Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Lijsten van coolebassist :D
› 4 Duits idioom hoofdstuk 4 - 4.04 Bekwaamheden, activiteiten
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Lijsten van coolebassist :D
, deel 1
4 Duits idioom hoofdstuk 4 - 4.04 Bekwaamheden, activiteiten
Jaar 4 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
können = kunnen; kennen Er kann gut Deutsch. = Hij kent goed Duits. Wer kann mir beim Packen helfen? = Wie kan mij helpen pakken? fähig = capabel, in staat die Fähigkeit = bekwaamheid, capaciteit imstande sein = in staat zijn in der Lage sein = in staat zijn leicht fallen = gemakkelijk afgaan schwer fallen = moeilijk vallen Martina fällt es schwer, Englisch zu lernen. = Martina heeft moeite met Engels. eignen (sich) = geschikt zijn gut sein = goed zijn begabt = begaafd geschickt = handig beherrschen = beheersen zustande bringen = tot stand brengen tun = doen Vor Weihnachten haben wir immer viel zu tun. = Voor Kerstmis hebben we het altijd druk. machen = maken, doen Was macht ihr heute Nachmittag? = Wat gaan jullie vanmiddag doen? Hast du das Kleid selbst gemacht? = Heb je die jurk zelf gemaakt? dabei sein, etwas zu tun = bezig zijn weitermachen = doorgaan handeln = handelen Können Sie mir sagen, worum es sich handelt? = Kunt u me zeggen waar het om gaat? ausführen = uitvoeren; mee uitnemen Die Reparatur Ihres Autos wurde bereits ausgeführt. = De reparatie van uw auto is al uitgevoerd. Er führte mich zum Essen aus. = Hij nam me mee uit eten. beitragen = bijdragen lassen = laten Er wollte mich nicht gehen lassen. = Hij wilde me niet laten gaan. machen lassen = laten maken Er ließ sich beim Schneider einen Anzug machen. = Hij liet bij de kleermaker een pak voor zichzelf maken. das Versehen = vergissing aus Versehen = per ongeluk der Zufall = toeval zufällig = toevallig die Absicht = opzet, bedoeling der Einfluss = invloed anwenden = gebruiken der Griff = greep die Suche = het zoeken betrachten = bekijken die Beobachtung = waarneming, observatie wundern = verwonderen reagieren = reageren aufgeben = opgeven tauschen = ruilen richten = richten treiben = doen aan; doen, uitvoeren Treiben Sie viel Sport? = Doet u veel aan sport? Was treibt ihr zurzeit? = Waar zijn jullie momenteel mee bezig? die Lage = situatie, positie, toestand verzichten = afzien van vermeiden = vermijden kämpfen = vechten unternehmen = ondernemen, doen einsetzen (sich) = zich inzetten bemühen (sich) = zich inspannen riskieren = riskeren wagen = wagen, durven wehren (sich) = zich verzetten beachten = in acht nemen Der Unfall passierte, weil er die Vorfahrt nicht beachtet hatte. = Het ongeval gebeurde omdat hij geen voorrang had verleend. achten = in acht nemen Er achtet sehr darauf, niemanden zu verletzen. = Hij let erg goed op dat hij niemand kwetst. berücksichtigen = in aanmerking nemen, rekening houden met die Rücksicht = consideratie, inachtneming die Notiz = notitie nachgeben = toegeven anpassen (sich) = aanpassen (zich) ertragen = verdragen bereuen = spijt hebben die Verantwortung = verantwoordelijkheid sorgen = zorgen schützen = beschermen, beveiligen unterstützen = (onder)steunen die Unterstützung = steun das Bedürfnis = behoefte versprechen = beloven bereit = bereid der Plan = plan die Alternative = alternatief ermöglichen = mogelijk maken verwirklichen = verwezenlijken, realiseren organisieren = organiseren realisieren = realiseren regeln = regelen lösen = oplossen ersetzen = vervangen überraschen = verrassen erreichen = bereiken Die Gewerkschaft hat ihre Ziele erreicht. = De vakbond heeft zijn doelen bereikt. es schaffen = halen gelingen = lukken durchsetzen = doorzetten fertig = klaar bieten = bieden Ihm wurde die Chance geboten ins Ausland zu gehen. = Hij kreeg de kans om naar het buitenland te gaan. anständig = fatsoenlijk, netjes das Versprechen = belofte das Verständnis = begrip das Gewissen = geweten die Reaktion = reactie der Sinn = zin, gevoel Er hat keinen Sinn für Humor. = Hij heeft geen gevoel voor humor.
Ingezonden op 11-12-2012 - 882x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!