Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Fortuna, deel 2

1932 Alle woorden boek 2 (Hoofdstuk 19 t/m 32)

Jaar 3 (Gymnasium)

19
divido, divisi, dividere = verdelen; scheiden; scheiden van
divisus = verdeeld
tertius = derde
Gallus = Galliër; Gallisch
lex, legis = wet
differo, distuli, differre = verschillen; uitstellen
fortissimus = dapperst; zeer dapper; heel dapper
provincia = provincie; ambtsgebied
longe = ver; ver weg; lang
longissime = meest ver weg; langst; zeer ver weg; heel ver weg; zeer lang; heel lang
absum, abfui a(b), abesse = verwijderd zijn van
minimus = kleinst; zeer klein; heel klein
minime = minst
mercator, mercatoris = koopman
proximus = naast; zeer dichtbij; heel dichtbij; dichtbij
Germanus = Germaan; Germaans
trans = aan de overkant van; over; over ... heen
optimus = best; zeer goed; heel goed
pessimus = slechtst; zeer slecht; heel slecht
condicio, condicionis = voorwaarde; toestand
paulatim = langzamerhand
barbarus = vreemdeling; barbaar
vero = echter; inderdaad
unde = vanwaar; waarvandaan
intra = binnen
sustineo, sustinui, sustinere = omhooghouden; uithouden
tolero, tolerare = verdragen
facinus, facinoris = misdaad
committo, commisi, commissus, committere = aangaan; begaan; toevertrouwen
opportet = het is nodig dat; men moet
mitto, misi, missus, mittere = zenden, sturen
potius = liever; eerder
numerus = getal; aantal
transeo, transii, transitus, transire = overtrekken; voorbijtrekken; voorbijgaan
fero, tuli, latus, ferre = dragen; brengen; verdragen
perfero, pertuli, perlatus, perferre = overbrengen; verdragen
rapio, rapui, raptus, rapere = grijpen; roven; meesleuren
eques, equitis = ruiter; ridder
frumentum = koren; graan
tantus = zogroot; zoveel
consumo, cumsumpsi, consumptus, consumere = verbruiken; besteden
20
iacio, ieci, iactus, iacere = gooien
postulo, postulare = opeisen; eisen
consulatus = ambt van consul; consulaat
redeo, redii, reditum, redire = terugkeren
iubeo, iussi, iussus, iubere = bevelen; bevelen aan
memoro, memorare = ter sprake brengen; vermelden
proelium = gevecht
secundus = tweede; volgend; gunstig
honor, honoris = eer; eerbewijs
dignitas, dignitatis = waardigheid; aanzien
cohors, cohortis = cohort; legerafdeling
intersum, inferfui, interesse = liggen tussen; zijn tussen; aanwezig zijn bij
sol, solis = zon
iungo, iunxi, iunctus, iungere = verbinden
comes, comitis = metgezel; vriend
lumen, luminis = licht; oog
exstinguo, exstinxi, exstinctus, exstinguere = blussen; uitblussen; doven; uitdoven; vernietigen
reperio, repperi, repertus, reperire = te weten komen
finis, finis = einde; grens; gebied
paulum = weinig; een beetje; even
factum est = het is gemaakt; het is gedaan; het is gebeurd
forma = gestalte; schoonheid
cano, canere = zingen; bezingen; blazen
cantus = lied; gezang
contendo, contendi, contendere = zich inspannen; zich haasten; snel gaan; strijden
Graecia = Griekenland
uterque, utriusque = elk van beide(n); beide(n)
adhuc = tot nu toe; nog
tot = zoveel
vinco, vici, victus, vincere = overwinnen; overtreffen
conspicio, conspexi, conspectus, conspicere = zien; beschouwen
difficilis, difficile = moeilijk
celer, celeris snel
epistula = brief
tres, trium, tria = drie
supra = boven
nubes, nubis = wolk
ob = wegens
lego, legi, lectus, legere = verzamelen; uitkiezen; lezen
quod = omdat; dat; wat
quidem = weliswaar; althans
officium = plicht; taak
accedo, accessi, accedere = naderen; erbij komen
simulo, simulare = doen alsof; voorwenden
aliquis, aliquid = iemand; iets; sommigen; enkelen
vulnus, vulneris = wond
pes, pedis = voet
