Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Thematische Woordenschat Journalistiek
› 4 4. Activiteiten en capaciteiten
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Thematische Woordenschat Journalistiek
4 4. Activiteiten en capaciteiten
Jaar 6 (aso)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Actif; active = actief Inactif; inactive = inactief L’activité = de activiteit El est débordant d’activité = hij is een en al bedrijvigheid Agir = handelen Une action = een actie; een handeling Passer à l’action = actie ondernemen Réagir = reageren Une réaction = een reactie Déclencher une réaction = een reactie uitlokken Adroit; adroite = handig L’adresse = de handigheid Ce sport demande beaucoup d’adresse = voor deze sport moet je heel behendig zijn Maladroit; maladroite = onhandig La maladresse = de onhandigheid Capable de = in staat om Incapable de = niet in staat om Elle est incapable de voyager seule = ze is niet in staat om alleen te reizen La capacité = het vermogen; de capaciteit L’incapacité = het onvermogen Être dans l’incapacité de faire qc = niet in staat zijn om iets te doen La faculté = het vermogen; de gave Dans son domaine, il fait preuve de facultés étonnantes = in zijn vakgebied geeft hij blijk van bijzondere gaven Le savoir-faire = de knowhow Habile = handig Il est très habile de ses mains = hij is heel handig Malhabile = onhandig L’habileté = de handigheid; de vaardigheid Compétent; compétente = deskundig La compétence = de bekwaamheid Il est connu pour ses compétences en informatique = hij is bekend vanwege zijn deskundigheid op het gebied van de informatica Incompétent; incompétente = onbekwaam L’incompétence = de onbekwaamheid; de ondeskundigheid Décider qc = iets besluiten; iets beslissen J’ai décidé de faire du sport régulièrement = ik heb besloten om regelmatig aan sport te doen Se décider à faire qc = besloten om iets te doen Je me suis enfin décidé à lui dire la vérité = ik heb eindelijk besloten haar de waarheid te zeggen Être décidé à = vastbesloten zijn om Je suis bien décidé à arrêter de fumer = ik ben vastbesloten om te stoppen met roken Une décision = een beslissing Prendre une décision importante = een belangrijke beslissing nemen Préparer qc = iets voorbereiden Se préparer à faire qc = zich voorbereiden om iets te doen Une préparation = een voorbereiding Hésiter à faire qc = aarzelen om iets te doen J’hésite à lui prêter ma voiture = ik aarzal of ik hem mijn auto zal lenen L’hésitation = de aarzeling Projeter = van plan zijn S’engager dans qc; s’engager à faire qc = zich verplichten tot iets Il s’est engagé à me rendre l’argent avant Noël = hij heeft beloofd om me het geld voor kerst terug te geven Se forcer à faire qc = zichzelf dwingen om iets te doen S’efforcer de faire qc = zich inspannen om iets te doen Il s’efforçait de rester calme = hij spande zich in om kalm te blijven Se garder de faire qc = ervoor waken iets te doen Céder = zwichten; toegeven Céder à une envie = toegeven aan een behoefte La répartition = de onderverdeling; de verdeling Acoorder qc à qn = iets aan iem toestaan Je lui ai accordé 8 jours de réflexion = ik heb hem 8 dagen bedenktijd geven Destiner qc à qn = iets voor iem bestemmen Cette lettre lui est destinée = deze brief is voor hem bestemd Essayer de faire qc = proberen iets te doen Un essai = een poging Faire un essai = een poging ondernemen Risquer de faire qc = gevaar lopen om iets te doen Traverser la Manche en avion = het Kanaal oversteken Une réussite = een succes Arriver à faire qc = erin slagen iets te doen Oser faire qc = iets durven doen Il n’ose pas l’inviter à dîner = hij durft haar niet uit te nodigen voor het avondeten Résoudre = oplossen Résoudre un problème = een probleem oplossen Échouer à; échouer dans = mislukken in Elle a échoué dans ses projets = haar plannen zijn mislukt Un échec = een mislukking; een flop Une tentative = een poging Oublier de faire qc = vergeten om iets te doen L’oubil = het vergeten: de vergetelheid Tomber dans l’oubli = in vergetelheid raken Négliger = verwaarlozen La négligence = de nalatigheid Un effort = een inspanning Faire des efforts = moeite doen