Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
mywords
› 0 C
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
mywords
, deel LA
0 C
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
cado, cadere, cecidi, casum = vallen; dood neervallen caedes, is = moord; bloedbad {f} caedo, caedere, cecidi, caesum = neerslaan; doden caelestis = hemels; hemelgod caelum = hemel calamitas, atis = ramp {f} campus = veld candidus = wit; stralend wit cano, canere, cecini = zingen; bezingen capio, capere, cepi, captum = nemen; innemen captivus = krijgsgevangen; krijgsgevangene caput, capitis = hoof; hoofd {n} careo, carére, carui = vrij zijn van; missen {+ abl} carmen, inis = lied; gedicht carpo, carpere, carpsi, carptum = plukken carus = lief; dierbaar; duur castra, orum = kamp; legerkamp {n} castra movére = het kamp verplaatsen; het kampopbreken casus, us = toeval; val causa = oorzaakreden; zaak; rechtszaak; wegens; reden;oorzaak;rechtszaak;zaak;wegens {wegens = + voorafg. gen} caveo, cavére, cavi, cautum = oppassen; op zijn hoede zijn; op zijn hoede zijn voor cedo, cedere, cessi, cessum = gaan; wijken celebrare = vieren; bezoeken celer, eris, ere = snel celeritas, atis = snelheid {f} cena = maaltijd censeo, censére, censui, censum = schatten; menen centum = honderd {indecl.} centurio, onis = centurio {m} cerno, cernere, crevi, cretum = zien; onderscheiden certamen, inis = strijd; wedstrijd {n} certe/certo = zeker {adv} certo, certare = strijden certus = zeker; vast ceterum = overigens; maar {adv} ceterus = overig cibus = voedsel cingo, cingere, cinxi, cinctum = omgorden circa = rondom; rond {1. prep. + acc, 2. adv.} circiter = ongeveer circum = rondom; rond {1. prep. + acc, 2. adv} circum-do, dare = omgeven circum-venio, venire = omsingelen cito = snel {adv} civilis = burger-; openbaar civis, is = burger {m} civitas, atis = burgerij; staat {f} clamo, clamare = roepen clamor, oris = geschreeuw {m} clarus = helder; beroemd classis, is = vloot {f} claudo, claudere, clausi, clausum = sluiten cliens, entis = cliënt; beschermeling {m} coepi, coepisse = begonnen zijn {perf.} co-erceo, ercére, ercui, ercitum = samenhouden; beteugelen cogito, cogitare = denken; nadenken co-gnosco, gnoscere, gnovi, gnitum = leren kennen; vernemen cogo, cogere, coëgi, coactum = samenbrengen; dwingen col-ligo, ligere, legi, lectum = verzamelen collis, is = heuvel {m} col-loco, locare = bij elkaar plaatsen; plaatsen colo, colere, colui, cultum = bebouwen; vereren; respecteren; verzorgen color, oris = kleur {m} comes, itis = metgezel; vriend {m} comitor, comitari = vergezellen com-memoro, memorare = in herinnering brengen com-mendo, mendare = toevertrouwen com-mitto, mittere = samenbrengen; toevertrouwen committere proelium/pugnam = aangaan; de strijd aangaan committere scelus = een misdaad begaan commodus = passend com-moveo, movére = hevig bewegen; ontroeren communis = gemeenschappelijk; algemeen com-paro, parare = klaar maken; vergelijken com-perio, perire, peri, pertum = vernemen; vinden com-pleo, plére, plevi, pletum = vullen com-pono, ponere = bij elkaar plaatsen; vervaardigen com-prehendo, prehendere, prehendi, prehensum = vatten; grijpen; begrijpen; begrijpen;pakken con-cedo, cedere = wijken; toegeven; toestaan concilio, conciliare = winnen; voor zich winnen concilium = bijeenkomst; vergadering concordia = eendracht con-curro, currere, curri, cursum = te hoop lopen; slaags raken concursus, us = oploop; ontmoeting condicio, onis = voorwaarde; toestand {f} con-do, dere, didi, ditum = stichten; opbergen con-fero, ferre, contulli, collatum = samenbrengen; vergelijken con-ficio, ficere = vervaardigen; afmaken con-fido, fidere, fisus sum = vertrouwen; vertrouwen op {+ dat} con-firmo, firmare = bevestigen con-icio, icere = bijeen werpen; gissen con-iungo, iungere = samenvoegen coniunx, iugis = echtgenoot; echtgenote {m/f} coniuratio, onis = samenzwering {f} conor, conari = proberen conscius = medeplichtig; medeplichtig aan; zich bewust van {zich bewust van = + gen} con-scribo, scribere = opschrijven; recruteren con-sequor, sequi = achtervolgen; inhalen con-servo, servare = redden; bewaren con-sido, sidere, sedi, sessum = gaan zitten consilium = plan; raad; besluit con-sisto, sistere, stiti = blijven staan conspectus, us = aanblik; zicht con-spicio, spicere, spexi, spectum = zien constans, ntis = standvastig; vastberaden con-stituo, stituere, stitui, stitutum = besluiten consto, stare = vaststaan con-suesco, suescere, suevi, suetum = wennen aan consuetudo, inis = gewoonte; omgang {f} consul, lis = consul {m} consulatus, us = consulaat consulo, consulere, consului, consultum = overleggen; raadplegen; zorgen voor {zorgen voor = + dat} con-sumo, sumere = opeten; gebruiken con-temno, temnere, tempsi, temptum = minachten con-tendo, tendere, tendi, tentum = spannen; zich uitstrekken; zich haasten contentus = tevreden con-tineo, tinére, tinui, tentum = samenhouden; bevatten con-tingo, tingere, tigi, tactum = raken; aanraken; treffen; ten deel vallen {2. + dat} continuo = ononderbroken {adv} continuus = aan een stuk door contra = daarentegen; tegen; tegenover contrarius = tegenovergesteld controversia = geschil; twistpunt con-venio, venire = samenkomen convenit = het past con-verto, vertere, verti, versum = omdraaien; wenden; richten con-voco, vocare = samenroepen copia = overvloed; gelegenheid copiae, arum = troepen cor, cordis = hart {n} corpus, oris = lichaam {n} cor-rumpo, rumpere = bederven; omkopen cotidianus = dagelijks cotidie = dagelijks {adv} cras = morgen {adv} creber, bra, brum = talrijk; dicht opeen credo, credere, credidi, creditum = vertrouwen; geloven {+ dat} cresco, crescere, crevi, cretum = groeien crimen, inis = misdaad; aanklacht {n} crudelis = wreed culpa = schuld cum = met; samen met {+ abl} cum = wanneer; toen {+ indic} cum = toen; omdat; hoewel {+ coni} cum ... tum = zowel ... als cum primum = zodra {+ indic} cuncti, orum = alle; allen cunctor, cunctari = aarzelen cupido, inis = begeerte; verlangen cupidus = begerig; verlangend naar {(+ gen)} cupio, cupere, cupi(v)i, cupitum = willen; verlangen cur = waarom cura = zorg curia = senaat; senaatsgebouw curo, curare = zorgen voor; zorgen; verzorgen {(+ acc)} curro, currere, cucurri, cursum = rennen currus, us = wagen cursus, us = het rennen; koers; baan custodia = bewaking; wacht custos, odis = bewaker; wachter creo, are = scheppen
Ingezonden op 12-01-2013 - 1945x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!