Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Frans EU2.2
› 10 Overig deel 2
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Frans EU2.2
10 Overig deel 2
Jaar 2 (volwassenenonderwijs)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Een camembert = Un camembert Een pizza = Une pizza Drie yoghurtjes = Trois yaourts Vijf appels = Cinq pommes Een stuk spek = Un morceau de lard Een pak pasta = Un paquet de pâtes Een kilo aubergines = Un kilo d'aubergines Een kopje koffie = Une tasse de café Een liter melk = Un litre de lait Een fles wijn = Une bouteille de vin Ik eet kaas = Je mange du fromage Ik koop mosterd = J'achète de la moutarde Ik proef olie = Je goûte de l'huile Ik neem sinaasappels = Je prends des oranges Ik heb een beetje meel = J'ai un peu de farine Ik eet geen chocolade = Je ne mange pas de chocolat Hij kan de taart niet maken = Il ne peut pas faire la tarte Er is niet genoeg wijn = Il n'y a pas assez de vin Ik houd van brie, maar ik eet nooit camembert = J'adore le brie, mais je ne mange jamais de camembert Geef me geen wijn, ik word dronken = Ne me sers pas de vin, je vais être soûle Koop worst voor vanavond = Achète du saucisson pour ce soir Voldoende wijn = Assez de vin Veel wijn = Beaucoup de vin Teveel wijn = Trop de vin Minder wijn = Moins de vin Een stuk kaas = Un morceau de fromage Een dikke plak ham = Une tranche épaisse de jambon Een dunne plak ham = Une tranche fine de jambon Een bakje aardbeien = Une barquette de fraises Een bosje radijsjes = Une botte de radis Een zak aardappelen = Un sac de pommes de terre Een pak koekjes = Un paquet de biscuits Een tube mayonaise = Un tube de mayonnaise Een pot crème fraîche = Un pot de crème fraîche Een reep chocolade = Une tablette de chocolat Een blikje erwten = Une boîte de petits pois Een fles olie = Une bouteille d'huile Een kilo = Un kilo Een pond = Une livre Een halve kilo = Un demi-kilo Een liter = Un litre De helft = La moitié Een tiental = Une dizaine Een dozijn = Une douzaine De taart = Le gâteau De tomatensaus = La sauce tomate Het hoofd = La tête De hand = La main De arm = Le bras De schouders = Les épaules De vingers = Les doigts De borst (vrouw) = La poitrine De borstkas (man) = Le torse De buik = Le ventre Het bovenbeen = La cuisse Het been = La jambe De voet = Le pied De rug = Le dos Het zitvlak = Les fesses De haren = Les cheveux Een oog = Un oeil Twee ogen = Deux yeux De neus = Le nez De hals = Le cou Een oor = Une oreille De mond met tanden = La bouche avec les dents Ik heb buikpijn = J'ai mal au ventre Ik heb pijn aan mijn voeten = J'ai mal aux pieds Ik heb hoofdpijn = J'ai mal à la tête Ik ben verkouden = Je suis enrhumé Ik heb koorts = J'ai de la fièvre Ik ben uitgeput = Je suis épuisé Ik heb een tekort aan slaap = Je manque de sommeil Ik heb rust nodig = J'ai besoin de repos Heb niet veel geld bij je = N'aie pas beaucoup d'argent sur toi Kleed je niet zoals in de stad = Ne t'habille pas comme à la ville Vergeet niet een woordenboek mee te nemen = N'oublie pas de prendre un dictionnaire Ontspan je en ben simpelweg gelukkig = Repose-toi et sois simplement heureux De apotheek = La pharmacie De visboer = La poissonnerie De bloemist = Le fleuriste De schoenmaker = La cordonnerie De bakker (persoon) = Le boulanger Bij de slager = Chez le boucher Bij de slagerij = À la boucherie Bij de apotheker = Chez le pharmacien Bij de kaasfabriek = À la crémerie Bij de kaasboer = Chez le crémier Bij de groenten en fruit koopman = Chez le marchand de fruits et légumes De banaan = La banane Een snoepje = Un bonbon De frisdrank = Le soda De boter = Le beurre De vis = Le poisson De garnaal = La crevette De kip = Le poulet Het konijn = Le lapin Het varken = Le porc Het schaap = Le mouton Het rund = Le bœuf De maaltijd = Le repas De courget = La courgette De wortel = La carotte De boontjes = Les haricots verts De kers = La cerise De peer = La poire De appel = La pomme De aardappel = La pomme de terre De pasta = Les pâtes Het brood = Le pain De rijst = Le riz Het water = L'eau De thee = Le thé De kiwi = Le kiwi De bonen = Les lentilles De gevogelte terrine = La terrine de volaille De bolognaise ravioli = Les raviolis à la bolognaise Vruchten yoghurt = Yaourt aux fraises Witte kaas met honing = Fromage blanc au miel Chocolade mousse = Mousse au chocolat Een tomaten salade = Une salade de tomates Een appelsaus = Une compote de pommes Bolognaise pasta = Des pâtes à la bolognaise Kip met dragon = Du poulet à l'estragon Een hamburger = Un steak haché Het hoofdgerecht = Le plat principal Een voorgerecht = Une entrée Een nagerecht = Un dessert Men drinkt water = On boit de l'eau Vergeet niet peper mee te nemen = N'oublie pas de prendre du poivre Men heeft druiven nodig = Il faut du raisin Ik drink water en thee, maar nooit alcohol = Je bois de l'eau et du thé, mais jamais d'alcool Een blok boter = Une plaquette de beure Een bloemkool = Un chou-fleur De tomaat = La tomate Een paprika = Un poivron Een krop sla = Une salade Een prei = Un poireau De champignons = Les champignons Een ui = Un oignon De framboos = La framboise De perzik = La pêche Ik winkel = Je fais les courses Ik heb de musea bezoekt = J'ai visité les musées Ik lach alleen = Je ris toute seule Slapen = Dormir Jij gaat, ga (jij/u) = Tu viens, va, venez Bel (jij/u) = Téléphone, téléphonez Een boom = Un arbre De picknick = Le pique-nique De muur = Le rempart Een handelaar = Un commerçant Een gebouw = Un immeuble Een warenhuis = Un grand magasin Een kathedraal = Une cathédrale Een openbaar park = Un jardin public Een museum = Un musée Een straat = Une rue Een theater = Un théâtre Een postkantoor = Une poste De mensen die in de rij staan = Les gens qui font la queue Een kiosk = Un kiosque Het gaat z'n gangetje = Métro-boulot-dodo Een kerk = Une église Het stadion = Le stade Het zwembad = La piscine Het plein = La place De rivier = La rivière Tussen = Entre Langs = Le long de
Ingezonden op 27-08-2013 - 1184x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!