Avoir du mail à faire qc = moeite hebben om iets te doen J’ai du mal à croire tes explications = ik heb moeite om je uitleg te geloven Avoir de la peine à faire qc = met moeite iets kunnen doen J’ai eu de la peine à porter ma valise = ik kon slechts met moeite mijn koffer dragen Se débrouiller = zich redden Débrouille-toi tout seul = zoek het zelf maar uit Une tâche = een taak; een bezigheid; een opgave Entreprendre une tâche = een taak op zich nemen Élaborer qc = iets uitwerken; iets maken Une tache = een vlek Se charger de qc = zich bekommeren om iets Tu apportes le vin, et je me charge du dessert = jij neemt de wijn mee en ik zorg voor het dessert Accomplir qc = iets volbrengen Exécuter = uitvoeren Se donner la peine = de moeite nemen Il ne s’est même pas donné la peine de me répondre = hij heeft niet eens de moeite genomen me te antwoorden Faire de son mieux = zijn best doen J’ai fait de mon mieux, mais ce n’est pas très réussi = ik heb mijn best gedaan, maar het is niet erg gelukt Se perfectionner = zich verbeteren Se tirer d’affaire = zich uit een moeilijke situatie te redden Créer = ontwerpen La création = het ontwerp Inventer = uitvinden Une invention = een uitvinding Faire breveter une invention = patent aanvragen op een uitvinding Réaliser = realiseren Réaliser ses projets = zijn plannen realiseren La réalisation = de realisatie Imiter = imiteren Une imitation = een imitatie Faire attention à = opletten Fais attention à la marche = let op het afstapje Faire exprès de faire qc = iets expres doen Faire semblant de faire qc = doen alsof men iets doet Il fait semblant de dormir = hij doet alsof hij slaapt Faire qc en vain = iets tevergeefs doen Faire qc en personne = iets zelf doen Faire qc en cachette = iets stiekem doen Faire qc avec = iets met moeite doen Faire qc sans peine = iets moeiteloos doen Perdre = verliezen La perte het verlies Une grosse perte = een zwaar verlies Chercher = zoeken Qui cherche trouve = wie zoekt, die vindt Trouver = vinden Retrouver = terugvinden Partager = delen Diriger = leiden Organiser = organiseren L’organisation = de organisatie Avoir le sens de l’organisation = organisatietalent hebben Choisir = kiezen Le choix = de keuze Faire son choix = zijn keuze maken Je n’ai pas le choix = ik heb geen keus Parler = praten Chanter = zingen Chanter juste = zuiver zingen Chanter faux = vals zingen Écouter = luisteren Tu ne m’écoutes jamais = je luistert nooit naar me Entendre = horen Lire = lezen La lecture = het lezen Écrire = schrijven Regarder = kijken Un regard = een blik Jeter un regard sur = een blik werpen op Observer = observeren; waarnemen Une observation = een waarneming; een observatie Avoir le sens de l’observation = een goed waarnemingsvermogen hebben Remarquer = opmerken Une remarque = een opmerking S'intéresser à = zich interesseren voor Je m’intéresse beaucoup à la politique = ik interesseer me erg voor politiek Un intérêt = een interesse C’est sans intérêt = dat is onbelangrijk Se désintéresser de = zich niet meer interesseren voor Le désintérêt = de ongeïnteresseerdheid Abandonner = opgeven Apercevoir = opmerken; onderscheiden S’apercevoir de qc = iets opmerken Je me suis aperçu qu’il me manquait 100 euros = ik heb gemerkt dat ik 100 euro miste Concevoir = zich voorstellen Je conçois mal que tu aies fait ça = ik kan me niet voorstellen dat jij dat hebt gedaan Se faire un idée de qc = zich een voorstelling maken van Tenir compte de qc = rekening houen met iets Tu ne tiens jamais compte de mon avis = je houdt nooit rekening met mijn mening Réclamer = eisen Réclamer des dommages-intérêts = schadevergoeding eisen Acquérir qc = iets aanschaffen; iets verkrijgen Bien mal acquis ne profite jamais = gestolen goed gedijt niet Une acquisition = een aanschaf; het verkrijgen Attribuer = toekennen; verlenen On a attribué le prix Nobel de Littérature à Grass en 1999 = Men heeft in 1999 de Nobelprijs voor literatuur aan Grass toegekend Se répartir = onderling verdelen On se répartit les tâches domestiques = we verdelen onderling de huishoudelijke taken
Ingezonden op 27-10-2012 - 1739x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!