Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Examenwoorden
› 2 Basiswoorden periode 2 VWO4
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Examenwoorden
, deel 1
2 Basiswoorden periode 2 VWO4
Jaar 4 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
à cause de = door, wegens à condition que = op voorwaarde dat à deux = met zijn tweeën à l'approche de = bij de benadering van à la légère = oppervlakkig à la tombée = bij het vallen à partir de = vanaf à peine = nauwelijks à plusieurs reprises = herhaaldelijk à son compte = op zijn rekening à temps = bijtijds abandonné = in de steek gelaten abandonner = in de steek laten, opgeven aboutir à = uitlopen op accompagner = meegaan, vergezellen accomplir = verrichten accueillant = gastvrij accuser = beschuldigen actuel / actuellement = huidig, momenteel acueillir = ontvangen admettre = toegeven afficher = aankondigen, tonen, duidelijk laten zien affirmer = bevestigen, verklaren afin que = opdat aigu = scherp ailleurs = elders ainsi = zo, dus alerter = alarm slaan, waarschuwen alors = dan, dus apercevoir = zien, opmerken apparaître = verschijnen appartenir à = toebehoren aan appeler = roepen, oproepen, opbellen appeler au secours = om hulp roepen appuyer = (onder)steunen arriver à = erin slagen assis = zittend, gezeten assister à = bijwonen assurer = verzekeren attirer = aantrekken au bout de = aan het einde van au cours de = in de loop van, tijdens au moins = op zijn minst au pied de = aan de voet van au-dessus de = boven aucun, aucune = geen één augmenter = toenemen aujourd'hui = vandaag auparavant = tevoren auprès de = bij aussi ... que = even ... als autour de = rond, rondom avant = voor, vroeger avertir = waarschuwen avoir l'impression = de indruk hebben avoir l'intention de = van plan zijn te avoir peur = bang zijn avoir recours à = zijn toevlucht nemen tot baisser = verlagen, buigen, dalen bas = laag beaucoup = veel beaucoup plus grave = veel erger bien que = hoewel blesser = kwetsen,verwonden bouger = bewegen bouleverser = omverwerpen branché = hip, modern bref = kort, kortom briser = breken, verbreken c'est chacun pour soi = het is ieder voor zich c'est pourquoi = daarom c'est que = namelijk cacher = verbergen capable de = in staat om capturer = gevangennemen car = want causer = veroorzaken célébrer = vieren cesser = ophouden chaleureux = warm, hartelijk chasser = jagen, wegjagen, verjagen chaud = warm chez = bij choisir = kiezen collecter = verzamelen combattre = vechten comme = evenals, aangezien comme si = alsof comment = hoe commettre = begaan comparaître = (voor de rechtbank) verschijnen compter = rekenen condamner à mort = ter dood veroordelen conduire = leiden, besturen confier = toevertrouwen conseiller = aanraden considérer = beschouwen contenir = inhouden, bevatten continuer à = doorgaan met contre = tegen convenir = passen couper = snijden, doormidden breken court = kort couvrir de = bedekken met craindre = vrezen croiser = kruisen, tegenkomen cueillir = plukken cultivé(e) = ontwikkeld, beschaafd d'abord = eerst d'ailleurs = trouwens d'après = volgens d'où = waarvan dangereux = gevaarlijk davantage = meer de temps à autre = af en toe décider = beslissen déclarer = verklaren déclencher = veroorzaken découvrir = ontdekken, uitvinden décrire = beschrijven défier = uitdagen défini = bepaald, vastgesteld déjà = al demain = morgen dénoncer = aangeven, aan de kaak stellen dépenser = uitgeven déposer = neerzetten depuis = sinds, sindsdien derrière = achter dès = vanaf des milliers = duizenden descendre = afdalen, uitstappen déserter = weglopen (van), verlaten désigner = aanwijzen désormais = voortaan détester = een hekel hebben aan devenir = worden digne = waardig diminuer = verminderen diriger = besturen, beheren disparaître = verdwijnen donc = dus donner lieu à = aanleiding geven tot dont = waarvan dormir = slapen doux, douce = zacht du moment que = vanaf het ogenblik dat dur = hard durant = gedurende écologique = milieu- écouter = luisteren naar également = ook embarquer = instappen embarrasé = in verlegenheid gebracht empêcher = verhinderen employer = gebruiken emporter = meenemen en compagnie de = in gezelschap van en danger = in gevaar en face de = tegenover