Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Libre Service 5/6vwo
› 0 eindexamenwoordenlijst alles
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Libre Service 5/6vwo
0 eindexamenwoordenlijst alles
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
être abandonné par = in de steek gelaten zijn door abandonner = opgeven aboutir à = uitlopen op l'absence = afwezigheid être acclamé = toegejuicht zijn; toegejuicht worden accompagner = meegaan (met); vergezellen accomplir = verrichten s'accrocher à = zich vastklampen aan accueillant = vriendelijk; gastvrij accueillir = ontvangen accuser = beschuldigen les actualités = nieuws; journaal actuel/ actuellement = huidig; momenteel admettre = toegeven s'adonner à = zich overgeven aan; zich laten gaan l'affaire = zaak afficher = aankondigen; tonen; duidelijk laten zien affirmer = beweren; verklaren l'agglomération = bebouwde kom l'agriculteur = landbouwer aigu = scherp ailleurs = elders; ergens anders d'ailleurs = trouwens alerter = alarm slaan; waarschuwen l'ambiance = sfeer l'amélioration = verbetering l'ampleur = omvang l'amputation = amputatie l'an = jaar; per jaar l'angoisse = angst animal domestique = huisdier apercevoir = zien s'apersevoir que = merken dat apparaître = verschijnen appartenir à = toebehoren aan faire appel à = een beroep doen op l'appel = roep; oproep appeler = roepen; oproepen; opbellen appeler au secours = om hulp roepen aprendre = leren s'apprêter à = zich voorbereiden op à l'approche de = bij de nadering van approximativement = ongeveer appuyer = (onder)steunen d'après volgens de l'argent = geld mettre de l'argent de côté = geld opzijzetten l'arrêt = halte; rusttijd arriver à = erin slagen l'assassin = moordenaar assassiner = vermoorden; ombrengen assis = zittend; gezeten assister à = bijwonen l'assurance = verzekering assurer = verzekeren l'attaque = aanval être attendu = verwacht worden attirer = aantrekken au-dessus de = boven aucun, aucune = geen één augmenter = toenemen auparavant = tevoren auprès de = bij l'authenticité = echtheid autour de = rond; in de buurt van l'avance = voorschot avancer = opschieten; voorschieten; naar voren brengen avant = vroeger l'avantage = voordeel l'avenir = toekomst l'aversion = afkeer avertir = waarschuwen l'aviateur = vlieger; piloot avoir recours à = zijn toevlucht nemen tot le bac(calauréat) = eindexamen la baisse = daling baisser = verlagen; buigen; dalen se balader = wandelen la balle = kogel; bal le bandit = bandiet; schurk la barre = stang; grens la barrière = hek bas = laag basculer = wankelen le Batave = Nederlander; kaaskop le bâtiment = gebouw la beauté = schoonheid des besoins = behoeften le Beur = Arabier; persoon die afkomstig is uit de Maghreb le bienfait = voordeel le bijou = juweel blesser = kwetsen; verwonden le blessé = gewonde la boisson = drankje la boîte de nuit = nachtclub la boîte = doos; blik; school; inbox faire le bond = opspringen le bonnet = muts la bouche = mond bouger = bewegen bouleverser = omverwerpen; ontroeren le boutot = baantje à bout de = aan het eind van au bout = aan het einde la boutique = winkeltje branché = hip; modern le bras = arm la bravoure = dapperheid briser = breken; verbreken le bruit = geluid le buisson = struik le cabinet = kantoor cacher = verbergen se cacher = zich verbergen le camion = vrachtwagen la campagne = actie capable de = in staat om capturer = gevangennemen car = want le cas = geval à cause de = door; wegens causée = veroorzaakt la cave = kelder célébrer = vieren la certitude = zekerheid cesser = ophouden c'est chaun pour soi = het is ieder voor zich la chaîne = kanaal; zender; keten le châle = stola; sjaal la chaleur = warmte chaleureux = warm; hartelijk le champ = veld; land; gebied chancelant = wankelend être chargé de = belast met chasser = jagen; wegjagen; verjagen la chasse = jacht; jagen chaud = warm chez = bij le chiffre d'affaires = omzet le choeur = koor choisir = kiezen le chômage = werkloosheid la cible = doel(groep) le cimetière = kerkhof la circonstance = omstandigheid le clavier = toetsenbord le clic = (muis)klik le clochard = zwerver la