Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
;;;
› 3
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
;;;
hoofdstuk 3
Jaar 1 (volwassenenonderwijs)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
aan = a aan boord gaan = embarcarse aanbevelen = recomendar aanbeveling = la recomendación aanbieden = ofrecer aanblik = el aspecto aanbod = la oferta aandacht = la atención aandachtig = atento/a aanduiden = indicar aangelegenheid = el asunto aangenaam = agradable aangeven = indicar, señalar aangezien = ya que aangifte = la denuncia aanhanger = el/la partidario/a aankomen = llegar aankomst = la llegada aankondigen = anunciar aanleg = el talento aanmoedigen = animar aannemen = aceptar aanraden = aconsejar aanraken = tocar aanschaf = la adquisición aanslag = el atentado aansluiting = la conexión aansporen = animar aantal = el número aantekening = la nota aantonen = demostrar aantrekkelijk = atractivo/a aantrekken = poner, atraer aanvangs- = inicial aanvraag = la peticíon, la solicitud aanwenden = emplear aanwezig = presente aanwezigheid = la presencia aanwijzen = señalar aanzienlijk = notable aarbei = la fresa aardappel = la patata aarde = la tierra, terrestre aardolie = el petróleo abbonement = la suscripción absoluut = absoluto/a absorberen = absorbar abstract = abstracto/a achter(aan) = detrás de, atrás achterlaten = dejar achternaam = el apellido achtste = octavo/a actie = la acción actief = activo/a activiteit = la activitad actueel = actual administratie = administración administratief = administrativo/a adopteren = adoptar adres = la dirección advertentie = el anuncio adverteren = anunciar adviseur = el/la consejero/a advocaat = el/la abogado/a afdeling = el departamento afdingen = regatear affiche = el cartel afgifte = la entrega afhangen (van) = depender (de) afhankelijk zijn van = depender de afkomstig uit = procedente de afkorten = abreviar afkorting = la abreviatura aflossing = la amortización Afrika = África afschaffen = eliminar afscheid = la despedida afschrijven = amortizar afschrijving = la amortización afspraak = la cita afspreken = quedar afstand = la distancia afstand doen (van) = renunciar (a) afvallen = adelgazar afwijking = la anomalía afwijzen = rechazar afwisselen = variar agenda = la agenda agressief = agresivo/a akkoord = el acuerdo al = ya alarm = la alarma alcohol = el alcohol alfabet = el alfabeto algemeen = universal, general alinea = el párrafo alle = todos/as alleen = solamente, sólo, solo/a alles = todo als = si alstublieft = por favor alternatief = la alternativa altijd = siempre amandel = la almendra amazone = amazónica ambachtsman = el/la artesano/a ambassade = la embajada ambitie = la ambición ambtenaar = el/la funcionario/a Amerika = América amerikaans = americano/a amuseren = divertir analyse = el análisis andere = otro/a anekdote = la anécdota angst = el miedo, la angustia ansjovis = el boquerón antiek = antiguo/a antwoord = la respuesta antwoorden = contester, responder aperitief = el aperitivo apotheek = la farmacia apotheker = el/la farmacéutico/a apparaat = el aparato appartement = el apartamento, el piso appel = la manzana april = abril aquarium = el acuario arabisch = árabe arbeider = el/la obrero/a archeologie = la arqueología archief = el archivo archipel = el archipiélago architect = el/la arquitecto/a architectuur = la arquitectura argentijns(e) = el/la argetino/a argentinië = argentina aristocratie = la aristocracia arm = el brazo, pobre artikel = el artículo arts = el/la médico/a asperge = el espárrago aspirine = la aspirina assistent = el/la ayudante associëren = asociar asturië = asturias Athene = Atenas augustus = agosto australië = Australia authentiek = auténtico/a auto = el automóvil, el coche automaat = el automatic avant-garde = la vanguardia avocado = el aguacate avond = la tarde avondeten = la cena avontuur = la aventura aziatisch = asiático/a azië = asia azijn = el vinagre azteeks(e) = el/la azteca baan = el puesto, el empleo baas = el/la gefe/a baby = el bebé bad = el baño badkamer = el cuarto de baño bagage = el equipaje bakkerij = la panadería balans = el balance balearen = las baleares balkon = el balcón balpen = el bolígrafo banaan = el plátano bank = el banco banket = el banquete bar = el bar basis = la base Baskisch = (el) basco/(a) batterij = la pila bed = la cama bedankt = gracias bedenken = imaginar bedoeling = la intención beëindigen = acabar, terminar beeld = la imagen been = la pierna beetje = algo begeleiden = acompañar begin(-) = el principio, inicial(-), el comienzo beginnen = comenzar, empezar begrafenis = el entierro begrijpen = entender, comprender begroeting = el saludo begroting = el presupuesto behaaglijk = agradable behandelen = tratar behandeling = el tratamiento behoud = la conservación beide = ambos/as beïnvloeden = influir bekende = el/la conocido/a belang = la importancia, el interés belangrijk = importante belangrijkheid = la importancia belangrijkste = principal belasting = el impuesto beleefd = cortés belgië = bélgica belgisch(e) = el/la belga bellen (naar) = llamar a beloven = prometer beneden = abajo benoemen = nombrar benzine = la gasolina beoordelen = juzgar bepaling = la cláusula beperkt = limitado/a beramen = tramar bereiden = preparar bereiken = alcanzar berekenen = calcular berekening = el cálculo, la cuenta bergen = la montaña bericht = la noticia, el mensaje berijden = montar berk = el abedul beroemd(heid) = (el/la) famoso/a beroep = la profesíon beroeps- = profesional bescheiden = modesto/a bescherming = la protección beschikken over = disponer de beschikking = la disposición beschouwen = considerar beschrijven = describir beschrijving = la descripción beslissen = decidir beslissend = decisivo/a besloten = privado/a besluit = la decisión bespreken = discutir bestaan = existir bestaan uit = consistir en bestek = el cubierto