honestus, honeste = eervol; fatsoenlijk
quidam = een zekere; enkelen; sommigen
21
aufero ; abstuli ; ablatus ; auferre = wegnemen
manus ; manus = hand ; groep
de + abl = over ; wegens ; van...af ; van af
mora = uitstel ; oponthoud
metus ; metus = vrees ; angst
mare ; maris = zee
facies ; faciei = gedaante ; uiterlijk ; gezicht
libertus = vrijgelatene
oratio ; orationis = redevoering
vix = met moeite ; nauwelijks
depono ; deposui ; depositus ; deponere = neerleggen ; neerzetten
prodo ; prodidi ; proditus ; prodere = verraden ; tonen ; laten blijken
paulo anto = kort geleden ; kort tevoren
refero ; rettuli ; relatus ; referre = terugbrengen ; berichten ; rapporteren
moneo ; monitus ; monui = waarschuwen ; aansporen
frango ; fregi ; fractus ; frangere = breken
defendo ; defendi ; defensus ; defendere = verdedigen ; beschermen
adeo = zozeer
pono ; posui ; positus ; ponere = plaatsen ; neerleggen
afficio ; affeci ; affectus ; afficere = iemand (met) iets aandoen
affectus = aangedaan door
prae + abl = voor ; wegens ; door
communis ; commune = gemeenschappelijk
pergo ; pergere = gaan ; voortgaan
supero ; superare = overwinnen ; overtreffen
aperio ; aperui ; apertus ; aperire = openen
gravis = zwaar ; ernstig
eripio ; eripui ; ereptus ; eripere = wegrukken ; ontrukken
demitto ; demisi ; demissus ; demittere = laten zakken ; naar beneden laten ; naar beneden laten gaan
audax ; audacis = moedig ; overmoedig ; brutaal
frustra = vergeefs
coniungo ; coniunxi ; coniunctus ; coniungere = verbinden
recipio ; recipi ; receptus ; recipere = terugkrijgen ; terugnemen ; ontvangen ; opnemen
coniunx ; coniugis = echtgenoot ; echtgenote
sterno ; stravi ; stratus ; sternere = neerwerpen ; uitspreiden
22
do ; dedi ; datus ; dare = geven
certo ; certare = strijden ; wedijveren
occido ; occidi ; occisus ; occidere = doden
decerno ; decrevi ; decretus ; decernere = besluiten tot ; beslissen
ruo ; rui ; ruere = zich storten ; snellen ; instorten
resisto ; restiti ; resistere = zich verzetten ; weerstand bieden
signum = teken ; veldteken
augeo ; auxi ; auctus ; augere = vermeerderen ; vergroten
persuadeo ; persuasi ; persuasum ; persuadere = overreden ; overtuigen
primum = eerst ; voor het eerst
assiduus = onafgebroken ; voortdurend
turpis ; turpe = schandelijk
accipio ; accepi ; acceptus ; accipere = ontvangen ; verkrijgen ; vernemen
prior ; prioris = eerder ; vroeger
credo ; credidi ; credere = geloven ; vertrouwen ; toevertrouwen ; geloven ; menen
perduco ; perduxi ; perductus ; perducere = brengen tot ; brengen naar
nego ; negare = weigeren ; ontkennen ; zeggen dat niet
includo ; inclusi ; inclusus ; includere = insluiten ; opsluiten
plures = meer ; meerdere ; meerderen
genus ; generis = afkomst ; geslacht ; soort
commoveo ; commovi ; commotus ; commovere = bewegen ; ontroeren ; schokken
crimen ; criminis = beschuldiging
maior ; maioris = groter
mensis ; mensis = maand
fleo ; flevi ; fletus ; flere = (be)wenen ; huilen (om)
interdum = soms
plerique = de meeste(n) ; zeer vele(n)
legio ; legionis = legioen
videor ; visus sum ; videri = toeschijnen (aan) ; schijnen (aan)
valeo ; valere = krachtig zijn ; gezond zijn
desum ; defui ; deesse = ontbreken
peto ; petii ; petivi ; petitus ; petere = vragen ; streven naar
bene = goed
qualis ; quale = hoedanig ; zodanig als
opto ; optare = wensen
cremo ; cremare = verbranden
Romae = in Rome
princeps ; principis = de eerste ; leider ; keizer
admitto ; admisi ; admissus ; admittere = toelaten
facilis ; facile = gemakkelijk
vale! = gegroet! ; het beste! ; tot ziens!
