Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Spark, deel 12

0 Irregular verbs p.13 & 14 (Grammar Sumary)

Jaar 3 (aso)

bend = bent, bent buigen
build = built, built bouwen
lend = lent, lent uitlenen
send = sent, sent sturen
spend = spent, spent uitgeven
have = had, had hebben
make = made, made maken
learn = learnt, learnt leren
burn = burnt, burnt branden
dwell = dwelt, dwelt wonen
smell = smelt, smelt ruiken
spell = spelt, spelt spellen
spill = spilt, spilt verspillen
spoil = spoilt, spoilt bederven
lay = laid, laid leggen
pay = paid, paid betalen
say = said, said zeggen
sell = sold, sold verkopen
tell = told, told vertellen
breed = bred, bred kweken, fokken
creep = crept, crept kruipen
feed = fed, fed voeden
feel = felt, felt voelen
keep = kept, kept houden
kneel = knelt, knelt knielen
meet = met, met ontmoeten
sleep = slept, slept slapen
sweep = swept, swept vegen
weep = wept, wept betreuren, wenen
leave = left, left vertrekken
deal = dealt, dealt onderhandelen
dream = dreamt, dreamt dromen
lean = leant, leant leunen
leap = leapt, leapt verspringen
mean = meant, meant bedoelen, betekenen
read = read, read lezen
hear = heard, heard horen
bring = brought, brought brengen
buy = bought, bought kopen
fight = fought, fought vechten
seek = sought, sought zoeken
think = thought, thought denken
catch = caught, caught vangen
teach = taught, taught aanleren
bet = bet, bet wedden
bid = bid, bid bidden
broadcast = broadcast, broadcast uitzenden
burst = burst, burst barsten
cost = cost, cost kosten
cut = cut, cut snijden
fit = fit, fit passen
hit = hit, hit raken
hurt = hurt, hurt pijn doen
let = let, let laten
put = put, put zetten
set = set, set plaatsen
shut = shut, shut sluiten
spread = spread, spread versprijden
quit = quit, quit stoppen
break = broke, broken breken
choose = chose, chosen kiezen
freeze = froze, frozen bevriezen
speak = spoke, spoken spreken
steal = stole, stolen stelen
awake = awoke, awoken wakker worden
wake = woke, woken ontwaken
rise = rose, risen reizen
ride = rode, ridden rijden
drive = drove, driven rijden
write = wrote, written schrijven
bite = bit, bitten bijten
hide = hid, hidden verbergen
eat = ate, eaten eten
give = gave, given geven
forgive = forgave, forgiven vergeven
forbid = forbade, forbidden verbieden
forget = forgot, forgotten vergeten
get = got, got krijgen
shake = shook, shaken schudden
take = took, taken nemen
see = saw, seen zien
beat = beat, beaten slaan
fall = fell, fallen vallen
lie = lay, lain liggen
bear = bore, born baren
swear = swore, sworn zweren
tear = tore, torn scheuren
wear = wore, worn dragen
blow = blew, blown blazen
grow = grew, grown groeien
know = knew, known weten
throw = threw, thrown gooien
fly = flew, flown vliegen
draw = drew, drawn

Ingezonden op 11-12-2013 - 5774x bekeken.
Waardering 9.6 (aantal stemmen: 4)

voting system
1
2
3
4
5

Zo, dit zijn alle onregelmatige werkwoorden van p. 13 en 14 in jullie Grammar Summary (2 & 3).
Van zodra wij ook pagina 15 moeten leren voeg ik deze hier gewoon aan toe!
Veel Succes!

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Spark, deel 12

0 Irregular verbs p.13 & 14 (Grammar Sumary)