bestellen = encargar bestelling = el pedido, el encargo bestemmen = destinar bestemming = el destino bestrijden = combatir bestuderen = estudiar besturen = conducir betalen = pagar betaling = el pago betekenen = significar betekenis = el sentido, significado beter, best = mejor betreuren = lamentar beurs = la beca, la bolsa beurt = el turno bevallen = gustar, agradar bevatten = contener, comprender bevelen = mandar bevestigen = confirmar bevestigend = afirmativo/a bevestiging = la confirmación bevolking = la poblacíon bewaren = conservar, guardar bewegen = mover beweging = el movimiento beweren = afirmar bewolkt = nublado bewoner = el/la habitante bewust = consciente bezem = la escoba bezet = ocupado/a bezetten = ocupar bezetting = la ocupación bezigheid = la ocupación bezittelijk voornaamwoord = el posesivo bezitten = poseer bezoek = la visita bezoeken = visitar bibliotheek = la biblioteca bieden = ofrecer biefstuk = el bistec bier = la cerveza bij = a bij de/het = a+el bijlage = el anexo, el suplemento bijna = casi bijten = morder bijvoeglijk naamwoord = el adjetivo bijvoorbeeld = por ejemplo bijwonen = asistir a bijzonder = especial biljet = el billete binnen = dentro de binnengaan = entrar binnenplaats = el patio biografie = la biografía biologie = la biología bioloog(-oge) = el/la biólogo/a bioscoop = el cine bitter = amargo/a blad = la hoja bladzijde = la página blauw = azul blik(je) = la lata blind = ciego/a bloem = la flor bloempot = la maceta blokkeren = bloquearse boek = el libro boekhandel = la librería boekhouder = el/la contable boekjaar = el ejercicio boer = el/la campesino/a bolivia = bolivia boliviaans(e) = el/la boliviano/a bonbon = el bombón bondgenoot = el/la aliado/a boodschap = el mensaje boodschappentas = la bolsa de la compra boodschapper = el/la mensajero/a boom = el árbol boos = enfadado/a bord = el plato boullion = el caldo bouw = la construcción bouwen = construer boven = arriba bovendien = además brancard = la camilla brand = el incendio brandstof = el combustible braziliaans(e) = el/la brasileño brazilië = brasil breed = ancho/a breken = romper brengen = traer brief = la carta briefwisseling = la correspondencia bril = las gafas brits(e) = el/la británico/a brochure = el folleto broek = el pantalón broer = el hermano bron = la fuente brood = el pan brug = el puente bruiloft = la boda brussel = bruselas budget = el presupuesto buffet = el buffet buigen = inclinar buiten = fuera (de) buitenkant = exterior buitenland(s) = (el/la) extranjero/(a) bulgaars(e) = el/la búlgaro/a bulletin = el boletín burgemeester = el/la alcade/esa burger = el/la ciudadano/a bus = el autobús buurman = el vecino cacao = el cacao café = el bar, el café cafetaria = la cafeteria calcium = el calcio camera = a cámara campagne = la campaña camping = el camping canada = canadá cantabrisch = cantábrico/a capaciteit = la capacidad carnaval = el Carnaval carrière = la carrera casino = el casino castiliaans = el castellano catalaans(e) = el/la catalán/ana catalogus = el catálogo catalonië = cataluña categorie = la categoría cement = el cemento centraal = central centrale = la central centrum = el centro chaotisch = caótico/a chef = el/la jefe/a chemicus = el/la químico/a cheque = el cheque chic = elegante chileens(e) = el/la chileno/a chinees = el chino chocolade = el chocolate christus = el cristo cijfer = la cifra circulaire = la circular cirkel = el círculo citeren = citar classificeren = clasificar clausule = la cláusula collega = el/la colega, el/la compañero/a colombia = colombia combineren = combinar comfort = la comodidad comité = el comité commercieel = comercial commissaris = el/la comisario/a commissie = la commission compagnon = el/la socio/a compenseren = compensar competent = competente complex = complejo/a componeren = componer computer = el ordenador concert = el concierto conclusie = la conclusion concreet = concreto/a concurrent = el competidor concurrentie = la competencia condor = el condor confectie = la confección conferentie = la conferencia conflict = el conflicto congres = el congreso conservatorium = el conservatorio consolideren = consolidar constructie = la construcción consulaat = el consulado consult = la consulta consument = el consumidor consumeren = consumir contact = el contacto context = el context continent = el continente contract = contrato contrast = el contraste controleren = controlar, examinar coöperatie = la cooperativa correct = correcto/a correspondentie = la correspondencia corrigeren = corregir credit card = la tarjeta de crédito crisis = la crisis cuba = cuba cultureel = cultural cultuur = la cultura cursus = el curso curve = la curva daad = el acto, el hecho daar = ahí, allí daarna = después, luego daarvoor = delante dag = el día dag! = Adiós dagblad = el diario dagelijks = cotidiano/a, diario/a dalen = bajar dan = entonces dank = gracias dankbaar zijn voor = agradecer dansen = bailar dat = que datum = la fecha de = el, la, los, las debat = el debate december = diciembre deeg = la masa deel = la parte deens(e) = el/la danés/esa deficit = el déficit definiëren = definir definitie = la definición delegeren (aan) = delegar (en) denemarken = dinamarca denken = pensar derde = tercero/a dessert = el postre detail = el detalle detective = el/la detective deur = la puerta deze (mv) = estos, estas deze/dit = este/esta dezelfde = el/la mismo/a dialoog = el diálogo diamant = el diamante dichtbij = cerca (de), junto a dicteren = dictar die/dat = ese/esa, aquel/aquella dieet = la dieta, el régimen diefstal = el robo dienblad = la bandeja dienen = servir dienst = el servicio dier = el animal diesel = el diesel dineren = cenar ding = la cosa dinsdag = el martes direct = directo/a directeur = el/la director(a) discotheek = la discoteca discussie = la discusión dit = esto docent = el/la profesor/a dochter = la hija doctorandus = el/la licenciado/a document = el documento documentaire = el documental documentatie = la documentación doel = el objetivo, el fin doeltreffend = eficaz doen = hacer dokter = el médico, el/la doctor/a dollar = el dólar donderdag = el jueves donker = oscuro/a door = por doorgaan = continuar doormaken = atravesar doorstaan = padecer doorzichtig = transparente doos = la caja dorp = el pueblo dosis = la dosis douane = la aduana douche = la ducha dragen = llevar drank(je) = la bebida dreigement = el amenaza drie = tres dringend = urgente drinken = beber droevig = triste drogisterij = la droguería dromen (van) = soñar (con) droog = seco/a droom = el sueño druif = la uva druk = la presión drukkerij = la imprenta druppel = la gota dubbel = el doble duidelijk = claro/a duits = el alemán duitser = el/la alemán/ana duitsland = alemania duivel = el diablo duizend = mil duren = durar dus = pues duur = caro/a, la duración dwingen = obligar e = en echt = auténtico/a echtgenoot = el marido ecologisch = ecológico/a economisch = económico/a ecuador = ecuador een (of andere) = alguno/a, uno/a een douche nemen = ducharse eenvoudig = sencillo/a eergisteren = anteayer eerst = antes, primero eerste = primero/a eetkamer = el comedor eeuw = el siglo effect = el efecto egypte = egipto ei = el huevo eigen = propio/a eigenaar(-nares) = el/la dueño/a, propietario/a eigenaardig = raro/a eigendom = la propiedad eigenschap = la cualidad eiland = isla eilandengroep = el archipiélago einde = el fin, el final, el término eisen = exigir elastisch = elástico/a elegant = elegante elektriciteit = la electricidad elektrisch = eléctrico/a element = el elemento elimineren = eliminar emigreren = emigrar en = y encyclopedie = enciclopedia energie = energía Engeland = Inglaterra Engels(e) = el/la inglés/esa enig = único/a enkele = unos/as enorm = enorme enquête = la encuesta enthousiast worden (over) = entusiasmarse (con) envelop = el sobre equivalent = (el) equivalente er is, er zijn = hay erg = grave, muy erkennen = reconocer ernstig = serio/a eronder = debajo ervaring = la experiencia erwt = el guisante etappe = la etapa eten = comer, la comida etiket = la etiqueta etiquette = la etiqueta euro = el euro Europa = Europa Europees(e) = el/la europeo/a Europese Unie = Unión Europea evolutie = la evolución examen = el examen excuus = la disculpa exotisch = exótico/a expansie = la expansion expliciet = explícito/a exploitatie = la explotación exporteren = exportar extern = externo/a extravert = extrovertido/a fabriek = la fábrica factor = el factor factuur = la factura faculteit = la facultad familie = la familia familielid = el/la familiar favoriet = favorito/a februari = febrero feest = la fiesta feestmaal = el banquete feit = el hecho feliciteren = felicitar fiets = la bicicleta filiaal = la filial, la sucursal film = la película finale = la final financiën = las finanzas Finland = Finlandia firma = la firma flat = el apartamento, el piso fles = la botella foefje = el truco fontein = la fuente fooi = la propina formeel = formal formule = la formula formulier = el formulario forum = el foro foto(grafie) = la foto(grafia) fout = el error fragment = el fragmento frank = el franco Frankrijk = Francia frans(e) = (el/la) francés/(esa) frequentie = la frecuencia fris = fresco frisdrank = el refresco functie = el cargo functioneren = funcionar gaan = ir gaan slapen = acostarse gaan zitten = sentarse galerie = la galería Galicië = Galicia Galicisch = (el) gallego/a gang = el pasillo garage = el garaje garantie = la garantía garderobe = el vestuario gas = el gas gastronomie = la gastronomía geadresseerde = el destinatario gebaar = el gesto gebak = el pastel gebakken = frito/a gebeuren = ocurrir gebeurtenis = el acontecimiento gebied = la región, el área gebiedende wijs = el imperativo geboorte = el nacimiento geboren worden = nacer gebouw = el edificio gebrek = el defecto, la falta gebruik = el uso gebruiken = usar, emplear gedetailleerd = detallado/a gedicht = el poema geduld = la paciencia gedurende = durante geel = amarillo/a geen (enkele) = ninguno/a geest = la mente, el espíritu geheel = total, entero/a geheim = (el) secreto(a) gehucht = la aldea geld = el dinero gelijk = igual gelijkheid = la igualdad gelijkwaardig = equivalente geloven = creer geluid = el sonido gelukkig = feliz gelukwensen = felicitar gemak = la comodidad gemakkelijk = fácil, fácilmente gematigd = moderado/a gemeenschappelijk = común gemeente = el municipio gemeentehuis = el ayuntamiento gemiddeld = medio/a geneeskunde = la medicina geneesmiddel = el medicamento genieten van = gozar de genoeg = bastante genoegen = el placer Genua = Génova gerecht = el plato gereed = listo/a, dispuesto/a gereedschap = la herramienta gerundium = gerundio geschenk = el regalo geschiedenis = la historia geslacht = el sexo gesloten = cerrado/a getrouwd = casado/a gevaar = el peligro gevaarlijk = peligroso/a geval = el caso geven = dar gevoel = el sentimiento gevolg = la consecuencia gevuld (met) = relleno/a (de) gewoon zijn = soler gewoonte = la costumbre, el hábito gezicht = la cara gezin = la familia gezond = sano/a gezondheid = la salud gids = el/la guía gireren = girar gisteravond = anoche gisteren = ayer glas = el vaso, el vidrio glimlach = la sonrisa glimlachen = sonreír god = el dios godsdienst = la religión goed = bien(bijwoord), bueno/a, vale goedemorgen = buenos días goedendag = buenos días goedkeuren = aprobar goedkoop = barato/a gooien = echar gordijn = la cortina goud = el oro graad = el grado grens = la frontera Griek(se) = el/la griego/a Griekenland = Grecia gris = grijs groeien = crecer groen = verde groente = la verdura groep = el grupo groet = el saludo groeten = saludar grond = el suelo, la tierra grondslag = la base grondwet = la constitución groot = grande Groot-Brittannië = Gran Bretaña