Kalendae ; Kal. = Kalendae ; eerste van de maand
condo ; condidi ; conditus ; condere = stichten ; opbergen
vulgus = volk
praesens ; praesentis = aanwezig
discedo ; discessi ; discedere = weggaan ; uiteengaan
hora = uur
defero ; detuli ; delatus ; deferre = (weg)brengen
caelum = hemel
aeger ; aegra ; aegrum = ziek
23
compleo, complevi, completus (complere) = vullen
centurio, centurionis = centurio (aanvoerder van honderd man)
vestis, vestis = kledingstuk
ubi primum = zodra (als)
portus, portus = haven
qui, quae, quod? = welk(e)?
funus, funeris = begrafenis ; dood
quisquam, quicquam = iemand ; iets ; een of ander(e)
quisque, quaeque, quidque, quodque = iedereen ; ieder(e) ; elk(e)
seu = of ; hetzij
video, vidi, visus (videre) = zien
tectum = dak ; huis
neque = en niet ; ook niet ; noch
fax, facis = fakkel
illic = daar
relinquo, reliqui, relictus (relinquere) = verlaten ; achterlaten
classis, classis = vloot
duo, duae, duo (dat./abl. duobus/duabus) = twee
maestus = bedroefd
vultus, vultus = gezicht
moles, molis = grote inspanning ; moeite ; massa ; gevaarte
traho, traxi, tractus (trahere) = trekken
certus = zeker
spectaculum = schouwspel
aequo (aequare) = gelijk maken ; evenaren
incertus = onzeker
ruina = instorting ; ondergang ; puinhoop
imperator, imperatoris = opperbevelhebber ; keizer
tollo, sustuli, sublatus (tollere) = optillen ; opheffen ; wegnemen
nescio (nescire) = niet weten
edo, edidi, editus (edere) = voortbrengen ; uitgeven
mille, mv. milia = duizend
senatus consultum = besluit van de senaat ; senaatsbesluit
sono (sonare) = klinken
ago, egi, actus (agere) = voeren ; drijven ; doen ; verrichten ; (be)handelen
aliqui, aliqua, aliquod = een of ander
species, speciei = aanblik ; schijn ; uiterlijk
quasi = alsof ; als het ware ; zoals
repente = plotseling
medicus = dokter
pius = trouw ; vroom ; liefdevol
abeo, abii, abitum (abire) = weggaan
praefectus = opzichter, aanvoerder, prefect
aliquis, aliquid = iemand ; iets ; sommigen ; enkelen
valetudo, valetudinis = gezondheid
fingo, finxi, fictus (fingere) = vormen ; verzinnen
octavus = achtste
fallo, fefelli, fallere +acc. = bedriegen ; ontgaan (aan)
impius = goddeloos
24
conor, conatus sum (conari) = proberen
impono, imposui, impositus (imponere) = leggen op; plaatsen op
numen, numinis (onz) = goddelijke macht
instituo, institui, institutus (instituere) = instellen; beginnen
aureus = gouden; van goud
talis ... qualis = zo .... als; zodanig ... als
utor, usus sum (uti) +abl = gebruiken
saevitia = wreedheid; woestheid
sequor, secutus sum (sequi) = volgen
immitto, immisi, immissus (immittere) = erop afsturen; laten gaan
item = eveneens; evenzo
seco (secare) = snijden
