Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

build your vocabulair, deel 25-33

25 vocabulaire 25-33

Jaar 3 (Gymnasium)

0. a captain - a ship een kapitein - een schip
Get lost Go away!
2. get nowhere We're not making any progress.
3. get you I don't understand what you're saying.
4. get the message Don't be unpleasant! I understand!
5. get on my nerves You're annoying me.
6. get somewhere At last we're making some progress.
7. get me? Do you understand what I'm saying?
8. Let's get cracking. Let's start.
9. I don't get it. I don't understand it.
10. Get a move on! Hurry up!
11. get round omzeilen
12. get over te boven komen
13. get together samenkomen
14. get out =wegkomen
15. get on =aan de slag gaan
16. get away =wegkomen
17. get up= to do something
18. get through =door te dringen

1. a captain	=aanvoerder
2. a chief	=chef
3. a conductor	=dirigent
4. a director	=regisseur
5. a general	=generaal
6. a headmaster/headmistress	=directeur
7. a manager/manageress=	manager
8. matron	=moeder figuur
9. a prime minister=	minister-president
10. a ringmaster	=circus directeur
a fleet of ships =	leider vloot
a ship =schip
a meeting =vergadering
a prison =	gevangenis
a newspaper =	krant
a museum =	museum
a republic=	republiek
a college=school
a hospital ward =	ziekenhuis
a tennis match 	=wedstrijd
a football team	=voetbalteam
a tribe	=stam
an orchestra=	orkest
actors in a film	=acteurs in een film
an army	=leger
a teaching staf	=docenten
shop assistants	=winkel medewerkers
hospital nurses	=verpleegsters in het ziekenhuis
a government	=overheid
circus performers	=circus
1. an admiral=	admiraal
2. a captain	=kapitein
3. a chairman/chairperson=	voorzitter
4. a curator	=toezichthouder
5. an editor	=redacteur
6. a governor=	gouverneur
7. a president	=president
8. a principal	=directeur
9. a sister	=zuter
10. an umpire	=scheidsrechter
37. casualty =ongeval
38. clinic= kliniek
39. ward= afdeling
40. X-ray= röntgenfoto
41. collar =kraag
42. cuff =manchet
43. lapel =revers
44. sleeve =mouw
45. cooker =kookplaat
46. food =mixer keukenmachine
47. fridge= koelkast
48. sink =gootsteen
49. heel= hak
50. lace =veter
51. sole= zool
52. toe= teen
53. box office =kassa
54. footlights =theaterlampen
55. stage= podium
56. stalls =kraampjes
57. leaf =blad
58. root =wortel
59. trunk =stam
60. twig =takje
61. held up =opgehouden
62. dented =gedeukt
63. spare= reserve
64. overtake =inhalen
65. diverted= omgeleid
66. delayed =vertraagd
67. do =doet
68. write-off =totaal verlies
69. pinpoint =vaststellen
70. slow down= vertragen
71. concentrate =concentreren
72. swerved= draaide
73. in the nick of time= net op tijd
74. standstill =stilstand
75. fatal= fatale
76. within= binnen
77. head-on= frontaal
78. by-pass =de rondweg
79. a block of flats= een flatgebouw
80. click of the key= klik van de sleutel
81. a slick salesman =een gladde verkoper
82. slack =slap
83. shack =hut
84. sharp =the opposite of blunt
85. a spare tire= een reservewiel
86. spice =kruid
87. spike =spijker
88. in spite of =ondanks
89. spine =ruggegraat
90. whine =jammeren
91. headline of the page =kop van de pagina
92. circulation =omloop
93. review =beoordeling
94. gossip column =roddelrubriek
95. caption= onderschrift
96. tabloid =sensatiekrant
97. feature =speciaal artikel
98. cartoon =spotprent
99. horoscope= horoscoop
100. preview= voorvertoning
101. obituary =overlijdensbericht
102. supplement= aanvulling
103. crossword =kruiswoordraadsel
104. comic strip =stripverhaal
105. editorial =hoofdartikel
106. to worm =ontfutselen
107. as blind as a bat= stekeblind
108. a bee in one's bonnet =een idee hebben die in iemand hoofd blijft zitten
109. to take the bull by the horns =om een probleem te confronteren en ermee handelen
110. Let the cat out the bag =een geheim verklappen
111. to make a pig of yourself= te veel eten
112. to chicken out =er tussen uit knijpen
113. an early bird= iemand die vroeg opstaat in de ochtend
114. to smell a rat =verdenkingen hebben
115. as the crow flies =hemelsbreed
116. a darke horse= een onbekende winnaar
117. You can't teach an old dog new tricks =Iets wat iemand als heel lang op de zelfde manier doet maar niets veranderd
118. to set the cat among the pigeons =iets zeggen of doen wat problemen veroorzaakt en veel mensen boos of ongerust maken
119. a bull in a china shop= vaak dingen laten vallen of breken omdat je ongemakkelijk beweegt
120. iron =strijkijzer
121. rake= hark
122. plaster =pleister
123. safety pin =veiligheidsspeld
124. hair grip= haarspeldje
125. rug =kleedje
126. hook =haak
127. cheque= cheque
128. pencil =potlood
129. drinking straw =rietje
130. fence= hek
131. spider =spin
132. butterfly= vlinder
133. ghost =geest
134. shower =douche
135. onion= ui
136. doll =pop
137. mug =mok
138. ankle =enkel
139. wrist= pols
140. moan= kreunen
141. damage= schade
142. lying =liggen
143. appreciable =merkbaar
144. conscious =bewust
145. affect invloed= hebben op
146. accept =accepteren
147. assumption =onderstelling
148. process =voortgang
149. worthless =waardeloos
150. action =actie
151. overcome =overwinnen
152. inconsiderate= onattent
153. treating= behandelen
154. respectfully =respectvol
155. current= huidige
156. as far as =voor zover
157. intolerable =onuitstaanbaar
158. principal =voornaamste
159. consequences= gevolgen
160. wonder =zich afvragen
161. to consider =te overwegen
162. watching =kijken
163. invented =uitgevonden
164. whether= of
165. leaves= jij verlaat
166. criticisms= kritieken
167. at =op
168. which =welke
169. gets =jij krijgt
170. breaks =pauzes
171. however =hoe dan ook

Ingezonden op 01-06-2013 - 1053x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

t is niet helemaal compleet...

Vakken

build your vocabulair, deel 25-33

25 vocabulaire 25-33