grootouders = los abuelos grootte = el tamaño gunst = el favor haai = el tiburón haar = el pelo, su, suya haast = la prisa halfjaar = el semestre halte = la parada ham = el jamón hamer = el martillo hand = la mano handdoek = la toalla handel = el comercio, el negocio handelen = actuar handschoen = el guante handtekening = la firma handwerk = la artesanía hangmat = la hamaca hard = duro/a hart = el corazón haten = odiar hebben = tener heel = entero/a, muy heet = caliente heilig = sagrado/a heilige = el santo helder = claro/a helm = el casco helpen = ayudar, servir hemel = el cielo herfst = el otoño herhalen = repetir herinneren = recordar herinnering = el recuerdo herkennen = reconocer hersens = el cerebro herstellen = arreglar, reparar hervorming = la reforma het = el, la, lo heten = llamarse hetzelfde = (el/la), lo mismo/(a) hier = aquí hiërarchie = la jeraquía hij = él hinder = la molestia historisch = histórico/a hitte = el calor hoe? = ¿como? hoek = el rincón hoest = la tos hoeveel? = ¿cuánto/a(s)? hoeveelheid = la cantidad hoewel = aunque hof = la corte Holland = Holanda hond = el perro honderd = cien honing = la miel hoofd = la cabeza hoofd- = principal hoofdletter = la mayúscula hoofdpersoon = el/la protagonista hoofdrolspeler = el/la protagonista hoofdstad = la capital hoofdstuk = la capítulo hoog = alto/a hoogte = la altura hoop = el montón hopen = esperar horizontaal = horizontal horloge = el reloj hostess = la azafata hotel = el hotel houding = la actitud hout = la Madera huid = la piel huis = la casa hulp = la ayuda humeur = el humor humor = el humor huren = alquilar huwelijk = el matrimonio hygiëne = higiene hypotheek = la hipoteca hypothese = la hipótesis Iberisch = ibérico/a icoon = el icono ideaal = ideal idee = la idea identificeren = identificar ieder(e) = cada iemand = alguien Ierland = Irlanda iets = algo ijs = el helado ijverig = trabajador/a ik = yo imiteren = imitar imperium = el imperio importeren = importar in = a+el, en in het algemeen = generalmente in overeenstemming met = acorde con inbegrepen = incluido/a incident = el incidente indelen = clasificar index = el índice India = la India Indisch(e) = el/la indio/a industrie = la industria infinitief = el infinitivo inflatie = la inflación informeel = informal informeren (over) = informar (de) ingang = la entrada ingenieur = el/la ingeniero/a ingrediënt = el ingrediente inhalen = adelantar inheems = indígena inhouden = contener initiatief = la iniciativa injectie = la inyección inkopen = comprar innen = cobrar inpakken = envolver insluiten = incluir inspireren = inspirar installeren = instalar instappen = montar instrument = el instrumento intelligent = inteligente intens(ief) = intenso/a interessant = interesante interesseren = interesar intern = interno/a interpreteren = interpretar interview = la entrevista interviewen = entrevistar investeren = invertir inwijden = inaugurar inwijding = la inauguración inwoner = el/la habitante Italiaans(e) = el/la italiano/a Italië = Italia ja = sí jaar = el año jaguar = el jaguar jaloezie = el celo januari = enero Japan = Japón Japans(e) = el/la japonés/esa jas = el abrigo jij = tú jong = joven jongen = el chico journalist = el/la periodista jouw = tu juist = correcto/a, justo/a juli = Julio jullie = vosotros/as juni = junio juwelen = las joyas, la joyería kaart = la carta, la ficha, el mapa, el plano kaartje = el billete kaas = el queso kabel = el cable kabeljauw = el bacalao kader = el marco kam = el peine kamer = la habitación kanaal = el canal kandidaat = el/la candidato/a kangoeroe = el canguro kans = la opurtunidad kant = el lado kantoor = el despacho, la oficina kantoorboekhandel = la papelería kapitaal = el capital kapot = roto/a karaf = el garrafa karakter = el carácter karakteriseren = caracterizar kast = el armario kasteel = el castillo kat = el gato kathedraal = la catedral katholiek = el/la católico/a katoen = el algodón kauwgom = el chicle keel = la garganta keer = la vez kelner = el/la camarero/a kenmerken = caracterizar kennen = conocer kennis = el/la conocido, el conocimiento kenteken = la matrícula keramiek = la cerámica Kerstmis = la Navidad keten = la cadena keuken = la cocina kieskeurig = delicado/a kiezen = elegir, escoger kijken = mirar kikker = la rana kilo = el kilo kilometer = el kilómetro kind = el niño kist = la caja klaar = listo/a klacht = la queja klank = el sonido klant = el/la cliente/a klas = clase klassiek = clásico/a kleding = la ropa klein = pequeño/a kleine letter = la minúscula kleren = el vestuario kleur = el color klimaat = el clima kliniek = la clínica klok = el reloj knie = la rodilla knoflook = el ajo koel = fresco koelkast = la nevera koepel = la cúpula koffer = la maleta koffie = el café koffiepot = la cafetera kogel = la bala kok(kin) = el/la cocinero/a kokosnoot = el coco kolom = la columna komen = venir komkommer = el pepino koning = el rey koningin = la reina koop = la compra koorts = la fiebre kopen = comprar kopiëren = copiar koppel = la pareja koreaans(e) = el/la coreano/a kort = corto/a korting = la reducción kostbaar = precioso/a kosten = costar kostuum = el traje kotelet = la chuleta koud = frío/a kraan = el grifo kracht = la fuerza krans = la corona krediet = el crédito krekel = el grillo kring = el círculo kristal = el cristal kritiek = la crítica kritiseren = criticar kroeg = la taberna kroket = la croqueta kroon = el corona kruis = la cruz kruisen = cruzar kunnen = poder kunst = el arte kunstenaar/-nares = el/la artista kus = el beso kussen = besar kust = la costa kwaliteit = la calidad kwantiteit = la cantidad laag = bajo/a laan = la avenida laars = la bota laatst = ultimo/a laboratorium = el laboratorio lachen = reir ladder = la escalera lama = llama lamp = la lámpara land = el país, la tierra landen = aterrizar landkaart = la mapa landschap = el paisaje lang = largo/a langzaam = lento/a last = la molestia laten = dejar laten zien = enseñar lawaai = el ruido leeftijd = la edad leeg = vacío/a legende = la leyenda leggen = colocar lekker = rico/a lelijk = feo/a lemma = el lema lengte = la longitud leraar = el/la profesor/a leren = aprender les = la lección letter = la letra leugen = la mentira leuk = divertido/a leunstoel = el sillón leven = la vida, vivir lezen = leer lichaam = el cuerpo licht = claro/a, ligero/a, la luz lid = el miembro lied = la canción liefde = el amor liever willen = preferir lift = el ascensor ligging = la situación lijden = sufrir lijken = parecer lijn = la línea lijst = la lista, el índice likeur = el licor limiet = el límite linie = la línea links = izquierda Lissabon = Lisboa liter = el litro literatuur = la literatura logistiek = logística/o lokaal = local loodrecht = vertical loon = el salario lot = el destino lucht = el aire luchthaven = el aeropuerto luchtpost = el correo aéro lucifer = la cerilla luisteren = escuchar lunch = la comida luxe = el lujo Luxemburg = Luxemborgo maag = el estómago maand = el mes maandag = el lunes maar = pero, sino(na ontk.) maart = marzo maat = la medida maatschappelijk = social maatschappij = la compañia, la sociedad machine = la máquina macht = el poder magazijn = el almacén mager = delgado/a maïs = el maiz maken = hacer makkelijk = fácil man = el hombre manier = la manera, el modo mannelijk = masculino/a marge = el margen markies = el/la marqués/esa markt = el mercado Marokko = Marruecos Marrokaans(e) = el/la marroqui masker = el máscara massa = la masa, el montón massage = el masaje mate = el grado materieel = el material maximaal = máximo/a maximum = el máximo medaile = la medalla medeklinker = la consonante medicijn = el medicamento medium = el medio meedelen = comunicar meel = la harina meenemen = llevar meer(plas) = lago, más meerderheid = la mayoría meest = más mei = mayo meisje = la chica melk = la leche meloen = el melón memorandum = el memorandum men = se meneer = el señor mening = la opinión mens = el hombre menselijk = humano/a mensen = la gente menu = el ménu merk = la marca mes = el cuchillo met = con metaal = el metal meter = el metro metro = el metro mevrouw = la señora Mexicaans(e) = el/la mexicano/a Mexico = México microfoon = el micrófono middag = la tarde middageten = la comida middel = el medio Middellandse Zee = el Mediterráneo middelmatig = regular midden = el centro mijn = mi/s miljoen = el millón minder = menos mineraalwater = el agua mineral minister = el/la ministro/a ministerie = el ministerio minuut = el minuto mis = la misa misleiden = engañar mislukking = el fracaso mispel = el níspero mist = la niebla mode = la moda model = el modelo modern = moderno/a moe = cansado/a moeder = la madre moeillijk = difícil moeillijkheid = la dificulidad moeten = deber, tener que mogelijk = posible molen = el molino moment = el momento momenteel = actualmente mond = la boca mondeling = oral monitor = el monitor monnik = el monje monster = el muestra monument = el monumento mooi = bello/a, bonito/a, hermoso/a mop = el chiste morgen = (la) mañana Moskou = Moscú mossel = el mejillón motor = el motor munt = la moneda museum = el museo muziek = la música mythologie = la mitología naam = el nombre naar = a naar beneden gaan = bajar naar boven gaan = subir naast = junto a, al lado de nacht = la noche naderen = acercarse nagaan = examinar nagerecht = el postre nakijken = revisar nakomeling = el/la descendiente nakomen = cumplir namiddag = la tarde nat = mojado/a nationaal = nacional nationaliteit = la nacionalidad natuur = la naturaleza natuurlijk = claro nauwelijks = apenas nederlands(e) = el/la holandés/esa nee = no neef = el sobrino neerleggen = colocar negatief = negativo/a negen = nueve neigen = incliner nemen = tomar, coger nerveus = nervioso/a net = la red neus = la nariz nevel = la niebla niemand = nadie niet = no niets = nada nieuw = nuevo/a niveau = el nivel noch = ni nodig = necesario/a nodig hebben = necesitar noemen (naar) = llamar (a), nombrar, mencionar nog = todavia nogmaals = nuevamente noodzakelijk = necesario/a nooit = nunca, jamás noorden = el norte normaal = normal nota = la nota noteren = apuntar notitie = la nota november = noviembre nu = actualmente, ahora nul = cero nummer = el número nummerbord = la matrícula nummeren = numerar nutteloos = inútil nuttig = útil observeren = observar Oceanië = Oceanía ochtend = la mañana oefening = el ejercicio of = o, u, si offeren = sacrificar offerte = la oferta officieel = oficial ogenblik = el momento okee = vale oktober = octubre olie = el aceite olijven = las aceitunas Olympische Spelen = los Juegos Olímpicos omdat = porque omschrijven = definir omschrijving = la definición omstandigheid = la circunstancia omvang = la extensión onafhankelijk = independiente onder = bajo, entre onderbreken = interrumpir onderdompelen = sumergir ondergaan = padecer ondernemer = el/la empresario/a onderstrepen = subrayar ondertekenen = firmar onderzees = submarino/a ongehuwd = soltero/a ongelooflijk = increíble ongeval = el accidente ongeveer = aproximado/a onmiddellijk = immediato/a onmogelijk = imposible ontbijt = el desayuno ontdekken = descubrir ontdekking = el descubrimiento ontmoeting = el encuentro ontoereikend = insuficiente ontslaan = despedir ontvangen = recibir ontwikkelen = desarrollar ontwikkeling = la evolución onvoldoende = insuficiente oog = el ojo oogarts = el/la oculista ook = también oor = la oreja oorbel = el pendiente oordelen = juzgar oorlog = la guerra oorsprong = el origen oorzaak = la causa oosten = el este oostenrijk = austria oostenrijks(e) = el/la austriaco/a op = a+el, encima de opdracht geven = encargar opdringen = imponer open = abierto/a openbaar maken = publicar openen = abrir opera = la ópera opgave = la tarea oplettendheid = la atención oplossen = solucionar, resolver opmerken = notar oppervlakte = la superficie oppositie = la oposición opsommen = enumerar opstellen = redactar opwekken = despertar organiseren = organizar origineel = original orkest = la orquesta oudejaarsavond = la Noche Vieja oven = el horno over = sobre overbodig = superfluo/a overbrengen = transmitir overeenkomen = convenir overeenkomst = el acuerdo overmorgen = pasado mañana overname = la adquisición overplaatsen = trasladar oversteken = atravesar overtreffen = superar overtuigen = convencer overvloedig = abundante overweging = la consideración paar = el par paard = el caballo paciënt(e) = el/la paciencia pagina = la página pakje = el paquete pakken = coger paleis = el palacio palmboom = la palmera Panama = Panamá papier = el papel paradijs = el paraíso paragraaf = el párrafo parallel = paralelo paraplu = el piraguas parfum = el perfume parfumerie = la perfumería park = el parque parkeerplaats = el aparcamiento particulier = el particular paspoort = el pasaporte passagier = el pasajero passie = la passion pauze = la pausa paviljoen = el pabbelón peer = la pera pen = la pluma penicilline = la penicilina pensioen = la pension perfect = perfecto/a periode = el period pers = la prensa personeel = el personal persoon = la persona persoonlijk = personal, personalmente(bw) Peru = Perú Peruaans = el/la peruano/a perzik = el melocotón peterselie = el perejil pijn = el dolor pijn doen = doler pijnboom = el pino pikant = picante pingelen = regatear plaat = el disco plaats = el lugar, la poblacíon, el sitio plaatsen = colocar, situar plakken = pegar plan = el plan, la intención plant = la planta, el vegetal plastic = el plástico plattegrond = el plano plein = la plaza poema = el puma polemiek = la polémica Polen = Polonia polis = la póliza politicus = el/la politico/a politie = la policía politieagent = el/la policía politiebureau = la comisaría de policía politiek = (la) politico/a pond = la libra poort = la puerta populair = popular portefeuille = la cartera Portugees = portugués positie = la posición positief = positivo/a poster = el cartel postkantoor = correos postzegel = el sello potentieel = potencial potlood = el lápiz prachtig = magnífico/a praten = hablar precies = preciso/a presentatie = la presentación presenteren = presentar prestige = prestigio prijs = el precio, el premio prima = muy bien principe = el principio prins = el príncipe prinses = la princesa prive- = privado/a proberen te = intentar + inf. probleem = el problema procedure = el procedimiento proces = el proceso product = el producto productie = la produccíon professioneel = profesíon profiel = el profil profijt = el provecho programma = el programa project = el proyecto promotie = la promoción provincie = la provincia publiceren = publicar publicist = el/la publicista publiek = el público punctueel = puntual punt = el punto puur = puro/a raad = el consejo raadplegen = consultar raam = la ventana raar = raro/a, extraño/a race = la carrera raden = adivinar radicaal = radical radio = la radio radiologie = la radiologia reactie = la reacción reageren = reaccionar realiseren = realizar recept = la receta recht = el derecho rechtdoor = seguido rechts = derecha reclameren = reclamar redacteur = el/la redactor/a redactie = la redacción redigeren = redactor reduceren = reducir referendum = el referéndum referentie = la referencia regel = la regla regelen = arreglar regen = la lluvia regenen = llover regenjas = el impereable regeren = gobernar regering = el gobierno regime = el régimen regio = la región reinigen = limpiar reis = el viaje reizen = viajar reiziger = el/la viajero/a rekenen = calcular rekening = la factura, la cuenta relatie = la relación relatief = relativo/a rem = el freno rendement = el rendimiento rente = la renta, el interés repareren = reparar republiek = la república reserveren = reservar residentie = la residencia resolutie = la resolución respect = el respeto respecteren = respetar rest = el resto restaurant = el restaurante resultaat = el resultado revolutie = la revolución richting = la dirección riem = el cinturón rij = la cola rijk = el imperio, rico/a rijkdom = la riqueza rijst = el arroz risico = el riesgo riskant = arriesgado/a ritme = el ritmo ritssluiting = la cremallera rivier = el rio roepen (naar) = llamar a roken = fumar rood = rojo/a room = la nata roos = la rosa rooster = el horario route = la ruta rugzak = la mochila ruiken = oler ruim = el amplio/a ruimte = el espacio Rusland = Rusia Russisch = (el)ruso rust = el descanso rustiek = rústico/a rustig = tranquilo/a salade = la ensalada salaris = el salario saldo = el saldo salon = el salón samenhang = el contexto samenkomen = reunirse samenstellen = componer samenvatten = resumir samenvatting = el resumen sanctie = la sanctión sap = el zumo sardine = la sardine satelliet = el satélite saus = la salsa scène = la escena schaal = la escala schade = el daño schakelaar = el interruptor schandalig = escandaloso/a scheiden = separar schenken = regalar scherm = la pantalla schieten = tirar schikken = convenir schilder = el/la pintor/a schilderen = pintar schip = el barco schitterend = magnífico/a schoen = el zapato schommelen = oscilar school = la escuela schoon = limpio/a schoonheid = la belleza schoorsteen = la chimenea schop = la pala schotland = escocia schots(e) = el/la escocés/esa schouder = el hombro schreeuw = el grito schuld = la culpa schuldeiser = el acreedor sector = el sector seizoen = la estación, la temporado selecteren = seleccionar semester = el semester seminarie = el seminario september = septiembre serie = la serie serieus = serio/a servet = la servileta sessie = la sesión sfeer = el ambiente shampoo = el champú sherry = el jerez siësta = la siesta sigarenwinkel = el estanco sigaret = el cigarrillo sinaasappel = la naranja sinds = desde siroop = el almíbar