ingredior, ingressus sum (ingredi) = binnengaan; lopen; beginnen
vito (vitare) = vermijden
reor, ratus sum (reri) = menen
casus, casus = val; voorval; geval; toeval
vereor, veritus sum (vereri) = vrezen
forte (bijw.) = toevallig
agnosco, agnovi, agnitus (agnoscere) = herkennen; erkennen
trepidus = angstig; zenuwachtig
obvius = tegemoet; tegemoetkomend; tegenkomend
orior, ortus sum (oriri) = ontstaan; beginnen; opstaan; opkomen
sententia = mening
patior, passus sum (pati) = verdragen; toelaten; dulden
pecunia = geld
decem = tien
mereo, merui, meritus (merere)= (ver)dienen
loquor, locutus sum (loqui) = spreken
preamium = beloning; prijs
votum = gelofte; wens; gebed
interim = ondertussen
compono, composui, compositus (componere) = bij elkaar plaatsen; ordenen; regelen
velut = zoals; alsof
complector, complexus sum (complecti) = omarmen; vastpakken
varius = afwisselend
ars, artis (vrl) = kunst; wetenschap; vaardigheid
moror, moratus sum (morari) = verblijven ; (zich) ophouden; vertragen
egredior, egressus sum (egredi) = gaan uit; weggaan; verlaten
retineo, retinui (retinere)= tegenhouden; behouden; vasthouden
aditus, aditus = toegang
claudo, clausi, clausus (claudere) = sluiten
melior, melioris = beter
medius (bijv. nmw) = midden in; in het midden van
hortor, hortatus sum (hortari) = aansporen
promitto, promisi, promissus = beloven
minor, minoris = kleiner; minder
divus = goddelijk; vergoddelijkt
25
ferio (ferire) = slaan; treffen
conscientia = medeplichtigheid; bewustzijn
intellego, intellexi/intellegi, intellectus (intellegere) = begrijpen
donec + Ind. = zolang als
donec + Conj = totdat
infelix, infelicis = ongelukkig
evado (evadere) = ontsnappen; ontkomen
mando (mandare) = opdragen; toevertrouwen
saevus = woest; wreed
conficio, confeci, confectus (conficere) = afmaken; volbrengen; doden; vernietigen
umbra = schaduw; schim
desero, deserui, desertus (deserere) = verlaten; in de steek laten
discrimen, discriminis (onz) = onderscheid; gevaar
peior, peioris = slechter
facio, feci, factus (facere) = maken; doen
vetus, veteris = oud
spatium = ruimte; afstand; duur
materia = grondstof; materie; stof
remedium = geneesmiddel; middel
incendium = brand
progredior, progressus sum (progredi) = voortgaan
trado, tradidi, traditus (tradere) = overgeven; uitleveren; overleveren dat
ventus = wind
integer, integra, integrum = niet aangeraakt; ongedeerd
quisquis, quidquid = alwie; ieder die; alwat
desidero (desiderare) = missen; verlangen
plus, pluris (onz) = meer
mereor, meritus sum (mereri) = verdienen; dienen
uro (urere) = verbranden; verteren
invisus + dat = gehaat bij
quamvis + conj = hoewel
alii ... alii = sommige(n) ... andere(n)
