Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
FransVWO6
› 2
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
FransVWO6
hoofdstuk 2
Jaar 6 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
L’espoir = de hoop Gagner = verdienen Faillir = weinig schelen of Avoir du mal à = moeite hebben met Comme... = Omdat... Il a dû (devoir) = hij heeft moeten Un retard = een achterstand Les connaissances = de kennis Accro = verslaafd S’améliorer = verbeteren Le chômage = de werkloosheid Diminuer = verminderen À l’égard de = ten opzichte van (de)hors = buiten Indiquer = aangeven Adopter = aannemen Plutôt = eerder Une facon = een manier Choisir = kiezen Sauver = redden La vie = het leven Puis = daarna, vervolgens Le quartier = de wijk Comme = zoals Jái vécu (vivre) = ik heb geleefd Jusqu’à = tot Espérer = hopen Montrer = aantonen, laten zien Se tromper = zich vergissen Distinguer = onderscheiden Une récompense = een beloning Honorewr = eren La banlieue = de buitenwijk Atterrir = (be)landen Conseiller = aanraden, raadgever Se séparer = scheiden Avoir envie de = zin hebben om Exclure = uitsluiten Ewncourager = aanmoedigen Pour que = opdat, om Il puisse (subjonctif) = hij kan Seul = alleen Un établissement = een instelling Empêcher de = beletten om Continuer à = doorgaan met Preque = bijna La chance = de kans Un fléau = een plaag Fonder = stichten Faire face à = het hoofd bieden aan La brièveté = de kortheid Le discours = het verhaal Une partie = een deel Initier = inwijden Accorder à = toekennen aan L’existence = het bestaan Au même titre que = evenals Souffert (souffrir) de = geleden (lijden) aan Découvrir = ontdekken Grâce à = dankzij La sincérité = de oprechtheid S’emparer de = zich meester maken van Prêcher = preken Entamer = beginnen met Se rendre compte = beseffen Bientôt = gauw Rencontrer = ontmoeten Ne …que = slechts, alleen maar Interrompre = onderbreken Nuire à = schaden Rompre avec = breken met Quelque chose = iets Briser = breken Raconteur = vertellen Permettre = toestaan; mogelijk maken Au delà de = verder dan Le drapeau = de vlag Insister = aandringen Sinon = anders Changer = veranderen Le métier = het beroep Refuser = weigeren Le désespoir = de wanhoop Le chemin = de weg Mener à = leiden tot Ensemble = samen Désapprouver = afkeuren Siffler = fluiten Plaider = pleiten Soient (subjonctif) = zijn Reconnu (reconnaître) = (h)erkend Le son = het geluid Selon = volgens Il se peut = het is mogelijk La mort = de dood La cause = de oorzaak Toujours = altijd De moins en moins = steeds minder S’attendre à = verwachten Supporter = verdragen Employer = gebruiken Comment…..? = Hoe ….? Les recherches = het onderzoek Se rapporter à = zich verhouden tot Le récit = het verhaal Le siècle = de eeuw La conséquence = het gevolg Confirmer = bevestigen Contredire = tegenspreken Mettre en doute = betwijfelen Tenter = proberen “À qoui sert ….?” = “Waartoe dient….?” Décrire = beschrijven Les efforts = de inspanningen Le scientifique = de wetenschapper Énumérer = opnoemen Une particularité = een bijzonderheid Examiner = bestuderen À quel point = hoezeer Vulnérable = kwetsbaar L’appareil = het apparaat Le sens = het zintuig; de betekenis Se servir de = gebruiken En ce qui concerne = wat betreft Réussir à = slagen in Survivre = overleven La profondeur = de diepte Un endroit = een plek Savoir = weten, kunnen Le bruit = het geluid Rien = niets Voir = zien Chasser = jagen Fut (passé simple) = was Adulte = volwassen Peser = wegen Évident = duidelijk Échouer = zakken, stranden Naviguer = varen Utiliser utilisant = gebruiken(d) L’espèce = de soort Toucher = (aan)raken Depuis = sinds Vanter = roemen Le corps = het lichaam Descendre = afdalen; uitstappen Sensible = gevoelig Comprendre = begrijpen Une équipe = een ploeg Le chercheur = de (onder)zoeker Étudier = bestuderen Trouver = vinden Parfaitement = perfect Faire appel à = een beroep doen op En particulier = in het bijzonder Posséder = bezitten Réfléchir = nadenken; weerkaatsen Recevoir = ontvangen Ainsi = zo Une oreille = een oor Où = waar Remarquable = opmerkelijk Distinguer = onderscheiden La taille = de grootte; de maat La distance = de afstand Vraiment = echt Une merveille = een wonder
Ingezonden op 12-10-2013 - 591x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!