situatie = la situación situeren = situar ski = el esquí skiën = esquiar sla = la lechuga slaapzak = el saco de dormir slag = el golpe slapen = dormir slecht = mal, malo/a slechts = solamente(bijwoord), sólo sleutel = la clave, la llave sluiten = cerrar smaak = el gusto sneeuwen = nevar snel = rápido/a snelheid = la velocidad sociaal = social sociologie = la sociología soep = la sopa sofa = el sofá soort = la especie souvenir = el recuerdo spaans(e) = el/la español/a spanje = españa sparen = ahorrar speciaal = especial specialist = el/la especialista specificeren = especificar specifiek = específico/a speech = el discurso speelgoed = el juguete spel = el juego spelen = jugar, tocar spellen = deletrear spinazie = las espinacas spons = la esponja spoor = la pista sport = el deporte spreken = hablar sprinkhaan = el saltamontes staal = el acero staat = el estado stabiel = estable stad = la ciudad stadhuis = el ayuntamiento staking = la huelga stand = el stand stap = el paso station = la estación statistiek = la estadística stedelijk = urbano/a steen = la piedra steil = empinado/a stem = la voz stemmen = votar ster = la estrella sterk = fuerte sterven = morir steunen = apoyar stevig = sólido stewardess = la azafata stier = el toro stierengevecht = la corrida de toros stijgen = aumentar, subir, ascender a stijl = el estilo stil = callado/a stockholm = estocolmo stoel = la silla stoep = la acera stof = la tela stokvis = la merluza stoppen = parar storen = molestar storm = la tormenta straat = la calle strand = la playa strategie = la estrategia stress = el estrés streven = la aspiración strijdlustig = combativo/a strijken = planchar stropdas = la corbata structuur = la estructura struisvogel = el avestruz student(e) = el/la estudiante studeren = estudiar studie = el estudio sturen = enviar suggereren = sugerir suiker = el azúcar suite = la suite symbool = el simbolo symfonie = la sinfonía sympathie = la simpatía systeem = el sistema taak = la tarea taal = la lengua taart = la tarta tabak = el tabaco tabel = la tabla tafel = la mesa talent = el talento talrijk = numeroso/a tamelijk = bastante tandarts = el/la dentista tandenborstel = el cepillo de dientes tarief = la tarifa tas = la bolsa, el bolso taxi = el taxi te veel = demasiado/a team = el equipo tegenover = enfrente, frente a tegenstander = el/la adversario/a teken = el signo, la señal tekenen = dibujar, firmar tekort = el déficit tekst = el texto telefoon = el teléfono telegram = el telegrama televisie = la televisión televisietoestel = el televisor temperatuur = la temperatura ten slotte = finalmente tendens = la tendencia tennis = el tenis tentoonstelling = la exposición term = el término terras = la terraza terrein = el terreno, el campo teruggaan = volver teruggeven = devolver terugkeren = regresar terugkomen = volver test = el test tevreden = contento/a theater = el teatro thee = el té thema = el tema theorie = la teoría thermometer = el termómetro tiende = décimo/a tijd = el tiempo tijdschrift = la revista titel = el título toegang = el acceso toegankelijk = accesible toegeven = confesar toekomst = el futuro toename = el aumento, el incremento toenemen = aumentar toepassen = aplicar toerisme = el turismo toerist = el/la turista toeschouwer = el/la espectador/a toeschrijven = atribuir toeslag = el suplemento toestaan = permitir toestand = el estado toestel = el aparato toevoegen = añadir tolk = el/la intérprete tomaat = el tomate tonen = enseñar, mostrar toren = la torre tot = hasta totaal = total transparant = transparente trap = la escalera trein = el tren trekken = atraer treurig = triste triest = triste trillen = vibrar trimester = el trimestre trottoir = la acera trouwen (met) = casarse (con) truc = el truco trui = el jersey tuin = el jardín tuinier = el/la jardinero/a tulp = el tulipán tunnel = el túnel Turkije = Turquía tussen = entre tussenpersoon = el/la intermediario/a tutoyeren = tutear twee = dos tweede = segundo/a tweeklank = el diptongo twijfelen = dudar typisch = típico/a u = usted(es) ui = la cebolla uitbreiden = extender uitdelen = repartir uitdoen = apagar uitdrukkelijk = explícito/a uitdrukken = expresar uitdrukking = la expresión uitgebreid = amplio/a uitgeven = gastar uitkiezen = elegir, escoger uitkomen = salir uitleg = la aclaración, la explicación uitleggen = explicar, interpretar, aclarar uitmaken = constituir uitnodigen = invitar uitoefenen = practicar uitrusten = descansar, equipar uitspraak = la pronunciación uitspreken = pronunciar uitstekend = excelente uitstellen = aplazar uitvinden = inventar uitvoeren = realizar uniform = el uniforme universeel = universal universiteit = la universidad uur = la hora v.a.e. = emiratos árabes unidos vaag = vago/a vader = el padre vakantie = las vacaciones vallei = el valle vallen = caer van = de van belang zijn = importar van de/het = de+el van dienst zijn = servir vandaag = hoy vanwege = debido a varen = navegar variëren = variar varken = el cerdo veel = mucho/a veeleisend = exigente vegetariër/-sch = (el/la) vegetariano/a veilig = seguro/a veiligheid = la seguridad vennoot = el/la socio/a venster = la ventana ver = lejos veranderen = cambiar, transformar veranderlijk = variable verantwoordelijk = responsable verantwoordelijkheid = la responsabilidad verbeteren = mejorar verbieden = prohibir verboden = prohibido/a verbruik = el consumo verdedigen = defender verdelen = repartir verdenken = sospechar verdienen = merecer verdieping = el piso, la planta verdrag = el tratado verdrietig = triste verenigen = unir vereniging = la sociedad, la asociación vergaderen = reunirse vergelijken = comparar vergeven = perdonar vergiftig = tóxico/a vergroting = la ampliación verhinderen = impedir verhouding = la relación verjaardag = el cumpleaños verkeer = el tráfico verkeerslicht = el semáforo verkiezen = preferir verkiezing = la