Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Frans EU2.2
› 8
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Frans EU2.2
hoofdstuk 8
Jaar 2 (volwassenenonderwijs)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Wat ik nodig heb = Ce dont j'ai besoin Dicht bij = Près de Een jaar = Une année Het is een apparaat dat ik nodig heb = C'est un appareil dont j'ai besoin Nodig hebben = Avoir besoin de Veel = Beaucoup de Te veel = Trop de Voldoende = Assez de Ik heb niets te doen = Je n'ai rien à faire Ik mis mijn land = Mon pays me manque Ik mis mijn familie = Ma famille me manque Ik werk bij de BEI sinds 1 jaar = Je travaille à la BEI depuis 1 an Ik ben 1 jaar geleden bij de BEI begonnen met werk = J'ai commencé mon travail à la BEI il y a 1 an De diepvries producten = Les produits surgelés Straalbezopen zijn = Être saoul comme un Polonais De ingewanden = Les tripes Een net aardappelen = Un filet de pommes de terre Het overgewicht = Le surpoids Evenveel als = Autant de Vroeger = Au paravent Bovenal = Surtout Meer = Plus de Minder = Moins de Wees! (jij/u) = Sois! Soyez! Maak jullie huiswerk! = Faites vos devoirs! Heb moed! (jij/u) = Aie du courage! Ayez du courage! Zeggen, ik, jij, hij, wij, jullie, zij = Dire, je dis, tu dis, il dit, nous disons, vous dites, ils disent Tekort komen = Manquer de Missen = Manquer Ik heb pijn aan = J'ai mal à Niets helpt = Rien ne marche Bewegen = Bouger Onrustig zijn = Être inquiet Zittend = Assis Liggend (a/c) = Allongé / couché Je zal zien = Tu verras Het is verschrikkelijk = C'est affreux Lijden (su/so) = Subir / souffrir De remedie = Le remède Een lavendel thee = Une infusion à la lavande Aankomen, men, u (gewicht) = Grossir, on grossit, vous grossissez Afvallen, men, u (gewicht) = Maigrir, on maigrit, vous maigrissez Ouder worden, men, u = Vieillir, on vieillit, vous vieillissez Verbranden (in zon) = Rougir Afremmen = Ralentir Versnellen = Accélérer Landen = Atterrir Opstijgen = Décoller Overdenken = Réfléchir Gehoorzamen = Obéir Direct = Immédiatement Kiezen = Choisir Slagen = Réussir Zij is een 50-er = Elle a une cinquantaine d'années Ze is van gemiddelde lengte = Elle est de taille moyenne Zij heeft lang zwart haar = Elle a de longs cheveux noirs Zij heeft groene / oranje ogen (fruit) = Elle a les yeux verts / orange Ze is slank = Elle est mince Ze is gespierd = Elle est musclée Hij is op leeftijd = Il est d'un certain âge Hij is bruin = Il est bronzé Hij is gerimpeld = Il est ridé Hij heeft grijshaar = Il a les cheveux poivre et sel Hij heeft een snor = Il porte une moustache Hij heeft een baard = Il porte une barbe Het is een mooie man = C'est un bel homme Hij is een beetje kaal = Il est un peu chauve Hij heeft donkerblond haar = Il a les cheveux châtains Hij heeft rood haar = Il a les cheveux roux Hij heeft licht donderblond haar (samengesteld woord) = Il a les cheveux châtain-clair Hij heeft een serieuze houding = Il a l'air sérieux Hij heeft een trieste houding = Il a l'air triste Lijken op = Ressembler Als twee druppels water = Comme deux gouttes d'eau De lach = Le sourire Lelijk (l/m) = Laid / moche De huid = La peau De sproeten = Les taches de rousseur Wegen = Peser Ze heeft lange haren = Elle a les cheveux longs Zij heeft lange bruine haren = Elle a de longs cheveux bruns De bruine ogen = Les yeux marron De grote wenkbrauwen = Les sourcils épais De dunne wenkbrauwen = Les sourcils fins De oesters = Les huitres Redelijk groot = Plutôt grand Een opvoeding = Une éducation De deur openen voor dames = Ouvrir la porte aux dames Insgelijks = À vous de même Een pak = Un costume Een mantelpak = Un tailleur Een topje = Un chemisier Een overhemd = Une chemise Een leren jack = Un blouson en cuir Van denim = En jean Van katoen = En coton Van wol = En viscose Van linnen = En laine Van zijde = En soie Geruit = À carreaux Gestreept = À rayées Egaal = Unie Gestipt = À pois De laars = La botte Mijn stropdassen gaan niet samen met mijn overhemden = Mes cravates ne vont pas avec mes chemises Een horloge = Une montre De manchetknoop = Le bouton de manchette De vlinderdas = Le noeud papillon Een zwembroek = Un maillot de bain De lakschoenen = Les chaussures vernies Welke heeft u liever? Deze of deze? (e.g. le chapeau) = Lequel préférez-vous? Celui-ci ou celui-là? Welke heeft u liever? Deze of deze? (e.g. la jupe) = Laquelle préférez-vous? Celle-ci ou celle-là? Welke heeft u liever? Deze of deze? (e.g. les pantalons) = Lesquels préférez-vous? Ceux-ci ou ceux-là? Welke heeft u liever? Deze of deze? (e.g. les chaussures) = Lesquelles préférez-vous? Celles-ci ou celles-là? De helft = La moitié Een derde van (+ la) = Un tiers de la Drie kwart = Trois-quarts Drie vierde = Trois sur quatre Vierkant = Carré Uitleggen wat we doen = Expliquer ce que nous faisons De nier = Le rognon
Ingezonden op 19-08-2013 - 1302x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
04-09-2013
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!