Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Carte Orange unit 2
› 2 apprendre 1 t/m 9
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Carte Orange unit 2
, deel 1
2 apprendre 1 t/m 9
Jaar 1 (havo/vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
la rue = de straat la place = het plein le pont = de brug la gare = het station la maison = het huis l'appartement (m) = het appartement, de flat l'immeuble (m) = het flatgebouw le magasin = de winkel la pièce = de kamer, het vertrek la chambre = de (slaap)kamer la salle de séjour = de woonkamer la salle de bains = de badkamer la cuisine = de keuken l'escalier (m) = de trap l'ascenseur (m) = de lift le grenier = de zolder la cave = de kelder la porte = de deur la fenêtre = het raam la table = de tafel la chaise = de stoel seul = alleen la campagne = het platteland devant = voor l'ordinateur (m) = de computer avec = met en ligne = online il dit = hij zegt elle dit = zij zegt triste = verdrietig, triest pourquoi = waarom ici = hier joli = leuk, mooi calme = rustig trop = te ton village = jouw dorp ta maison = jouw huis ton, ta = jouw grand, grande = groot très = erg, heel le jardin = de tuin immense = enorm groot combien = hoeveel beaucoup = veel content = tevreden la fin = het eind je viens = ik kom bien sûr = natuurlijk j'envoie = ik stuur le, la, l' (mv) = (mv) les un, une (mv) = (mv) des Le copain de David. = De vriend van David. Les copains de David. = De vrienden van David. J'envoie la photo. = Ik stuur de foto. J'envoie les photos. = Ik stuur de foto's. L'auto sur l'autoroute. = De auto op de snelweg. Les autos sur l'autoroute. = De auto's op de snelweg. Il y a un garçon. = Er is een jongen. Il y a des garçons. = Er zijn jongens. Il y a une fille. = Er is een meisje. Il y a des filles. = Er zijn meisjes. Wat is er? = Qu'est-ce qu'il y a? Bij ons is het klein. = Chez nous, c'est petit. Bij ons is het groot. = Chez nous, c'est grand. Er zijn drie kamers. = Il y a trois pièces. Wij hebben een kamer voor ons tweeën. = On a une chambre pour nous deux. Wij hebben een flat met zes kamers. = On a un appartement de six pièces. Ik heb mijn eigen kamer. = J'ai ma propre chambre. Mijn kamer is groot. = Ma chambre est grande. Mijn kamer is klein. = Ma chambre est petite. klein = petit, petite bij mij thuis = chez moi wat is er? = qu'est-ce qu'il y a? jij huilt = tu pleures wie = qui mijn zus = ma soeur altijd = toujours de ruzie = la dispute de (slaap)kamer = la chambre wij hebben = on a de spullen = les affaires (v) op = sur de kamer, het vertrek = la pièce mijn vader = mon père groot = grand, grande het appartement, de flat = l'appartement (m) bij ons = chez nous eigen = propre dichtbij = près de, près d' hier = ici jij gaat = tu vas kom = viens we kijken naar = on regarde we luisteren naar = on écoute met = avec zonder = sans Voilà un garçon. = Daar is een jongen. Il est sympa. = Hij is aardig. Voilà une fille. = Daar is een meisje. Elle est sympa. = Zij is aardig. Voilà la chambre d'Estelle. = Daar is de kamer van Estelle. Elle est petite. = Hij is klein. Il y a une grande cuisine. = Er is een grote keuken. Il y a trois pièces. = Er zijn drie kamers. Il y a un ordinateur sur mon bureau. = Er staat een computer op mijn bureau. wat een troep! = quel bazar! het huis = la maison ruim op = range dadelijk, meteen = tout de suite na = après het avondeten = le dîner voor = devant het gebouw = l'immeuble (m) leuk, mooi = joli, jolie welk = quel we nemen = on prend de trap = l'escalier (m) alle = tous de poster = le poster te = trop het bed = le lit erg, heel = très tevreden = content; contente alles = tout het bureau = le bureau de computer = l'ordinateur (m) het uitzicht = la vue jij wilt = tu veux zien = voir mijn tante = ma tante de badkamer = la salle de bains de tuin = le jardin waar = où ver = loin vlakbij = tout près de verdieping = l'étage (m) de lift = l'ascenseur (m) Waar woon jij? = Tu habites où? Woon je in de buurt? = Tu habites dans le quartier? Ik woon in de rue de la Fontaine. = J'habite rue de la Fontaine. Is dat ver? = C'est loin? Het is vlakbij. = C'est tout près. Ik woon op nummer 10. = J'habite au numéro 10. Op welke verdieping woon je? = Tu habites à quel étage?
Ingezonden op 07-11-2013 - 1385x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!