Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Op niveau, deel 1 havo-vwo

124 taalschat

Jaar 1 (havo/vwo)

Opdracht 7:
1.	Noteer dit in je agenda: Je moet het opschrijven
2.	Trek daar een conclusie uit: Je moet opschrijven wat je daaruit kunt opmaken
3.	Licht deze bewering toe: Je moet het duidelijk uitleggen
4.	Onderbouw je mening met argumenten: Je moet zeggen wat jij ervan vindt en goede redenen geven.
5.	Beperk je tot twee ervan: Je mag alleen hierover schrijven.
6.	Beredeneer waarom deze bewering niet hoeft te kloppen: Je moet uitleggen waarom het niet waar hoeft te zijn.
7.	Waarin komen juli en augustus nog meer overeen: Je moet zeggen wat nog meer hetzelfde is 
8.	Aan welke twee voorwaarden moet je minstens zijn voldaan: Je noemt twee eisen die vervuld moeten worden.
9.	Noem twee kenmerken: Je moet eigenschappen noemen die daar echt bij horen.
10.	Toon dat aan: Je moet bewijzen dat het waar is.
Opdracht 9:
3. in een woorden boek staat alles op alfabetische volgorde.
4.a schets b.door de letter t
5. a.De zoekwoorden. B. dan kun je zien of de letter van het woord dat jij zoekt erbij staat. C. omdat je de woorden er sneller mee vindt.
6. a. de i. b de y
7 nee.
Opdracht 10.
1.	Ja
2.	Nee
3.	Ja
4.	Ja
5.	Nee
Opdracht 11:
1.	ideële) ideëel rekening-houden met het idee 
2.	Beenderen) Been.-ledematen
3.	Gekweten)kwijten- taak volbrengen
4.	Pizzeria’s)pizzeria- waar je pizza’s kunt eten
5.	Mat) meten-lengte bepalen.
6.	Antibiotica)Antibioticum-geneesmiddel.
7.	Geroerbakt) Roerbakken-wokken
8.	Scheiden…af) afscheiden-afgeven.

