Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Frans EU2.2
› 11 Overig deel 3
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Frans EU2.2
11 Overig deel 3
Jaar 2 (volwassenenonderwijs)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Af en toe = Quelquefois De regen = La pluie Het onweer = L’orage De zon = Le soleil De sneeuw = La neige Het is bewolkt = Il y a des nuages Het regent = Il pleut De hemel is bewolkt = Le ciel est couvert Het is min 2 graden = Il fait moins 2 degrés Het vriest = Il gèle Het is bewolkt (il) = Il fait nuageux Hoe warm is het (il) = Il fait combien Wat is de temperatuur = Quelle est la température Het is mooi weer = Il fait bon Het is fris = Il fait frais Het is zacht weer = Il fait doux Het is grijs weer = Il fait gris Het regent pijpenstelen = Il pleut à torrents Men ziet een bliksem in de hemel = On voit un éclair dans le ciel De wind waait heel hard = Le vent souffle très fort Het regent, je kunt het geluid horen = Il pleut, on entend le tonnerre Het ijs = Le verglas Hij gaat foto’s nemen = Il va prendre des photos Hij gaat Spaans studeren = Il va étudier l’espagnol Zij zal van Parijs naar Lille gaan met de trein = Elle va aller de Paris à Lille en train De mist = Le brouillard De buien = Les averses De blauwe hemel = Le ciel bleu De hittegolf = La canicule Een brug = Un pont Een weg = Une rue Een kruising (i/c/cr) = Une intersection / un carrefour / un croisement Een rotonde = Un rond-point Een tunnel = Un tunnel Een parkeerplaats = Un parking De zebra = Les clous Een oversteekplaats = Un passage piéton Een file (b/e) = Un bouchon / un embouteillage Een plein = Une place Een trottoir = Un trottoir Een park (p) = Un parc Een doodlopende weg = Une impasse Een verkeersbord = Un panneau Een snelweg = Une autoroute Een tankstation = Une station-service Een telefooncel = Une cabine téléphonique Een verboden in te rijden = Un sens interdit Een ziekenhuis = Un hôpital Een bushalte = Un arrêt de bus Ga naar links (aller) = Aller vers la gauche Naar huis komen = Rentrer à la maison Het huishouden doen = Faire le ménage TV kijken = Regarder la télé Tuinieren = Jardiner Naar de bioscoop gaan = Aller au cinéma Met wie communiceert u (geen ecq) = Avec qui communiquez-vous Ik ben t/m maandag op vakantie = Je suis en vacances jusqu’à lundi Trainen = S’entrainer Binnen = En intérieur In de buitenlucht = En plein air Van maandag t/m vrijdag = Du lundi au vendredi Een keer per maand = Une fois par mois De heuvel = La colline Het platteland = La campagne Wandelen = Faire de la randonnée Basketballen = Jouer au basket Skiën = Faire du ski Wedstrijdzwemmen = Faire de la natation Joggen = Faire du jogging Een krant lezen = Lire un journal Muziek luisteren = Écouter de la musique Klussen (f/b) = Faire du bricolage / bricoler Ik speel piano = Je joue du piano Een muziekinstrument spelen = Jouer d’un instrument de musique Koken = Cuisiner Een blog schrijven = Écrire un blog Brieven schrijven = Écrire des lettres Deelnemen aan een spektakel = Assister à un spectacle Naar het theater gaan = Aller au théâtre Naar een concert gaan = Aller à un concert Een opening gaan bekijken = Aller voir un vernissage Ik houd ervan met mijn vrienden uit te gaan = J’aime sortir avec mes amis Naar een discotheek gaan = Sortir en boîte Naar een club gaan = Sortir dans un club Eten bij vrienden = Dîner chez des amis Schilderen = Faire de la peinture Danslessen nemen = Prendre des cours de danse Tekenlessen nemen = Prendre des cours de dessin De wedstrijd = La course De les = Le cours Waarom sluit hij het raam (ecq / geen ecq) = Pourquoi est-ce qu’il ferme la fenêtre / pourquoi ferme-t-il la fenêtre Wanneer gaat zij (ecq / geen ecq) = Quand est-ce qu’elle va / Quand va-t-elle Aankleden = S’habiller De wekker gaat om 6 uur af = Le réveil sonne à 6 heures Zij poetst haar tanden = Elle se brosse les dents Zij doucht = Elle se douche Zij haast zich om naar werk te gaan = Elle se dépêche pour aller du travail Daarna / vervolgens = Puis / Ensuite
Ingezonden op 28-08-2013 - 1041x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!