Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Russische Grammatica 2 (Metz)
› 1 Boulogne - werkwoordenlijst
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Russische Grammatica 2 (Metz)
, deel 3
1 Boulogne - werkwoordenlijst
Jaar 3 (hbo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
играть/сыграть = spelen выигрывать/выиграть = winnen переигрывать/переиграть = opnieuw spelen поиграть = een beetje spelen проигрывать/проиграть = verliezen делать/сделать = doen; maken заделывать/заделать = opstoppen переделывать/переделать = nog een keer doen; nog een keer maken приделывать/приделать = iets vastmaken aan; iets aanzetten смотреть/посмотреть = bekijken; kijken осматривать/осмотреть = bezichtigen пересматривать/пересмотреть = herbekijken; herzien просматривать/просмотреть = doornemen рассматривать/рассмотреть = uitzoeken; onderscheiden; in beraad nemen думать = denken выдумывать/выдумать = verzinnen задумывать/задумать = iets van plan zijn; beramen обдумывать/обдумать = nadenken over; iets overwegen передумывать/передумать = zich bedenken придумывать/придумать = uitvinden; uitdenken продумывать/продумать = iets overdenken; tijdje doordenken over iets писать/написать = schrijven строить/построить = bouwen пить/выпить = drinken видеть/увидеть = zien слышать/услышать = horen пугаться/испугаться = schrikken готовить/приготовить = bereiden; klaarmaken звонить/позвонить = bellen кричать/крикнуть = schreeuwen прыгать/прыгнуть = springen шагать/шагнуть = stappen стучать/постучать = kloppen шептать/шепнуть = fluisteren уметь/суметь = kunnen; in staat zijn привыкать/привыкнуть = gewoon worden; gewoon raken успевать/успеть = op tijd komen брать/взять = nemen решать/решить = oplossen; beslissen продавать/продать = verkopen узнавать/узнать = herkennen; te weten komen спорить/поспорить = ruzie maken; ruziën падать/упасть = vallen оставлять/оставить = laten staan; laten liggen {onopzettelijk of opzettelijk} забывать/забыть = vergeten понимать/понять = begrijpen переписывать/переписать = overschrijven укреплять/укрепить = versterken привлекать/привлечь = aantrekken {niet van kleren, bv aandacht} освещать/осветить = verlichten находить/найти = vinden обследовать = onderzoeken; inspecteren кивать/кивнуть = knikken {головой} позволять/позволить = toelaten исключать/исключить = uitsluiten класть/положить = leggen; plaatsen устраивать/устроить = organiseren; uitkomen запирать/запереть = dichtdoen; op slot doen помогать/помочь = helpen вызывать/вызвать = erbij roepen; laten komen обеспечивать/обеспечить = voorzien van выключать/выключить = uitzetten говорить/сказать = zeggen стирать/стереть = wegvagen поднимать/поднять = opheffen становиться/стать = worden прощать/простить = vergeven признавать/признать = erkennen оценивать/оценить = waarderen задерживать/задержать = tegenhouden; vasthouden {trein, misdadiger, adem} использовать = gebruiken бросать/бросить = gooien; ophouden; ophouden met iets отвлекать/отвлечь = afleiden {от работы} объяснять/объяснить = uitleggen встречать/встретить = ontmoeten; treffen отвечать/ответить = antwoorden выступать/выступить = optreden вставать/встать = opstaan {с постели} открывать/открыть = openen поздравлять/поздравить = feliciteren пропадать/пропасть = verdwijnen; zoek raken подслушивать/подслушать = afluisteren; aftappen зарабатывать/заработать = verdienen спрашивать/спросить = vragen наказывать/наказать = straffen покупать/купить = kopen возвращаться/вернуться = terugkeren скучать/соскучиться = vervelen; zich vervelen ложиться/лечь = gaan liggen; liggen {в постель} погибать/погибнуть = ten onder gaan; sneuvelen мёрзнуть/замёрзнуть = vriezen слепнуть/ослепнуть = blind worden затихать/затихнуть = stil worden исчезать/исчезнуть = verdwijnen посылать/послать = sturen; zenden отправлять/отправить = sturen; zenden закрывать/закрыть = sluiten; dichtdoen убеждать/убедить = overtuigen сажать/посадить = zaaien останавливаться/остановиться = stoppen; halt houden ошибаться/ошибиться = zich vergissen; fout maken фотографировать/сфотографировать = fotograferen
Ingezonden op 31-05-2012 - 1087x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
14-08-2012
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!