Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Frans woorden beaufort
› 1 woordjes zesde leerjaar
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Frans woorden beaufort
, deel 6
1 woordjes zesde leerjaar
Jaar 1 (aso)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
un âne = een ezel un feu = een vuur des feux = vuren dangereux = gevaarlijk (m) dangereuse = gevaarlijk (vr.) quatre = vier cinq = vijf quelque chose = iets à côté de = naast près de = vlakbij dans la rue = op straat il y a = er is ,er zijn houden van = aimer een ezel = un âne gelukkig nieuwjaar = bonne anée hoe heet jij? = tu t'appelles commment? stoppen = arrêter een aankomst = une arrivée opgelet! voorzichtig! = attention! vandaag = aujourd'hui een boot = un bateau boten = des bateaux met de boot = en bateau mooi = beau,belle,beau,belles veel = beaucoup het hout = le bois goed = bon,bonne bruin = brun,brune een cd = un cd een liedje = une chanson een chauffeur = un chauffeur een bioscoop = un cinéma vijf = cinq hoe? = comment? tellen = compter naast het huis = à côté de la maison een koers = une course kort = court,courte een mes = un couteau eerst = d'abord akkoord = d'accord gevaarlijk = dangereux,dangereuse een vertrek = un départ moeten = devoir moeilijk = difficile,difficile tien = dix een dokter = un docteur dus = donc slapen = dormir twaalf = douze rechts = droit,droite luisteren = écouter meenemen = emporter uiteindelijk = enfin tussen = entre gemakkelijk = facile,facile maken,doen = faire een schuld een fout = une faute proficiat = félicitations sluiten = fermer een vuur = un feu een bloem = une fleur het voetbal = le football koud = froid,froide links = gauche,gauche een ijsje = une glace een uur = une heure hoe laat = à quelle heure gelukkig = heureux,heureuse een verhaal,een geschiedenis = une histoire acht = huit er is = il y a lelijk = laid,laide de melk = le lait traag = lent,lente lang = long,longue te huur = à louer een machine = une machine een hand = une main pijn hebben aan = avoir mal à ziek = malade,malade ongelukkig = malheureux,malheureuse slecht = mauvais,mauvaise een meubel = un meuble niemand = ne personne negen = neuf vrolijk kerstfeest = joyeux noël een oog = un oeil men = on elf = onze of = ou een panne = une panne een valscherm = un parachute à (l'école) = op (school) un âge = een leeftijd tu as quel âge? = hoe oud ben je? un an = een jaar avoir (11) ans = (11) jaar zijn bientôt = weldra attendre = wachten (op); verwachten un bras = een arm des bras = armen un crayon = een potlood avoir chaud = het warm hebben dernier, dernière = -laatst dix-huit = achttien dix-huitiéme = achtiende dix-neuf = negentien dix-sept = zeventien fatigué, fatiguée = moe; vermoeid un film = een film à l'école = op school une fois = een keer des fois = keren elle = haar elles = hen frapper = slaan; kloppen avoir froid = het koud hebben la glace = het ijs gros, grosse = dik; log il est quelle heure? = hoe laat is het? il est (10) heures = het is (10) uur des lunettes = een bril lui = hem un jour = een dag à la maison = thuis nous (na voorzetsel) = ons midi = middag il est midi = het is middag minuit = middernacht il est minuit = het is middernacht moi = mij (na voorzetsel) perdre = verliezen quinze = vijftien une radio = een radio répondre (à) = antwoorden; antwoord geven (aan) rester = blijven ne...rien = niets quatorze = veertien seize = zestien tout de suite = onmiddelijk travailler = werken treize = dertien un stylo = een pen; een balpen un tableau = een bord; een schoolbord des tableaux = borden; schoolborden une ville = een stad toi = jou (na voorzetsel) vingt = twintig vingt et un = eenentwintig vingt-deux = tweeëntwintig vingt-trois = drieëntwintig vingt-quatre = vierentwintig vous (na voorzetsel) = jullie; u le ciel = de hemel une minute [min] = een minuut une seconde [s] = een seconde une semaine = een week descendre (de) = uitstappen,afdalen montrer (dans) = instappen, naar boven gaan trente = dertig quarante = veertig cinquante = vijftig soixante = zestig pendant le travial = tijdens het werk voilà = daar is, daar zijn une baguette = een stokbrood une banane = een banaan Flamand = Vlaming Flandre = Vlaanderen belge = belgisch la belgique = belgië un bruit = een geluid; een lawaai chanter = zingen combien? = hoeveel? un croissant = een krakeling; un croissant coûter = kosten descendre (de) = uitstappen; afdalen deuxième = tweede en (France) = in (Frankrijk) en (helicoptère) = met de (helikopter); per (helikopter) l'Espagne (vr) = Spanje ça fait (5) francs = dat maakt (5) frank une famille = een familie; een gezin un franc = een frank Français, Fraçaise = Frans La France = Frankrijk un fruit = een vrucht un kilo = een kilo ma = mijn (enkelvoud) un mari = een echtgenoot mes = mijn (meervoud) une minute = een minuut mon = mijn (enkelvoud) monter (dans) = instappen; naar boven gaan une oreile = een oor un pain = een brood des parents = ouders un pays,des pays = een land, landen une poire = een peer