elección verklaring = la declaración, la explicación verkoop = la venta verkopen = vender verkoper = el/la vendedor/a verkouden = resfriado/a verkrijgen = conseguir, obtenar verlaten = abandonar verleden = (el) pasado/a verlegen = tímido/a verlengen = alargar verlichting = la iluminación verlies = la pérdida verliezen = perder verloop = el proceso verloren = perdido/a vermijden = evitar verminderen = disminuir vermoorden = asesinar veronderstellen = suponer veronderstelling = la hipótesis verontrusten = preocupar verontschuldiging = la disculpa veroorzaken = producir, ocasionar veroveren = conquistar verpleegkundige = el/la enfermero/a verplicht = obligatorio/a verplichting = la obligación verrassen = sorprender Verre Oosten = el Extremo Oriente vers = fresco verschaffen = procurar verschijnen = aparecer verschil = la diferencia verschillend = diferente, diverso/a verschuldigd zijn = deber versie = la versión verstoppen = esconder vertalen = traducir vertaling = la traducción vertegenwoordigen = representar vertegenwoordiger = el/la representante vertellen = contar vertering = la digestión verticaal = vertical vertraging = el retraso vertrekken = salir vertrouwen = la confianza vertwijfeld = desesperado/a vervaardigen = fabricar vervelen = aburrir vervelend = abburido/a vervoegen = conjugar vervoeging = la conjugación vervoer = el transporte vervoeren = transportar vervolg = la continuación vervolgens = luego verwaarlozen = descuidar verwachten = esperar verwarmen = calentar verwarming = la calefacción verwijzing = la referencia verzamelen = coleccionar verzekeraar = el/la asegurador/a verzekeren = asegurar verzekering = el seguro verzoeken = rogar vestigen = establecer via = a través de vierde = cuarto/a vieren = celebrar vijfde = quinto/a vinden = encontrar, opinar virtueel = virtual virus = el virus vis = el pescado, el pez vlag = la bandera vlees = la carne vliegen = volar vliegtuig = el avión vliegveld = el aeropuerto vlucht = el vuelo vlug = pronto vochtig = húmedo/a voeding = la alimentación voedsel = alimento voelen = sentir voeren = llevar voertuig = el vehículo voet = el pie voetbal = el fútbol voetganger = el/la peatón/ona vol (van) = completo/a, lleno/a (de), pleno/a volgen = seguir volgend = próximo/a volgende = siguiente volgens = según volgorde = el orden volk = el pueblo volledig = completamente volume = el volumen volwassen = adulto/a voor = ante, para, delante de voorbeeld = el ejemplo voorbereiden = preparar voordeel = ventaja, el provecho voorkomen = prevenir voornaamwoord = el pronombre voorspellen = predecir voorstellen = presentar, proponer voorstelling = la idea voortdurend = continuo/a voortgang = el progreso vooruitgang = el progreso voorwaarde = la condición voorwerp = la cosa, el objeto voorzetsel = la preposicíon voorzichtigheid = la prudencia voorzitter = el/la presidente/a vordering = el progreso vorm = la forma vormen = formar vorming = la formación vraag = la peticíon, la pregunta vrachtwagen = el camión vragen = rogar vragen (naar) = preguntar (por) vragen (om) = pedir vrede = la paz vreemd = extraño/a vreugde = la alegría vriend(in) = el/la amigo/a vriendelijk = amable vrij = libre vrijdag = el viernes vroeg = temprano/a vrouw = la mujer vrouwelijk = feminino vrucht = el fruto VS = E.E.U.U., Estados Unidos vuilnis = la basura waar = donde (betr. vnw.) waar(achtig) = verdadero/a waar? = ¿dónde? waarde = el valor waardevol = precioso/a waarheid = la verdad waarschijnlijk = probable(mente) waarschuwen = avisar waarschuwing = el aviso wand = la pared wandelen = pasear wandeling = el paseo wang = la mejilla wanneer? = ¿cuándo? want = porque wapen = el arma warm = caliente wassen = lavar water = el agua wedden = apostar wedstrijd = el concurso, la competicíon weduwnaar = el/la viudo/a week = la semana weerspiegelen = reflejar weg = el camino wegens = por weggaan = irse weinig = poco/a wekken = despertar wekker = el despertador welk/e? = ¿cuál? welkom = (la) bienvenido/a wens = el deseo wensen = desear wereld = el mundo werk = el trabajo werkelijk = real werken = trabajar werknemer = el/la empleado/a werkplaats = el taller werkwoord = el verbo werpen = echar wet = la ley weten = saber wie = quien wiel = la rueda wiens/wier = cuyo/a wij = nosotros/as wijn = el vino wijngaard = la viña wijze = el modo willen = querer winkel = la tienda winnen = ganar winter = el invierno wisselen = cambiar wit = blanco/a woedend = furioso/a woensdag = el miércoles wol = la lana wolk = la nube woonplaats = el domicilio woord = la palabra wortel = la raíz wrijven = frotar yoghurt = el yogur zaak = la cosa, el negocio, la tienda zaal = el salón zacht = suave, blando/a zak = la bolsa, el bolsillo zaterdag = el sábado zee = el mar zeebaars = la lubina zeep = el jabón zeer = mucho/a, muy zeggen = decir zeker = cierto/a zekerheid = la seguridad zenuw = el nervio zenuwachtig = nervioso/a zesde = sexto/a zetel = la sede zetten = poner zevende = séptimo/a zich (aan)kleden = vestirse zich gedragen = comportarse zich scheren = afeitarse zich uitstrekken = extenderse zich vergissen = equivocarse zich verontschuldigen = disculparse zich voorstellen = imaginar ziekenhuis = el hospital ziekte = enfermedad ziel = el alma zien = ver zij = ella, ellos, ellas zijde = la seda zijkant = el lado zijn = estar, ser zilver = la plata zin = la frase, el sentido zingen = cantar zitting = la sesión zo = así, tan zoeken = buscar zoet = dulce zo-even = recién zomer = el verano zon = el sol zondag = el domingo zonder = sin zone = la zona zoon = el hijo zorgen = cuidar zout = la sal zuiden = el sur zuiver = puro/a zus = la hermana zwart = negro/a Zweden = Suecia Zweed(s) = (el/la) sueco/a zwembad = la piscina zwemmen = nadar Zwitser(s) = (el/la) Suizo/a Zwitserland = Suiza
Ingezonden op 23-04-2013 - 2484x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!