Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Thematische Woordenschat Journalistiek
› 23 1. Praten, informeren, vragen, beantwoorden
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Thematische Woordenschat Journalistiek
23 1. Praten, informeren, vragen, beantwoorden
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Parler = spreken Je lui parlerai de tes problèmes = ik zal het met haar over je problemen hebben La parole = het woord Adresser la parole à qn = het woord tot iem richten Prendre la parole = het woord nemen S’exprimer = zich uitdrukken Une expression = een uitdrukking Une expression familière = een uitdrukking in spreektaal Une conversation = een gesprek Détourner la conversation = het gesprek een andere wending geven Discuter de qc = iets bespreken Je ne peux discuter de rien avec mes parents = met mijn ouders kan ik nergens over praten Une discussion = een discussie Bavarder = babbelen Bavard; bavarde = babbelziek S’entretenir avec = spreken met Un entretien = een gesprek Avoir un entretien avec qn au sujet de qc = met iem een gesprek hebben over iets Un interlocuteur; une interlocutrice = een gesprekspartner Un échange de vues = een gedachtewisseling Dire qc à qn = iem iets zeggen Raconter qc à qn = iem iets vertellen Un mot = een woord Une phrase = een zin Un discours = een toespraak Un dialogue = een dialoog Prononcer = uitspreken Prononcer un discours = een toespraak houden Proclamer = verkondigen Chuchoter = fluisteren Appeler = roepen Un appel = een oproep Le Président a lancé un appel à la population La voix = de stem À haute voix = luid A voix basse = zachtjes Se taire = zwijgen Tais-toi, je voudrais écouter les informations = stil, ik wil graag naar het nieuws luisteren Remarquer = iets opmerken Faire remarquer qc à qn = iem op iets wijzen Je te fais remarquer que tu t’es encore trompé = ik moet je erop wijzen dat je je alweer hebt vergist Une remarque = een opmerking Faire une remarque = een opmerking maken À propos de = naar aanleiding van Répéter = herhalen Redire = opnieuw zeggen Je le lui ai dit et redit, mais il ne me croit toujours pas = ik heb het hem meerdere malen gezegd, maar hij gelooft me nog steeds niet Insister sur qc = aandringen; benadrukken Rappeler qc à qn = iem aan iets herinneren Rappeler à qn de faire qc = iem eraan herinneren iets te doen Ajouter = toevoegen Je dois ajouter que j’ai toujours été content de son travail = daarbij moet ik zeggen dat ik altijd tevreden ben geweest over haar werk Déclarer = verklaren Déclarer qc sur l’honneur = iets op zijn erewoord verklaren Une déclaration = een verklaring Affirmer = beweren; verklaren; bevestigen J’affirme que je n’ai jamais vu cet homme = ik verklaar dat ik deze man nooit heb gezien Il affirme avoir tout payé = hij beweert dat hij alles heeft betaald Une affirmation = een bewering; een verklaring Nier = ontkennen Elle nie m’avoir vu = ze ontkent dat ze me heeft gezien Présenter ses idées = zijn ideeën uiteenzetten Défendre ses opinions = voor zijn mening opkomen Influencer = beïnvloeden L’avocat cherce à influencer le jury = de advocaat probeert de jury te beïnvloeden Persuader qn de qc = iem van iets overtuigen Tu n’as pas réussi à nous persuader de tes bonnes intentions = je hebt ons niet van je goede bedoelingen kunnen overtuigen Assurer = verzekeren Je vous assure que je n’y suis pour rien = ik verzeker u dat ik er niets mee te maken heb Convaincre = overtuigen Convaincant; convaincante = overtuigend Une conviction = een overtuiging Il a parlé avec conviction = hij heeft met overtuiging gesproken Démontrer = aantonen; bewijzen Je peux vous démontrer que j’ai raison = ik kan bewijzen dat ik gelijk heb Une démonstration =een bewijs; een bewijsvoering Faire la démonstration de qc = iets bewijzen Prétendre = beweren Il prétend que sa famille est très riche = hij beweert dat zijn familie heel rijk is Exagérer = overdrijven Une exagération = een overdrijving Se vanter de qc = opscheppen over iets Il se vante de pouvoir soulever 100 kilos = hij gaat er prat op dat hij 100 kilo kan opheffen Vantard; vantarde = opschepperig Un vantard; une vantarde = een opschepper Un prétexte = een voorwendsel Sous prétexte de = onder het voorwendsel van Signaler qc à qn = iem op iets wijzen Je te signale que tu as pris la mauvaise route = ik wijs je erop dat je de verkeerde weg hebt genomen Indiquer = aangeven; aanwijzen Évoquer = oproepen {voor de geest halen} Il n’évoque jamais les années qu’il a passées à l’étranger = hij heeft het nooit over de jaren die hij in het buitenland heeft doorgebracht Interroger = ondervragen; verhoren Une interrogation = een ondervraging Un interrogatoire = een verhoor Subir un interrogatoire = een verhoor ondergaan Soumettre qn à un interrogatoire = iem een verhoor afnemen
Ingezonden op 17-11-2012 - 1698x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!