fateor, fassus sum (fateri ) = bekennen
tego, texi, tectus (tegere) = bedekken ; beschermen
offero, obtuli, oblatus (offere) = aanbieden
poena = straf ; boete
26
pareo, parui +dat. (parere) = gehoorzamen (aan)
oculus = oog
huc = hierheen
tamquam = (zo)als; als; zoals; alsof
iuventus, iuventutis (vrl.) = jeugd
habeo, habui, habitus (habere) + 2 acc. = beschouwen als
rego, rexi (regere) = leiden ; regeren
servitium =slavernij
diutius = langer ; langere tijd
sicut = zoals
servitus, servitutis (vrl.) = slavernij
laus, laudis = lof; roem
obsideo, obsedi, obsessus (obsidere) = bezetten ; belegeren
clarus =helder; duidelijk; beroemd
tutus = veilig
sumo, sumpsi, sumptus (sumere) = nemen
fore = (te) zullen zijn
fio, factus sum (fieri) = worden; gebeuren; gemaakt worden
praesidium = bescherming; garnizoen
mens, mentis (vrl.) =geest; verstand; gedachte
futurus esse = (te) zullen zijn
statuo, statui, statutus (statuere) = plaatsen; vaststellen; (+inf.) besluiten om
animal, animalis (onz.) = levend wezen; dier
apparet, apparuit + A.c.I (apparere) = het blijkt dat; het is duidelijk dat
ut primum = zodra als
quies, quietis (vrl.) = rust
ineo, inii, initu, (inire) = ingaan ; binnengaan ; beginnen
error, erroris (mnl.) = zwerftocht; vergissing; misvatting
superbus = trots
quot = hoeveel; zoveel als
perficio, perfeci, perfectus (perficere) = voltooien
prohibeo, prohibui, prohibitus (prohibere) = verhinderen
alteri … alteri = sommige(n) … andere(n) 
somnus = slaap
labor, lapsus sum (labi) = glijden; vallen; instorten
iussum = bevel
victor, victoris = overwinnaar
negotium = bezigheid; taak
27
hic = hier
densus = dicht (opeen); dicht opeen
litus, litoris (onz.) = kust; strand
oppidum = (vesting)stad; vestingstad
vertor, versus (verti) = 1. zich omkeren, 2. veranderen; 1. zich wenden naar, 2. veranderen
rarus = 1. hier en daar, 2. zeldzaam
pars, partis (vrl.) = 1. deel, 2. kant
morior, mortuus sum, fut. moriturus (mori) = sterven
tenebrae (mv.) = duisternis
latus, lateris (onz.) = zijde; flank
dubius = twijfelend; onzeker
intereo, interii, interitum (interire) = sterven
verto, verti (vertere) = 1. (om)draaien, 2. veranderen; 1. omdraaien, 2. Veranderen; 1. draaien, 2. veranderen; 1. omkeren 2. veranderen 
harena = zand
cinis, cineris (mnl.) = as
respicio, respexi, respectus (respicere) = omkijken; bemerken
consido, consedi (considere) = gaan zitten
inquam = zeg ik
contrarius = tegengesteld
ater, atra, atrum = zwart
habitus, habitus = 1. houding, 2. toestand
aeternus = eeuwig
precor, precatus sum (precari) = bidden; smeken
mecum = met mij
mundus = wereld
queror, questus sum (queri) = klagen
utinam + conj. = och, moge ...
