Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Ct-week frans
› 5 in de stad
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Ct-week frans
, deel in de stad
5 in de stad
Jaar 4 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
le marché = de markt aller au marché = naar de markt gaan le supermarché = de supermarkt ouvrir = openen ; opengaan les horaires d'ouverture = de openingstijden fermer = sluiten ; dichtgaan les courses = de boodschappen faire les courses = boodschappen doen le client, la cliente = de klant acheter = kopen vendre = verkopen porter = dragen le sac = de tas ; het tasje coûter = kosten Combien ça coûte? = Hoeveel kost dat? le prix = de prijs la monnaie = het kleingeld l'argent = het geld avoir de l'argent = geld hebben cher, chère = duur bon marché = goedkoop manger = eten boire = drinken la faim = de honger la soif = de dorst avoir faim = honger hebben avoir soif = dorst hebben le déjeuner = de lunch ; het middageten le dîner = het diner ; het avondeten la tasse = het kopje vide = leeg plein, pleine = vol le verre = het glas un verre d'eau = een glas water la bouteille = de fles le lait = de melk le thé = de thee le café = de koffie l'eau minérale = het mineraalwater l'apéritif = het aperitief prendre l'apéritif = een aperitief nemen le vin = de wijn la bière = het bier la nourriture = het eten ; het voedsel le repas = de maaltijd la recette = het recept couper = snijden utiliser = gebruiken prêt = klaar ; af la cuisine = de keuken faire la cuisine = koken goûter = proeven mettre = zetten ; leggen mettre la table = de tafel dekken le couteau, (mv) couteaux = het mes la cuillère = de lepel la cuillère à café = de theelepel la fourchette = de vork l'assiette = het bord le sucre = de zuiker la confiture = de jam le miel = de honing l'oeuf = het ei le fromage = de kaas le beurre = de boter le pain = het brood la baguette = het stokbrood le croissant = de croissant le jambon blanc = de gekookte ham la charcuterie = de vleeswaren les pâtes = de pasta le riz = de rijst mélanger = mengen la salade = de salade la pomme de terre = de aardappel les frites = de friet ; de patat la viande = het vlees la viande hachée = het gehakt le boeuf = het rundvlees le porc = het varkensvlees le poulet = het kippenvlees ; de kip le poisson = de vis la soupe = de soep l'entrée = het voorgerecht le plat principal = het hoofdgerecht le dessert = het nagerecht ; het dessert la glace = het ijs le bonbon = het snoepje la crème = de room la crème chantilly = de slagroom le gâteau = de taart ; het gebak la tarte = de taart le chocolat = de chocolade le fruit = het fruit la pomme = de appel la banane = de banaan la poire = de peer la cerise = de kers la fraise = de aardbei la framboise = de framboos l'abricot = de abrikoos la pêche = de perzik la nectarine = de nectarine la prune = de pruim l'orange = de sinaasappel la mandarine = de mandarijn la kiwi = de kiwi l'ananas = de ananas le légume = de groente la tomate = de tomaat le poivron = de paprika le champignon = de champignon la carotte = de wortel la salade = de sla le concombre = de komkommer le chou = de kool le haricot= de boon les petits-pois = de doperwten les lentilles = de linzen l'oignon = de ui l'ail = knoflook l'huile = de olie le vinaigre = de azijn le poivre = de peper le sel = het zout le restaurant = het restaurant le café (2) = het café le bar = de bar la carte = de menukaart le menu = de menukaart réserver = reserveren commander = bestellen servir = bedienen l'addition = de rekening le magasin = de winkel le grand magasin = het warenhuis le magasin de chaussures = de schoenenwinkel la librairie = de boekhandel le bureau de tabac = de sigarenwinkel la maison de la presse = de tijdschriftenhandel la parfumerie = de parfumerie le vêtement = het kledingstuk le pantalon = de broek le jean = de spijkerbroek ; de jeans le t-shirt = het T-shirt la chemise = het overhemd le chemisier = de bloes le pull = de trui la robe = de jurk la jupe = de rok la veste = het jasje les chaussettes = de sokken les chaussures = de schoenen la pointure = de schoenmaat la taille = de kledingmaat la mode = de mode s'habiller = zich kleden se déshabiller = zich uitkleden mettre = zetten ; leggen ; aantrekken mettre ses vêtements = zijn kleding aantrekken mettre un chapeau = een houd opzetten enlever = uittrekken essayer = passen nouveau, nouvel, nouvelle = nieuw long, longue = lang court, courte = kort large = breed ; wijd chic = chic ; elegant la qualité = de kwaliteit Je peux essayer la robe? = Kan ik de jurk passen? Je prends ce pantalon-là? = Ik neem die broek. Où est la cabine d'essayage? = Waar is het pashokje? Vous avez cette jupe en 38? = Hebt u deze rok in maat 38? Je veux juste regarder. = Ik wil alleen even rondkijken.
Ingezonden op 02-12-2012 - 1354x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
04-12-2012
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!