BLOK 2 taalschat:
Opdracht 10:
1.	Vonnissen: veroordelen
2.	Arresteren: aan houden
3.	Criminologie: kennis van de misdaad
4.	Delinquent: schuldige
5.	Proportioneel: passend , niet overdreven.
6.	Anoniem: naamloos
7.	Juridisch: Rechtskundig
8.	Confronteren: elkaar laten ontmoeten
9.	Verbaliseren: Op schrijven dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd
10.	Dagvaarden: Oproepen om voor de rechter te verschijnen
1.	Aan de hand van een voorbeeld: Met een voorbeeld erbij.
2.	In verschillende opzichten: Op meerdere punten.
3.	Zijn erbij gebaat: Hebben voordeel van.
4.	 Structuur: ordening , logische volgorde.
5.	Definitie: Begripsomschrijving
6.	 1: Hoofdlijnen: Belangrijkste punt 2: Details: Mindere belangrijk punt.
7.	Consequenties: Gevolg.
8.	Wijden: besteden
9.	Globaal: van alleen de belangrijkste zaken.
10.	Gehalte: percentage, gedeelte.
Opdracht 12:
1.	Accijns: belasting , Baten: inkomsten, investeren: besteden, infrastructuur: voorzieningen zoals wegen, bruggen, spoorlijnen en leidingen 
2.	Alert: waakzaam, radicaliseren: innemen van uiterste standpunten
3.	Clandestien: stiekeme, relatief: betrekkelijk, activiteit: werkzaamheden
4.	Exploitant: Uitbater( beheerder), conform: overeenkomstig, internationaal: tussen verschillende landen, renovatie: vernieuwing.
5.	Identificatie: Het aantonen wie de supporters zijn, biometrisch: Op persoonlijk lichamelijke kenmerken.
6.	Media: communicatie middelen, incident: storende gebeurtenis
7.	Monopolie: alleenrecht, extreem: buitengewoon
8.	Officier van justitie: degene die voor de rechtbank namens de samenleving optreedt in strafzaken, vermogensdelict: een strafbaar feit rondom vermogen.
9.	Intimideren: voortdurend bang gemaakt, mobiliseren: Optrommelen, surveilleren: toezicht houden.
10.	Racistisch imago: beeld dat het discrimineert op grond van ras, antiracisme campagne: uitgebreide acties tegen racisme.
Opdracht 13: 
1.	Ik heb mijn lesje wel geleerd: ik zal zoiets niet snel nog eens doen.
2.	Zo gewonnen zo geronnen: wat snel verkregen is is ook zo weer weg
3.	Olifantshuid hebben: ongevoelig zijn tegen beledigingen.
4.	Een kind kan de was doen : dat is heel erg makkelijk.
5.	Op hoge poten: verontwaardigd.
6.	Geen groot licht zijn: dom zijn.
7.	Ik ben hier niet om vliegen te vangen: Ik ben hier niet om niets te doen.
8.	Iemand met een gebruiksaanwijzing: iemand met wie je niet makkelijk om kan gaan.
9.	Van slag zijn: in de war zijn.
10.	De kou is uit de lucht: de dreiging van gevaar is over.
11.	Oost west thuis best: het is nergens zo fijn als thuis.
12.	Keulen en aken zijn niet op een dag gebouwd: je kunt niet alles tegelijk.
BLOK 4:
Opdracht 6
1.	accepteren = goed vinden, aanvaarden
2.	asiel = bescherming
3.	catastrofe = ramp
4.	extremist = iemand die tot het uiterste gaat om zijn doel te bereiken
5.	gedogen = toestaan
6.	humaan = menslievend
7.	oogluikend toelaten = doen alsof je het niet ziet
8.	procederen = een rechtszaak hebben
9.	procedure = werkwijze
10.	status = toestand waarin je je bevindt
opdracht 7
1.	in Nederland geboren = autochtoon
2.	met gevoel (liefde) = affectief
3.	die uit een ander land afkomstig zijn = allochtoon
4.	vergoeding = compensatie
5.	stiptheid (nauwkeurigheid) = punctualiteit
6.	bij veel bedrijfsonderdelen = grootschalig
7.	omkoopbaarheid = corruptie
8.	de afdeling van de overheid die controleert of de wetten worden overtreden en zo nodig strafzaken begint = (het) Openbaar Ministerie
9.	bijeenkomst waarop vragen van journalisten worden beantwoord = persconferentie
10.	de eerst plaats = primair
11.	streek = regio
12.	extra onderdelen = accessoire
13.	een apparaat waarmee met constante snelheid kan worden gereden zonder gas te geven = cruisecontrol
14.	vast onderdeel = standaard
15.	een andere afkomst en cultuur = etnisch
16.	heeft tot gevolg = resulteren
17.	mensen die strijden voor een bepaald doel = activisten
18.	over wat goed of kwaad is = moreel
19.	vervangers = alternatief
20.	partij die niet in de regering zit = oppositiepartij
21.	ging heftig te keer = fulmineren
22.	hartstochtelijk = gepassioneerd
23.	beslissend =cruciaal
1.	Waar het hart vol van is, loopt de mond van over = graag spreken over dat gene waar men enthousiast over is.
2.	Dat gaat me aan het hart. = Dat doet me verdriet.
3.	Dat was een pak van mijn hart. = een opluchting.
4.	het hart hoog dragen = trots zijn
5.	met bloedend hart = met tegenzin, met verdriet
6.	iemand op het hart trappen = iemand kwetsen met wat je zegt
7.	het hart op de tong hebben = vrij uit spreken
8.	zijn hart ophalen aan iets = genieten
9.	een klein hartje hebben = erg gevoelig zijn
10.	iemand iets op het hart drukken = iets nadrukkelijk mededelen

Ingezonden op 11-01-2014 - 4846x bekeken.
Waardering 9.2 (aantal stemmen: 20)

voting system
1
2
3
4
5

Alles staat er zonder enige typ fout!

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Op niveau, deel 1 havo-vwo

124 taalschat