Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Groei en ontwikkeling 2
› 100 Psychische functies
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Groei en ontwikkeling 2
100 Psychische functies
Jaar 3 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Aandacht = het objectief waar te nemen vermogen van de patiënt om zich te richten of om gericht te blijven op een ervaring of activiteit waarmee hij bezig is of wil zijn. Aandacht wordt onderscheiden in = vigiliteit / selectiviteit / tenaciteit vigiliteit = waakzaamheid selectiviteit = gerichtheid tenaciteit = vasthoudendheid Abstractievermogen = het vermogen om te generaliseren, te classificeren en te combineren, en om bij het oplossen van problemen uit te stijgen boven een concrete, feitelijke manier van denken Affect = de zichtbare en hoorbare expressie van de emotionele reactie van de patiënt op externe gebeurtenissen en interne stimuli zoals gedachten en herinneringen Affectieve functies = stemming, affect en bijbehorende somatische sensaties en verschijnselen Bewustzijn = toestand van besef van zichzelf en van de omgeving Cognitieve functies = bewustzijn, aandacht, concentratie, oriëntatie, intellectuele functies, geheugen, voorstelling, waarneming, zelfwaarneming en denken Conatieve functies = psychomotoriek, motivatie en gedrag Concentratie = het subjectief ervaren vermogen om de aandacht geheel te kunnen (blijven) richten op de zaak waar men mee bezig is of wil zijn. Decorumbesef = De sociale situatie correct te beoordelen en, met uiterlijke waardigheid en fatsoen, passend bij die situatie te handelen (decorumbesef) Denken = een doelgerichte, logisch geordende reeks voorstellingen, ideeën, symbolen en associaties, op gang gebracht door een probleem of een taak en leidend tot een op de werkelijkheid gerichte conclusie. onderscheid in het denken = vorm / inhoud afleiden denken = gesproken taal Executieve functies = het plannen maken voor en het initiëren, in samenhang en logische volgorde uitvoeren, controleren en stoppen van ingewikkelde handelingen. Voorwaarde voor intacte executieve functies zijn = goede aandacht / vermogen aandacht te verplaatsen / abstractievermogen / goed geheugen Gedrag = het totaal der waarneembare reacties van de patiënt op bepaalde situaties Geheugen= het vermogen om nieuwe informatie op te slaan (anterograde) en oude informatie op te roepen (retrograde). Onderscheid in geheugen wordt gemaakt tussen = episodisch / semantisch / procedureel episodisch geheugen = informatie uit de biografie semantisch geheugen = bekende belangrijke feiten op een terrein waar de patiënt in geïnteresseerd is of was zoals politiek, sport en televisie procedureel geheugen = impliciet geleerde activiteiten zoals een muziekinstrument bespelen of autorijden Gestiek = de uitdrukkingsbewegingen door middel van gebaren. Identiteit = de relatief constante zelfwaarneming als uniek, van anderen onderscheiden, samenhangend en door de tijd herkenbaar Intellectuele functies= oordeelsvermogen, ziekte-inzicht, abstractievermogen, executieve functies en intelligentie Intelligentie = het vermogen om kennis te vergaren en om deze vergaarde kennis op te roepen en op een rationale manier te gebruiken voor het oplossen van nieuwe situaties Mimiek = de uitdrukkingsbewegingen van het gezicht Motivatie = de subjectief ervaren krachten die gedrag initiëren, stimuleren en richten Oordeelsvermogen = het vermogen van realiteitsbesef, zelfinschatting en decorumbesef Oriëntatie = het vermogen zichzelf te situeren in de tijd (chronologische oriëntatie), de plaats, ten aanzien van andere personen en ten aanzien van de eigen persoon Persoonlijkheidstrekken = langdurig aanwezige, kenmerkende manieren van cognities, affecten, interpersoonlijk functioneren en impulsbeheersing cognities = de manier waarop de patiënt zichzelf, anderen en gebeurtenissen interpreteert affecten = de manier waarop hij emotioneel reageert interpersoonlijk functioneren = de manier waarop hij met anderen omgaat impulsbeheersing = de manier waarop hij zijn impulsen beheerst Psychomotoriek = bewegingen die door psychische factoren of mechanismen worden veroorzaakt of gestuurd. Dit geldt vooral voor bewegingen die uitdrukking geven aan emoties. bewegingen die uitdrukking geven aan emoties = lichaam, gelaat, extremiteiten, spraakorgaan Realiteitsbesef = Onderscheid te maken tussen de externe werkelijkheid en de eigen denkbeelden en fantasieën Spraak = de psychomotorische handeling van het spreken en de wijze waarop iemand spreekt; tevens verstaat men hieronder ook wel de kenmerken van gesproken taal Stemming = de subjectief ervaren grondtoon van het gevoelsleven, waarop het waarneembare affect is gesuperponeerd. De stemming kan spontaan veranderen en heeft een zekere constantheid en duur, als regel tenminste uren en soms dagen, bij uitzondering maanden. Voorstelling = het voor de geest halen, oproepen in de fantasie. Het voorstellen vindt vrijwel continu plaats, vooral in de vorm van fantasie of dagdromen, en heeft overwegend, maar niet uitsluitend, een visueel karakter Waarneming = het door middel van de zintuigen verkrijgen van informatie uit de omgeving en uit het eigen lichaam, waarbij materiële informatie wordt omgezet in psychische informatie Zelfinschatting = eigen mogelijkheden en beperkingen in te schatten en passende doelstellingen te kiezen met daarbij geschikte en sociaal aanvaardbare middelen om deze doelstellingen te bereiken Zelfwaarneming = de waarneming en de emotionele ervaring van de eigen persoon, als denkend, voelend en handelend individu, en van het eigen lichaam, waarbij materiële informatie wordt omgezet in psychische informatie Ziektebesef = de mate waarin de patiënt beseft te lijden aan een psychiatrische stoornis Ziekte-inzicht = de mate waarin de patiënt besef heeft van de oorzaken van zijn psychiatrische stoornis en van de noodzaak hiervoor professionele hulp te zoeken en te aanvaarden. Ziekte-inzicht blijkt uit = ziekteverklaring / ziektegedrag ziekteverklaring = opvattingen die de patiënt heeft over de aard en oorzaken van de psychische stoornis ziektegedrag = de wijze waarop de patiënt (niet) handelt in reactie op de symptomen die hij ervaart
Ingezonden op 09-12-2013 - 3206x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!