clope = sigaretje; peukje la clôture = omheining être cloué au lit = aan bed gekluisterd zijn cela vous réchaffe le coeur = dat beurt je op; dat is hartverwarmend le coeur = hart le coin cuisine = kookhoek la crise de colère = woedeuitbarsting la collaboration = samenwerking; medewerking collecter = verzamelen le collège = onderbouw van het voortgezet onderwijs le combat = strijd la combativité = strijdvaardigheid combattre = vechten sur commande = op bestelling comme = evenals; (net) zoals comme si de rien n'était = alsof er niets aan de hand was comment = hoe le commerçant = handelaar; winkelier le commerce = handel; zaak commettre = begaan la commune = gemeente en compagnie de = in gezelschap van la compagnie = gezelschap (vb dansgezelschap) comparaître = voor de rechtbank verschijnen en complément = als aanvulling le comportement = gedrag la compréhension = begrip le compte bancaire = bankrekening à son compte = op zijn/haar rekening; op zijn/haar kerfstok hebben tenir compte de = rekening houden met compter = rekenen le concitoyen = medeburger la condamnation = veroordeling condamner à mort = ter dood veroordelen les conditions de vie = levensomstandigheden conduire = leiden; besturen la confiance = vertrouwen ne plus faire confiance = niet meer vertrouwen confier = toevertrouwen la confirmation = bevestiging la confusion = verwarring en connaissance de cause = met kennis van zaken se consacrer à = zich wijden aan conseiller = aanraden considérer = beschouwen constituer = uitmaken contaminer = besmetten contenir = inhouden; bevatten se contenter de = zich tevreden stellen met continuer à = doorgaan met contre = tegen contribuer = bijdragen convaincre = overtuigen convenir = passen la conversation = gesprek le corps = lichaam corrompu = omgekocht le cou = nek le coup d'envoi = aftrap le coup de couteau = messteek tenir le coup = volhouden le coupable = schuldige couper = snijden; doormidden breken la cour = binnenplaats; hof; hofhouding le courage = moed le courrier = post; e-mail au cours de = in de loop van; tijdens le cours = cursus court = kort de couverte = bedekt met craindre = vrezen sans crainte = zoner angst la crainte = vrees; angst le cri = geluid; gepiep; gekrijs croiser = krijsen; tegenkomen le croyant = gelovige cueillir = plukken cultivé(e) = ontwikkeld; beschaafd la curiosité = nieuwsgierigheid en danger = in gevaar dangereux = gevaarlijk d'après = volgens davantage = meer débarquer = aankomen la déception = teleurstelling décevant = teleurstellend décider = beslissen la déclaration = verklaring déclarer = verklaren déclencheur = veroorzakend; aanleiding gevend tot se décontracter = zich ontspannen le découragement = ontmoediging la découverte = ontdekking découvrir = ontdekken; uitvinden décrire = beschrijven dédaigneux = hooghartig déduire = afleiden défendre = verbieden le défi = uitdaging défier = uitdagen défini = omschreven; bepaald; vastgesteld dénombrer = tellen dénoncer = aangeven; aan de kaak stellen la densité = dichtheid le départ = vertrek le département de la santé = gezondheidsdiensten dépenser = uitgeven déposer = neerzetten depuis = sindsdien se dérouler = zich afspelen derrière = achter dès = reeds vanaf la désapprobation = afkeuring désapprouver = afkeuren faire descendre = dwingen tot uitstappen déserter = weglopen (van); verlaten le désespoire = wanhoop désigner = aanwijzen désormais = voortaan le dessin = tekening la destination = bestemming la détente = ontspanning détester = verafschuwen; een hekel hebben aan à deux = met zijn tweeën le développement = ontwikkeling devenir = worden la moindre difficulté = de minste moeite digne = waardig la dique = dijk diminuer = verminderen se dire = beweren te zijn dirigé par = geleid door diriger = besturen; beheren se diriger vers = gaan in de richting van discuter = praatje maken disparaître = verdwijnen faire disparaître = doen verdwijnen la disparition = verdwijning à distance = op afstand la distance = afstand le divorce = scheiding le doigt = vinger le domicile = woning le don = gift; schenken les données = gegevens donner lieu à = aanleiding geven