Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Team Deutsch

14 Foutloos

Jaar 3 (vwo)

17.
Wo lebst du? = Waar woon jij?
die Stadt, die Städte = de stad
die Kleinstadt = de kleine stad
die Großstadt = de grote stad
die Hauptstadt = de hoofdstad
die Insel, die Inseln = het eiland
das Schiff, die Schiffe = het schip
19.
in der Stadt = in de stad
das Gebäude, die Gebäude = het gebouw
das Rathaus, die Rathäuser = het stadhuis
die Post = de post (postkantoor, brievenbus) { singular }
der Bahnhof, die Bahnhöfe = het station
die Bank, die Banken = de bank { geldzaken }
die Bank, die Bänke = de bank { meubel }
die Bücherei, die Büchereien = de bibliotheek
das Museum, die Museen = het museum
das Theater, die Theater = het theater
die Pizzeria, die Pizzerias = de pizzeria
der Supermarkt, die Supermärkte = de supermarkt
der Sportplatz, die Sportplätze = de sportplaats
das Schwimmbad, die Schwimmbäder = het zwembad
die Fahrkarte, die Fahrkarten = het ov-kaartje
das Formular, die Formulare = het formulier
ausfüllen (füllt aus, hat augefüllt) = invullen
Geld wechseln (hat gewechselt) = geld wisselen
ansehen (sieht an, hat angesehen) = bekijken
beten (hat gebetet) = bidden
heiraten (hat geheiratet) = trouwen
Entschuldigung = pardon; neemt u me niet kwalijk
Wie komme ich zum/zur ... = Hoe kom ik bij ...
die Haltestelle, die Haltestellen = de halte
die S-Bahn, die S-Bahnen = de sneltram
einsteigen (steigt ein, ist eingestiegen) = instappen
umsteigen = overstappen
aussteigen = uitstappen
vorbeigehen an (geht vorbei an, ist vorbeigegangen an) = langs ... gaan { +Dat } 
Gehen Sie an der Post vorbei? = Loopt u langs het postkantoor?
zu Fuß gehen = lopen
geradeaus = rechtdoor
durch = door { (+ Acc) }
der Park = het park
mitten in = midden in { +Dat }
Das Museum ist mitten im Park. = Het museum is midden in het park.
gleich = meteen, direct
Die Post ist hier gleich an der Ecke. = De post is hier meteen op de hoek.
nächste (nächster, nächstes) = volgende
die Kreuzung, die Kreuzungen = het kruispunt
an der nächsten Kreuzung = op het volgende kruispunt
die Brücke, die Brücken = de brug
Fahren Sie über die Brücke? = Rijdt u over de brug?
21.
Stadtansichten = stadsgezichten
der Stadtteil, die Stadtteile = de wijk
sich wohlfühlen (fühlt sich wohl, hat sich wohlgefühlt) = zich prettig voelen
idyllisch = idyllisch
hässlich = lelijk
schmutzig = vies
leise = zacht, stil
voll = vol
leer = leeg
modern = modern
unmodern = ouderwets, gedateerd
international = internationaal
dicht = dicht, zwaar
der Verkehr = het verkeer { singular }
die Abgase = de uitlaatgassen { plural }
die Luft = de lucht { singular }
Luft bekommen = lucht krijgen
der Lärm = het lawaai { singular }
der Müll = het vuilnis { singular }
die Zigarette, die Zigaretten = de cigaret
der Alkohol = de alcohol { singular }
der Dom, die Dome = de dom
baden (hat gebadet) = baden, zwemmen
riechen nach (es riecht, hat gerochen) = ruiken/stinken naar { (+Dat) }
Es riecht nach Abgassen. = Het ruikt naar uitlaatgassen.
draußen = buiten { adverb }
lieber (gern-lieber-am liebsten) = liever
wegziehen (zieht weg, ist weggezogen) = wegtrekken, verhuizen
deshalb = daarom
23.
mitten im Meer = midden in de zee
die Nordsee = de noordzee
die Hallig, die Halligen = klein waddeneilandje
früher = vroeger
breit = breed
der Strom = de stroom { singular }
der Einwohner, die Einwohner = de inwoner
die Einwohnerin, die Einwohnerinnen = de inwoonster
das Schaf, die Schafe = het schaap
der Bürgermeister, die Bürgermeister = de burgemeester
die Bürgermeisterin, die Bürgermeisterinnen = de vrouwelijke burgemeester
das Festland = het vaste land { singular }
unmöglich = onmogelijk
normal = normaal
einzige (einziger, einziges) = enig
der Unterschied, die Unterschiede = het verschil
das Motorboot, die Motorboote = de motorboot
passieren (es ist passiert) = gebeuren
hübsch = mooi, knap { uiterlijk }
der Flirt, die Flirts = de flirt
flirten (hat geflirtet) = flirten
mögen (mag, hat gemocht) = aardig vinden
sich verlieben in = verliefd worden op { +Acc }
Tim hat sich in sie verliebt. = Tim is verliefd geworden op haar.
verliebt sein = verliefd zijn
sich freuen auf (hat sich gefreut) = zich verheugen op { +Acc }
enttäuscht = teleurgesteld
ungefähr = ongeveer
höchstens = hoogstens
in Sicherheit bringen (bringt, brachte, hat gebracht) = in veiligheid brengen
weggehen (geht weg, ist weggegangen) = weggaan
Abschied nehmen (nimmt, hat Abscheid genommen) = afscheid nemen
das Internat, die Internate = het internaat
das Abitur = het eindexamen { VWO, singular }
zu Besuch = op bezoek
das Leben, die Leben = het leven

Ingezonden op 28-09-2012 - 3848x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 15-11-2012.
Waardering 7.4 (aantal stemmen: 6)

voting system
1
2
3
4
5

Deze lijst is vooral bedoeld voor mensen van het Stedelijk Gymnasium Haarlem (vandaar die nummers), maar als deze lijst je bevalt, dan moet je hem vooral gebruiken en vermeld a.u.b. de fouten

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Team Deutsch

14 Foutloos