Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
examenidioom frans VWO
› 2 ville ou campagne?
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
examenidioom frans VWO
2 ville ou campagne?
Jaar 6 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
abandonné = verlaten le campagnard = de plattelander le citadin = de stedeling ; de stadsbewoner la banlieue = de voorsteden propre à = eigen aan le banlieusard = de bewoner van de voorsteden se passer de = missen ; er buiten kunnen la racine = de wortel casanier = honkvast ; een huismus le/la locataire = de huurder le logement = de huisvesting ; de woning habiter en pavillon = wonen in een vrijstaand huisje l'animal domestique = het huisdier rural = plattelands ; landelijk appartenir à = toebehoren aan ; behoren aan s'établir = zich vestigen l'exploitation agricole = het landbouwbedrijf inoccupé = niet in gebruik ; onbewoond l'incendie = de brand la rue commerçante = de winkelstraat la foule = de menigte sur les lieux = ter plaatse le sous-sol = het souterrain démolir = slopen le promoteur = de projectontwikkelaar le troisième âge = de 65+ leeftijd abriter = herbergen ; plaats bieden aan répartir = verdelen ; opdelen se dresser = zich verheffen être prêt à = bereid zijn tot ; bereid zijn om bruyant = gehorig la grande surface = het grootwinkelbedrijf implanter = verstigen saccager = vernielen le distributeur automatique = de automaat éclairer = verlichten l'insécurité = de onveiligheid le recul = het terugdeinzen ; de teruggang réussir à = erin slagen te avoir affaire à = te maken hebben met l'agriculteur/trice = de landbouwkundige natal = geboorte- se fixer = zich vestigen le bûcheron = de houthakker forestier/ière = bos- le berger ; la bergère = de herder ; de herderin élever = fokken la chèvre = de geit le troupeau = de kudde la femelle = het vrouwtje l'élevage = het fokken agricole = landbouw- fertile = vruchtbaar la culture = het gewas la récolte = de oogst le cochon/le porc = het varken enraciné = geworteld dévorer = verslinden ; opeten
Ingezonden op 24-10-2013 - 840x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!