tot le donneur de sang = bloeddonor dont = waarvan dormir = slapen le dossier = zaak le doute = twijfel sans doute = zonder twijfel douce doux = zacht dur = hard durant = gedurende l'écart = kloof; verschil échanger = uitwisselen l'échec = mislukking l'éclat = schittering; pracht l'écolo = milieufreak écologique = milieu- écouter = luisteren naar également = ook l'eglise = kerk égorger = vermoorden élargir = verbreden l'élection = verkiezing élitiste = elitair s'éloigner = weggaan embarquer = instappen embarrassé = in verlegenheid gebracht empêcher = verhinderen l'employé = beambte; werknemer employer = gebruiken l'employeur = werkgever emporter = meenemen l'emporter sur = de overhand krijgen over en plus = bovendien encaisser = incasseren encore = nog; nog steeds; ook nog encourage = aanmoedigen endormir = laten slapen le endroit = plaats enfermer = opsluiten engager = aansnijden; beginnen l'ennui = probleem s'ennuyer = zich vervelen enquête = onderzoek mener une enquête = onderzoek uitvoeren l'enseignement = onderwijs enseigner = leren; onderwijzen l'ensemble = geheel enterrer = begraven entêté= koppig tout entier = in zijn geheel entre = tussen entraîner = meeslepen; trainen l'entrée = ingang l'entreprise = onderneming entretenir = onderhouden envahir = binnentrekken; veroveren l'environnement = milieu envisagé(e) = overwogen le coup d'envoi = aftrap envoyer = sturen s'éponger = afvegen l'époque = tijd; tijdperk l'épouse = echtgenote errant = zwervend l'erreur = fout; vergissing l'escargot = slak escroquer = oplichten l'espace = ruimte l'espoir = hoop essayer = proberen estimé = geschat s'établir = zich vestigen l'établissement = instelling; school l'état civil = burgerlijke stand éteindre = afzetten l'étoile = ster étonnant = verbazingwekkend étrange = vreemd l'étranger = vreemdeling étroit = smal; nauw l'évêque = bisschop éviter = vermijden exag´erer = overdrijven l'exception = uitzondering l'excitation = opwinding être exclu = uitgesloten zijn l'exécution = terechtstelling exercé = uitgeoefend exigeant = veeleisend l'exigence = eis l'exil = ballingschap l'existance = bestaan exister = bestaan l'expatrier = naar het buitenland verhuizen l'expert = deskundige s'exprimer = zich uitdrukken en face de = tegenover faible = zwak le fait = feit farouche = wild; woest; schuw fatal = dodelijk la fatalité = noodlot la fatique = vermoeidheid faussement = valselijk le fauteuil = armstoel fausse faux = vals le faux = vervalsing favorisé = rijd; gegoed favoriser = begunstigen la femelle = vrouwtje le fer = ijzer la fermeture = sluiting; sluitingsuur la fête = feest fidèle = trouw la fidélisation = klantenbinding le fils = zoon en fin de = aan het eind van en finir avec = een eind maken aan fleurir = bloeien la foi = geloof fonctionner = werken le fondateur = oprichter la force = kracht forcément = noodzakelijkerwijs; per se la formation = opleiding fort = sterk fou = gek fourni = gegeven; geleverd fragile = kwetsbaar frapper = kloppen; slaan la fréquentation = regelmatig bezoeken fuguer = weglopen fuir = vermijden prendre la fuite = vluchten la fumée = rook fumer = roken fut (être) = was (zijn) futur = toekomstig gagner = winnen; verwerven; verdienen le gendarme = marechausse; agent gêner = hinderen le genre = soort gérer = leiden; managen le geste = gebaar glisser = glijden avoir la gorge serrée = dichtgeknepen keel hebben la gourmandise = snoeplust le goût = smaak reprendre goût à = opnieuw de smaak te pakkenkrijgen grâce à = dankzij la grâce = elegantie; stijl pas grand-chose = niet veel grandir = groot worden grave = ernstig beaucoup plus grave = veel erger ne guère = nauwelijks guérir = genezen la guérison = genezing; herstel la guerre civile = burgeroorlog la guerre = oorlog la haie = hebg la haine = haat le hasard = toeval hebdomadaire(ment) = wekelijks la mauvaise herbe = onkruid les herbes = gras; kruiden l'héritage = erfenis hésiter = aarzelen l'histoire = verhaal honnête = eerlijk sans honte = zonder schaamte honteux = schandelijk l'hôpital = ziekenhuis hors d'usage = buiten gebruik humain = menselijk l'humanité = mensheid humilier = vernederen ignorer = negeren il y a = er is; er zijn; (bepaalde tijd) geleden il y a quelque temps = een tijdje geleden l'île = eiland l'image = beeld l'immeuble = gebouw impensable = onvoorstelbaar n'importe où = waar dan ook n'importe quoi = wat dan ook imposer = opdringen s'imposer = zich opdringen les impôts = belastingen avoir l'impression = de indruk hebben inciter = aansporen inconnu = onbekend incrédule = ongelovig incroyable = ongelofelijk incurable = ongeneeslijk indigné = verontwaardigd indiquer = aanwijzen l'individu = individu; kerel inexpliqué = onverklaard l'infirmière = verpleegster l'infortune = ongeluk injurier = uitschelden l'injustice = onrechtvaardigheid l'innocence = onschuldigheid innombrable = talloos inoffensif = onschadelijk inoubliable = onvergetelijk inquiéter = ongerust maken s'inquiéter = zich ongerust maken intenter = aandoen avoir l'intention de = van planzijn te l'internaute = internetgebruik(st)er l'interrogatoire = verhoor interroger = ondervragen inverse = omgekeerd l'inverstigation = onderzoek invraisemblable = onwaarschijnlijk irrésistible = onweerstaanbaar jamais (à) = ooit ne jamais = nooit la jambe = been le jardin = tuin le jardinier = tuinman le journal = krant tous les jours = elke dag le juge = rechter le jugement = vonnis juger = beoordelen juif; juive = joods jusqu'à ce que = tot jusqu'à présent = tot nu toe jusqu'à = tot jusque = tot c'est le peu juste = het is een beetje krap tout juste = zojuist justement = juist lâcher = bekennen laisser = laten le lapin - konijn à la légère = oppervlakkig légèrement = luchtig la légitimité = rechtvaardiging la lettre capitale = hoofdletter se lever = opstaan le lien = band être en ligne = online zijn la limitation = beperking limité = beperkt le logiciel = software la loi = wet non loin de = niet ver van plus loin = verder louche = verdacht; onguur; scheel louer = huren le loup = wolf lumineux = stralend lutter = strijden le lycée = bovenbouw van het voortgezet onderwijs la magie = tovenarij le magistrat = rechterlijk ambtenaar maghrébin = afkomstig uit Magreb; uit Algerije maintenir = handhaven majoritaire = meerderheids- le malade = zieke; patiënt la maladie = ziekte maladroitement = onhandig mâle = mannelijk le malfaiteur = boosdoener malin = ondeugend; slim; sluw la mallette = koffertje manifestement = klaarblijkelijk le manque de = gebrek aan manquer = gebrek hebben aan le mariage = huwelijk marié = getrouwd la marque = merk la matière = onderwerp; vak la matinée = ochtend la méchanceté = boosaardigheid méconnaissable = onherkenbaar méfiant = wantrouwig mélanger = mengen la mémoire = geheugen la menace = bedreiging mener = leiden mensonger = leugenachtig mentir = liegen mériter = verdienen le message = boodschap; bericht(je) la messagerie = voicemail, antwoordapparaat la mesure = maatregel le métier = beroep; vak mettre à part = terwijze leggen mettre au point = ontwikkelen se mettre à = beginnen te le meurtre = moord des milliers = duizenden minable = zeer lelijk; afzichtelijk mince = slank; dun le miracle = wonder être mis en vente = te koop aangeboden zijn; worden la mise en garde = waarschuwing la misère = armoede; ellende le mobile = beweegreden; motief la moindre difficulté = de minste moeite au moins = op zijn minst en moins = minder la moitié = helft du moment que = vanaf het ogenblik dat tout le monde = iedereen la fausse monnaie = vals geld monter dans = instappen; binnengaan in monter = opzetten montrer = aantonen se montrer = zich laten zien moqueur = spottend la mort = dood le mort = dode mortel = dodelijk le mot = woord mourir= doodgaan moyen = gemiddeld le moyen = middel en moyenne = gemiddelde le musulmane = moslim le nain = dwerg la naissance = geboorte on naît avec = het is aangeboren né = geboren ne ... plus = niet meer ne ... plus que = slechts négliger = verwaarlozen le nez = neus ni ... ni = noch ... noch nier = ontkennen n'importe où = waar dan ook n'importe qui = wie dan ook n'importe quoi = wat dan ook nommer = noemen nourrir = vouden nuire à = schaden l'objectif = doel obligatoire = verplicht obliger = verplichten; dwingen