une pomme = een appel pouvoir = mogen sa = zijn/haar (enkelvoud) une seconde = een seconde ses = zijn/haar (meervoud) son = zijn/haar (enkelvoud) ta = jouw, je (enkelvoud) tes = jouw, je (meervoud) terrible = vreselijk ton = jouw, je (enkelvoud) voilà = daar is, daar zijn; ziedaar..... Français, Française = Frans acheter = kopen un animal = een dier des animaux = dieren besoin: avoir besoin de = nodig hebben apporter = brengen apprendre = leren bien = goed (bijwoord) l' argent (un) = het geld un bois = een bos des bois = bossen comprendre = begrijpen; verstaan le cafè = de koffie la campagne = het platteland une carte = een kaart une cuiller = een lepel un champ = een veld cher, chère = duur un cheval = een paard des cheveaux = paarden le chocolat = de chocolade un diner = een avondmaal une ferme = een boerderij leur = hun (enkelvoud) leurs = hun (meervoud) marcher = stappen nos = onze (meervoud) notre = ons, onze (enkelvoud) nouveau, nouvelle = nieuw (enkelvoud) nouveaux, nouvelles = nieuw (meervoud) une nuit = een nacht une orange = een sinaasappel moins (cher) = minder (duur) payer = betalen un paysan = een boer penser (à) = denken (aan) plus (joli) = meer (mooi); mooier le potage = de soep revoir: au revoir = tot ziens prendre = nemen un prix = een prijs des prix = prijzen le sel = het zout trop = te; te veel le sucre = de suiker vendre (à) = verkopen (aan) la vlande = het vlees une vie = een leven la télévision = de televisie le vin = de wijn tirer = trekken vos = uw; jullie (enkelvoud) votre = uw; jullie (meervoud) un docteur = een geneesheer; een dokter le français = het Frans des gens (man.) = mensen une langue = een taal un nom = een naam une question = een vraag quoi? = wie? depuis = sedert; sinds servir = dienen; opdienen sortir (de) = buitengaan; gaan uit tenir = houden; vasthouden venir(de) = komen (van) parce que = omdat asseyez-vous! = gaat u zitten! de rien! = zonder dank!; graag gedaan! une demi-heure = een halfuur une jambe = een been une personne = een persoon le soleil = de zon une visite = een bezoek ainsi = op die manier; zo tard = laat chaque, chaque = elk; ieder après = na commencer = beginnen manger = eten que = dat une amie = een vriendin un coin = een hoek un kilomètre = een kilometer un peu = een beetje un place = een plein; een plaats large, large = breed tourner = draaien; afdraaien à cause de = omwille van; wegens jusqu'à = tot; tot aan assez = nogal; tamelijk à droite = (naar) rechts à gauche = (naar) links peu = weinig bonsoir = goedenavond il faut = men moet assez = genoeg; tamelijk,nogal avant = voor (in de tijd) avoir mal au bras = pijn hebben aan de arm avoir malà la tête = hoofdpijn hebben avoir mal = pijn hebben boire = drinken des bureaux = bureau 's; kantoren des vacances (vr.) = een vakantie des voix = stemmen dimanche = zondag entendre = horen frais = fraîche; vers gagner = winnen garder = bijhouden; bewaken hier = gisteren jeudi = donderdag jouer = spelen laisser = laten lundi = maandag mal = slecht (bijwoord mardi = dinsdag mercredi = woensdag mort, morte = dood; overleden plusieurs, plusieurs = meerdere; verscheidene quand = wanneer rendre (à) = teruggeven (aan) samedi = zaterdag sentir = voelen seulement = slechts; alleen maar sonner = bellen; rinkelen tôt = vroeg tout le monde = iedereen un bureau = een bureau; een kantoor un coup = een slag; een klop un grand-père = een grootvader un malade = een ziekte un mot = een woord un téléphone = een telefoon un vêtement = een kledingstuk une bouche = een mond une chose = een ding; een zaak une grand-mère = een grootmoeder une valise = een koffer une voix = een stem vendredi = vrijdag vite = snel; vlug (bijwoord) un après-midi = een (na)middag un cheveu = een haar des cheveux = haren un été = een zomer un hôtel = een hotel une journée = een dag (duur) un matin = een ochtend une mer = een zee un poisson = een vis un quart d'heure = een kwartier prêt, prête = klaar oublier = vergeten vouloir = willen janvier = januari février = februari mars = maart avril = april mai = mei juin = juni juillet = juli août = augustus septembre = september octobre = oktober novembre = november décembre = december un hiver = een winter un printemps = een lente un automne = een herfst une clé = een sleutel un corps = een lichaam des corps = lichamen une idée = een idee une salle = een zaal meilleur, meilleure = beter tranquille, tanquille = rustig; gerust cela = dat ouvrir = openen; opendoen pouvoir = kunnen; mogen sembler = lijken; schijnen même = zelfs si = zo contre = tegen une balle = een (kleine) bal une cour = een speelplaats un devoir = een huiswerk un exemple = een voorbeeld un exercice = een oefening une feuille = een blad un jeu = een spel des jeux = spelen une leçon = een les ceci = dit appeler = noemen; laten komen écrire = schrijven jeter = (weg)gooien; (weg)werpen lire = lezen demain = morgen dans la cour = op de speelplaats
Ingezonden op 30-11-2012 - 2297x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!