surgo, surrexi (surgere) = opstaan; opstijgen
regredior, regressus sum (regredi) = terugkeren
pondus, ponderis (onz.) = gewicht
sunt qui + conj. = er zijn mensen die
28
nimis = te; te veel
-ve = of
probo (probare) = 1. goedkeuren, 2. aannemelijk maken
existimo (existimare) = 1. houden voor, 2. oordelen; 1. achten, 2. oordelen; 1. achten, 2. menen; 1. houden voor, 2. menen
dimitto, dimisi, dimissus (dimittere) = wegsturen; laten gaan
quaero, quaesivi, quaesitus (quaerere) = 1. zoeken, 2. (ab/ex + abl.) vragen aan
decretum = besluit
multum = veel; zeer; erg
mihi videtur, visum est = 1. het schijnt mij toe, 2. ik besluit
profero, protuli, prolatus (proferre) = te voorschijn brengen
consulo, consului, consultus (consulere) = 1. beraadslagen, 2. (+acc.) raadplegen, 3. (+dat.) zorgen voor
opus est + abl. = het is nodig
gratia = 1. charme, 2. gunst, 3.dank; 1. charme, 2. geliefdheid, 3.dank
erigo, erexi, erectus (erigere) = oprichten
gerundivum (gen.) + causa = wegens; ter wille van; om te
evenio, eveni, eventum (evenire) = gebeuren
male = slecht
causa = reden; oorzaak
saeculum = generatie; tijdperk; eeuw
aggredior, aggressus sum (aggredi) = aanvallen
gerundivum (gen.) + gratia = wegens; om te
vitium = gebrek; fout; schuld
fons, fontis (mnl.) = bron
vel = of
omitto, omisi, omissus (omittere) = 1. achterwege laten 2. opgeven; 1. weglaten 2. opgeven
utilitas, utilitatis (vrl.) = nut; voordeel; belang
satis (+gen.) = voldoende
secundum + acc. = langs, na, volgens
eiusmodi = van deze aard; zulke
vastus = woest, wijd
usquam = ergens
brevi = in korte tijd
nuper = onlangs
corrumpo, corrupi, corruptus (corrumpere) = bederven, omkopen
admoneo, admonui, admonitus (admonere) = waarschuwen
privates = (ambteloos) burger
opera = moeite; inspanning
latus = breed, wijd
operam do, dedi (+dat.) (dare) = zich inspannen (voor/om)
praecipio, praecepi, praeceptus (praecipere) = voorschrijven
comparo (compare) = vergelijken, gereedmaken, verwerven
29
pulchritudo, pulchritudinis = schoonheid 
celebro, celebrare = vereren; vieren 
carmen, carminis = lied; gedicht 
quis (na si, nisi, num, ne) = iemand 
litterae = brief; literatuur; wetenschap 
orbis, orbis = kring; cirkel; wereld 
ingenium = karakter; doen en laten; aanleg; talent 
orbis terrarum = wereld 
astrum = ster 
audeo, ausus sum, audere = durven 
novi, novisse = weten; kennen 
ultro = bovendien; uit eigen beweging
equidem = ik persoonlijk; zeker; stellig 
soleo, solitus sum, solere = de gewoonte hebben; gewoonlijk doen 
memini +gen./acc., meminisse = zich herinneren 
iudico, iudicare = oordelen 
paene = bijna 
gaudeo, gavisus sum, gaudere = blij zijn; zich verheugen over 
odi, odisse = haten 
incido, incidi, incidere = vallen in/op; terechtkomen in; gebeuren 
nascor, natus sum, nasci = geboren worden 
quare = waarom; daarom 
validus = sterk; krachtig; gezond 
apertus = open; openlijk; duidelijk 
aliquando = eens; ooit 
cogo, coegi, coactus, cogere = dwingen; bijeenbrengen 
aequus = vlak; kalm; gelijk 
frigus, frigoris = kou
30
sufficio, suffeci (sufficere) = genoeg zijn ; voldoende zijn
ait = hij zegt ; hij beweert ; hij zei ; hij beweerde
membrum = lichaamsdeel ; ledematen ; onderdeel ; deel
quomodo = hoe ; zoals
cito = snel
sapiens, sapientis = wijs ; de wijze
amitto, amisi, amissus (amittere) = verliezen
necessarius = noodzakelijk
arbitror, arbitratus sum (arbitrari) = menen
sapientia = wijsheid