observer = observeren; onderzoeken obtenir = krijgen être occupé = het druk hebben l'odeur = geur l'oeuf = ei être l'oeuvre de = het werk zijn van offert = aangeboden offrir = geven; bieden l'oisseau = vogel l'ombre = schaduw l'or = goud l'ordinateur = computer l'organisme = instelling d'où = waarvan oublier = vergeten ouvert = open ouvertement = openlijk ouvrir = beginnen le pape = paus par conséquent = bijgevolg; dientengevolge parcourir = afleggen (van een afstand) pareil(le) = dezelfde; hetzelfde parental = ouderlijk parlementer = onderhandelen; discussiëren parmi = te midden van; onder mettre à part = terzijde leggen participer à = deelnemen aan à partir de = vanaf partout = overal pas grand-chose = niet veel le passé = verleden passer = doorbrengen partiemment = met geduld; geduldig le patience = geduld le patron = baas; werkgever à peine = nauwelijks pendant = gedurende pénétrer - binnendringen perdre son temps = zijn tijd verliezen perdre = verliezen personne = niemand peser = wegen des petits = jongen; kleintjes peu = weinig avoir peur = bang zijn faire peur = bang maken la peur = angst le phénomène = verschijnsel au pied de = aan de voet van le piège = valstrik; val le pire = ergste pis = ergst; slechtst la pitié = medelijden être placé = geplaatst zijn plaire = behagen en pleine rue = midden op straat pleinement - volledig plonger = dopen; steken; duiken en plus = bovendien plusieurs = enkele à plusieur reprises = herhaaldelijk en poche = op zak au point de = zozeer dat le poisson = vis le pompier = brandweerman la population = bevolking le portable = mobieltje porter = brengen le poste = functie le poursuivant = achtervolger poursuivre = voortzetten; achtervolgen pousser = duwen sans précédent = uniek; ongekend précéder = voorafgaan précieux = kostbaar prédire = voorspellen le préjugé = vooroordeel c'est à prendre ou à laisser = graag of niet près de = naast trop près = te dichtbij la présence = aanwezigheid jusqu'à présent = tot nu toe présenter = voorstellen se présenter = zich vertonen presque = bijna présume(e) = vermoedelijke être prêt à = bereid zijn om prétendre = beweren sous prétexte de = zogenaamd om le prétexte = voorwendsel la preuve = bewijs prévenir = voorkomen (être) prévenu = (zijn) gewaarschuwd prévu = gepland prier = bidden la prière = gebed a priori = van tevoren; vooraf; in wezen la prison = gevangenis le prisonnier = gevangene se faire prisonnier = zich vrijwillig bij de politie melden procéder = te werk gaan le procès = rechtzaak; proces la profession = beroep; vak la proie = glooi; buit; slachtoffer proposer = voorstellen propre = schoon; eigen la prospérité = welvaart se protéger = zich beschermen en provenance de = komende uit le proverbe = spreekwoord le proviseur = rector prudent = voorzichtig puissant = sterk le pulsion = impuls; aandrang punir = straffen pur(e) = zuiver le quai = perron qualifier = bestempelen à quelque = ongeveer quitter = verlaten la racine = wortel radieux = stralend la raie = (haar)scheiding rapide = snel se rappeler = zich herinneren se rapprocher = naderbij komen rarement = zelden rassurée = gerustgesteld ravi = verrukt ravissant = schitterend rayonnant = stralend rayonner = stralen réaliser = tot stand brengen recenser = tellen recevoir = krijgen reconnaître = erkennen être reconnu = erkend worden recruter = aanwerven être récupéré = teruggekregen réduire = beperken; verminderen réel = werkelijk; wezenlijk la refuge = schuilplaats; toevluchtsoord le refus = weigering refuser = weigeren le regard = blik la règle = egel le regret = spijt; berouw régulier = vast; regelmatig remonter = teruggaan rempli = volbracht le renard = vos se rendre à = gaan naar renseigner = inlichtingen geven le repas = maaltijd reprendre = hervatten à plusieurs reprises = herhaaldelijk reprocher = verwijten se reproduire = zich weer voordoen réputé = beroemd la réserve = het reservaat des réserves = (nood)voorrad le réservoir = tank résider dans = bestaan in; berusten op la résignation = berusting le responsable = verantwoordelijk persoon; schuldige ressentir = voelen rester = overhouden les restes = overblijfselen résurgir = opduiken retenir = tegenhouden retiré = teruggetrokken retouner = teruggaan la retraite = pensioen réussir = slagen la revanche = wraak réveiller = wakker maken revenir = terugkomen revenir à = neerkomen op rêver = dromen la révoite = opstand richissime = heel rijk le risque = risico rouler = rijden la rumeur = gerucht le sac = tas saigner = bloeden le salaud = schoft sanctionner = straffen sans crainte = zonder angst sans = zonder le sans-papier = illegaal sauf = behalve sauter = springen sauvage = wild la scène = toneel le SDF (sans domicile fixe) = dakloze secher les cours = spijbelen appeler au secours = om hulp roepen la sécurité = veiligheid séduire = verleiden selon = volgens à notre sens = volgens ons le sens de = het gevoel voor sensible = gevoelig sentir = voelen le serpent = slang seul(e) = alleen si = als; ja(wel) la signification = betekenis le silence = stilte silencieusement = in stilte singulièrement = bijzonder sinistre = rampzalig le site = plek; internetsite la situation = betrekking; baan sociable = gezellig c'est chacun pour soi = het is ieder voor zich la soirée = avond; feest le solitaire = eenling la solution = oplossing la somme = bedrag le son = geluid le sondage = enquête des soucis = zorgen soudain(e) = plotseling soulever = optillen souffrir = lijden le soupçonner = verdnken sourire = glimlachen le sourire = glimlach la souris = (computer)muis sous = onder sousestimer = onderschatten soutenir = steunen se souvenir = zich herinneren stipuler = bedingen; bepalen stupéfait = stomverbaast subi = ondergaan; geleden la subvention = subsidie la succession = opvolging suffire = voldoende zijn suivi de = gevolgd door suivre = volgen le sujet = onderwerp la superstition = bijgeloof sûr = zeker surestimer = overschatten surgir = plotseling verschijnen; opduiken surprenant(e) = verbazingwekkend survivre = overleven le suspect = verdachte le tablier = schort; voorschoot la tâche = vlek tant = zoveel; zozeer le tapage = rumour trop tard = te laat le taux = gehalte; percentage la teinte = kleur; tint témoigner = getuigen le témoin = getuige de temps à autre = af en toe à temps = bijtijds il y a quelque temps = een tijdje geleden tendre = (uit)strekken tendre les bras = de armen uitsteken tenir le coup = volhouden se tenir à = zich houden aan tenter - proberen; pogen tenter sa chance = zijn kans wagen terminé = afgelopen la tête = hoofd en tête-à-tête = onder vier ogen le texto = sms'je la thèse = stelling le tiers-monde = derde wereld tirer = schieten s'en tirer = zich (eruit) redden la toile = web (internet) tolérer = verdragen tomber = vallen touché = geraakt toucher = aanraken prendre une tournure = een wending nemen tous les jours = elke dag tout entier = in zijn geheel tout juste = zojuist la trace = spoor se traîner = kruipen traiter = behandelen traverser = (dwars) gaan door le trésor = schat; zeer waardevol bezit le tribunal = rechtbank se tromper = zich vergissen le troupeau = kudde le truc = ding (waarvan men de naam niet weet) tuer = doden se tuer = zich doden le tueur = moordenaar; doder la tumeur = gezwel l'univers = wereld plus urbanisé = meer bebouwd la vache = koe le vagebondage = zwerversbestaan la vague = golf en vain = tevergeefs la valise = koffer le veau = kalf vécu(e) (vivre) = meegemaakt; beleefd (leven) le vélomoteur = bromfiets vendre = verkopen être mis en vente = te koop aangeboden zijn la vente = verkoop véritable = echt vers = naar; rond verser = schenken la victime = slachtoffer entrer en vigueur = in werking treden la ville = stad le vin = wijn la violence = geweld le visage = gezicht rendre visite à = bezoeken la visite = bezoek la vitesse = snelheid le voile = sluier; hoofddoek la voile = zeil la voisine = buurvrouw le vol = diefstal; vlucht le volant = stuur voler = stelen; vliegen se faire voler = bestolen worden le volontaire = vrijwilliger vrai(ment) = echt; werkelijk peu vraisemblable = niet erg waarschijnlijk le wagon = rijtuig avoir le moral à zéro = in de put zitten
Ingezonden op 30-04-2013 - 1551x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!