en fin de = aan het eind van en finir avec = een eind maken aan en moins = minder en moyenne = gemiddeld en pleine rue = midden op straat en plus = bovendien en poche = op zak en provenance de = afkomstig uit en tête-à-tête = onder vier ogen en vain = tevergeefs encore = nog, nog steeds encore = nog, nog steeds, alweer encourager = aanmoedigen endormir = inslapen enfermer = opsluiten engager = aansnijden, beginnen enseigner = leren, onderwijzen ensemble = samen ensuite = daarna, vervolgens enterrer = begraven entêté = koppig entraîner = meeslepen entre = tussen entrer en vigueur = in werking treden entretenir = onderhouden environ = ongeveer envisager = overwegen envoyer = sturen errant = zwervend essayer = proberen estimé = geschat éteindre = uitdoen, afzetten étonnant = verbazingwekkend étrange = vreemd être abandonné par = in de steek gelaten zijn door être acclamé = toegejuicht worden être attendu = verwacht worden être chargé de = belast zijn met être cloué au lit = aan bed gekluisterd zijn être en ligne = online zijn être exclu = uitgesloten zijn être mis en vente = te koop aangeboden worden être occupé = het druk hebben être placé = geplaatst zijn être prêt à = bereid zijn om être reconnu = (h)erkend worden étroit = smal, nauw éviter = vermijden exercer = uitoefenen exigeant = veeleisend exister = bestaan faire disparaître = doen verdwijnen fatal = dodelijk faux, fausse = fout, vals fleurir = bloeien forcément = noodzakelijkerwijs fou = gek fragile = kwetsbaar fuir = vermijden, ontvluchten fut (être) = was gagner = winnen, verdienen glisser = glijden grandir = groot worden guérir = genezen hésiter = aarzelen hors d'usage = buiten gebruik humilier = vernederen, uitschelden ignorer = negeren, niet weten il y a quelque temps = een tijdje geleden imposer = opdringen inconnu = onbekend incurable = ongeneeslijk inexpliqué = onverklaard innombrable = talloos inoubliable = onvergetelijk interroger = ondervragen invraisemblable = onwaarschijnlijk jamais = ooit juif, juive = joods jusqu'à ce que = tot justement = juist l'affaire = de zaak l'ambiance = de sfeer l'ampleur = de omvang l'an = het jaar l'appel = de roep l'assurance = de verzekering l'avenir = de toekomst l'écart = de kloof, het verschil l'église = de kerk l'employé = de beamte, de werknemer l'emporter sur = de overhand krijgen over l'ennui = het probleem, de verveling l'enseignement = het onderwijs l'entrée = de ingang l'environnement = het mileu l'épouse = de echtgenote l'escargot = de slak l'établissement = de instelling, de school l'étranger = de vreemdeling l'exception = de uitzondering l'exécution = de terechtstelling l'exil = de ballingschap l'héritage = de erfenis l'hôpital = het ziekenhuis l'île = het eiland l'infirmière = de verpleegster l'injustice = de onrechtvaardigheid l'internaute = de internetgebruiker l'investigation = het onderzoek l'odeur = de geur l'oiseau = de vogel l'or = het goud l'organisme = de instelling la baisse = de daling la barrière = het hek la boisson = het drankje la boîte de nuit = de nachtclub la boutique = het winkeltje la cave = de kelder la chaîne = de keten, de zender la chasse = de jacht la clôture = de omheining la comdamnation = de veroordeling la compagnie = het gezelschap la confiance = het vertrouwen la confusion = de verwarring la cour = de binnenplaats la crise de colère = de woedeuitbarsting la déclaration = de verklaring la digue = de dijk la distance = de afstand la fatigue = de vermoeidheid la femelle = het vrouwtje la fête = het feest la force = de kracht la fréquentation = het regelmatig bezoeken la gourmandise = de snoeplust la guerre = de oorlog la haie = de heg la jambe = het been la lettre capitale = de hoofdletter la loi = de wet la maladie = de ziekte la matinée = de ochtend la méchanceté = de boosaardigheid la menace = de bedreiging la messagerie = de voicemail, het antwoordapparaat la mise en garde = de waarschuwing la moindre difficulté = de minste moeite la mort = de dood la patience = het geduld la pitié = het medelijden la population = de bevolking la preuve = het bewijs la prison = de gevangenis la proie = de prooi
Ingezonden op 15-11-2012 - 2075x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!