exsequor, exsecutus sum (exsequi) = volgen ; najagen ; uitvoeren
interest = het maakt verschil ; er is verschil ; het is van belang
octaginta = tachtig ; 80
memoria = herinnering ; geheugen
quando = wanneer? ; wanneer ; eens ; ooit ; aangezien ; omdat
doleo, dolui (dolere) = pijn hebben ; verdriet hebben ; treuren ; treuren om
torqueo, torsi (torquere) = draaien ; kwellen ; folteren
recedo, recessi (recedere) = teruggaan ; weggaan
desiderium = verlangen
voluptas, voluptatis = verlangen ; lust ; genoegen
expello, expuli, expulsus (expellere) = verdrijven
permitto, permisi, permissus (permittere) = toestaan
inquis = zeg jij ; zeg
praestat +A.c.I. = het is beter
cresco, crevi (crescere) = groeien
disco, didici (discere) = leren ; leren kennen ; vernemen
ubi = waar ; zodra ; wanneer
malum = ramp ; een kwaad ; kwaad
31
colo, colui, cultus (colere) = bebouwen ; verzorgen ; vereren ; eren
quantus = hoe groot ; zo groot als
nemo, neminis = niemand
leo, leonis = leeuw
accuso (accusare) = beschuldigen
Graecus = Griek ; Grieks
odium = haat
gero, gessi, gestus (gerere) = dragen ; uitvoeren ; oorlog voeren ; voeren
libido, libidinis = wellust ; lust ; begeerte
obliviscor, oblitus sum (oblivisci) = vergeten
duodecim = twaalf
decipio, decepi, deceptus (decipere) = bedriegen ; misleiden
diversus = verschillend ; tegengesteld
vertex, verticis = draaikolk ; kruin ; top
humanus = menselijk
vendo, vendidi, venditus (vendere) = verkopen
flecto, flexi, flexus (flectere) = buigen ; veranderen
antiquus = oud
creuntus = bebloed ; bloedig
illuc = daarheen
converto, converti, conversus (convertere) = omdraaien ; draaien ; veranderen
dico, dixi, dictus (dicere) = zeggen ; spreken ; noemen
pecco (peccare) = een fout maken ; zondigen
revertor, reverti, reversus sum (reverti) = terugkeren
quam = hoe
solitudo, solitudinis = eenzaamheid ; verlatenheid
ingenium = karakter ; doen en laten ; aanleg ; talent
quis (na si, nisi, num, ne) = iemand (=aliquis)
soleo, solitus sum (solere) = de gewoonte hebben, gewoonlijk doen
paene = bijna
ultro = bovendien ; uit eigen beweging
equidem = ik persoonlijk ; zeker ; stellig
audeo, ausus sum (audere) = durven
aliquando = eens ; ooit
quamvis +conj. = hoewel
cogo, coëgi, coactus (cogere) = dwingen ; bijeenbrengen
aequus = vlak ; kalm ; gelijk ; onpartijdig ; gunstig
32
proprius = dichterbij
transgredior, transgressus sum (transgredi) = oversteken ; overtrekken
par, paris +dat. = gelijk aan ; gelijk ; opgewassen tegen
propior, propioris = dichterbij
frons, frontis = voorhoofd ; voorzijde ; front
acies, aciei = slaglinie
vis (mv. vires, virium) = kracht ; geweld ; macht; invloed; (mv) strijdkrachten ; (mv) troepen
admoveo, admovi, admotus (admovere) = brengen naar ; brengen bij
premo, pressi, pressus (premere) = drukken ; in moeilijkheden brengen ; in het nauw brengen
acerbus = bitter ; wrang
prosum, profui (prodesse) +dat. = voordeel brengen ; van nut zijn
procul = ver ; op afstand
iugum = juk ; bergrug
fatum = noodlot ; lot ; (mv) lotsbepaling
perpetuus = onafgebroken ; voortdurend
sino, sivi, situs (sinere) = toelaten
proprius = eigen

Ingezonden op 21-06-2012 - 2047x bekeken.
Waardering 10 (aantal stemmen: 3)

voting system
1
2
3
4
5

Alle woorden die in boek 2 er nieuw bijkomen. Succes ermee!!
Nu toets in de toetsweek, daarna nooit meer latijn!!

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Fortuna, deel 2

1932 Alle woorden boek 2 (Hoofdstuk 19 t/m 32)