Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
School
› 3 Engels Vocab woordjes
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
School
, deel 1
3 Engels Vocab woordjes
Jaar 3 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
1 rush hour = spitsuur careful = voorzichtig careless = onvoorzichtig due to/owing to = te wijten aan injured = gewond injury = verwonding prohibited = verboden to blame = de schuld geven fault = schuld/fout to drive = rijden (auto) to ride = rijden (fiets/paard) to happen = gebeuren to take place = plaatsvinden straight on = rechtdoor traffic jam = opstopping tailback = file crowd = menigte crowded = vol/druk to slow down = vaart minderen pedestrian = voetganger busy = druk square = plein distance = afstand out of order = defect signpost = wegwijzer direction = richting to cross = oversteken sign = teken (traffic) sign = verkeersbord 2 obedient = gehoorzaam obedience = gehoorzaamheid to obey = gehoorzamen to disobey = niet gehoorzamen disobedient = ongehoorzaam imprudent = brutaal to flatter = vleien tendency = neiging conduct = gedrag to justify = rechtvaardigen deliberately = opzettelijk to scold = een standje geven insolent = brutaal to tend to = de neiging hebben tot at ease = op zijn gemak obstinate = koppig similar = gelijk/gelijkend to provoke = uitlokken stubborn = koppig wicked = gemeen/slecht appropriate = passend/geschikt to deceive = bedriegen diligence = ijver for the sake of = om wille van industrious = ijverig to obtain = krijgen consequence = gevolg consequently = als gevolg daarvan/daarom intruder = indringer 3 honest = eerlijk dishonest = oneerlijk honesty = eerlijkheid to trust = vertrouwen to distrust = wantrouwen to doubt = (be)twijfelen doubt = twijfel undoubtedly = ongetwijfeld to dare = durven to cheat/to deceive = bedriegen to quarrel = ruziemaken quarrel/row = ruzie lazy = lui attitude = houding diligent = ijverig to neglect = verwaarlozen to count on = rekenen op to spoil = verwennen affair = zaak duty = plicht fuss = drukte naughty = ondeugend in spite of/dispite = ondanks to harass = lastigvallen to point out = erop wijzen selfish = egoïstisch to be ashamed of = zich schamen voor manners = manieren character = karakter decent = fatsoenlijk 4 to suppose = veronderstellen to pretend = doen alsof to stand = uitstaan to remind of = herinneren aan to care for = geven om to change your mind = van gedachte veranderen sensible = verstandig to overcome = overwinnen to recognise = herkennen conscience = geweten conscious of/aware of = zich bewust van prejudice = vooroordeel if/whether = of curious = nieuwsgierig curiosity = nieuwsgierigheid superstition = bijgeloof superstitious = bijgelovig to determine = bepalen determined = vastbesloten/vastberaden to bore = vervelen boring = saai boredom = verveling to (pre)dominate = overheersen (pre)dominant = overheersend 5 roundabout = rotonde to give away = voorrang verlenen to run over = overrijden to indicate = aangeven indication = aanwijzing cautious = voorzichtig caution = voorzichtigheid to crash into = botsen tegen slippery = glad to slide (slid-slid) = glijden gently = zacht/voorzichtig junction/crossroads = kruispunt to be due = moeten aankomen overdue = te laat fare = tarief(vervoer) porter = kruier proposal = voorstel terminus = eindstation terrific = enorm convenient = gemakkelijk/handig motorist = automobilist trial = proef load = lading belongings = bezittingen course = koers to tow = slepen to abandon = verlaten bound for = op weg naar freight = vracht pilot = loods to be wrecked = vergaan 6 to collide = botsen collision = botsing curve/bend = bocht to appear = blijken to alter = wijzigen calamity = ramp to attach = vastmaken frontier = grens track = pad/spoor to equip = uitrusten fashionable = deftig/chic nevertheless = toch what a nuisance = wat vervelend to expire = verlopen to occur = gebeuren incident = voorval superficial = oppervlakkig motion = beweging strap = band either....or = of....of enterprise = onderneming measure = maatregel resident = hotelgast to lodge = logeren inn = herberg/klein hotel proprietor = eigenaar to let = verhuren to enquire/to inquire = informeren/inlichtingen vragen to make enquiries/inquiries = inlichtingen vragen
Ingezonden op 31-10-2013 - 1391x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!