Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Frans - Modules
› 2 Periode 2 - Alles van Periode 2
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Frans - Modules
2 Periode 2 - Alles van Periode 2
Jaar 3 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
je finis = ik eindig tu finis = jij eindigt il / elle finit = hij / zij eindigt nous finissons = wij eindigen vous finissez = jullie eindigen ils / elles finissent = zij eindigen j'ai fini = ik heb geëindigd tu as fini = jij hebt geëindigd il / elle a fini = hij / zij heeft geëindigd nous avons fini = = wij hebben geëindigd vous avez fini = jullie hebben geëindigd ils / elles ont fini = zij hebben geëindigd j'attends = ik wacht tu attends = jij wacht il / elle attend = hij / zij wacht nous attendons = wij wachten vous attendez = jullie wachten ils / elles attendent = zij wachten j'ai attendu = ik heb gewacht tu as attendu = jij hebt gewacht il / elle a attendu = hij / zij heeft gewacht nous avons attendu = wij hebben gewacht vous avez attendu = jullie hebben gewacht ils / elles ont attendu = zij hebben gewacht Goedendag meneer / mevrouw = Bonjour monsieur / madame. ‘Mag ik iets vragen’ … / …? = Excusez-moi monsieur / madame? Ik ben aan de beurt = C’est à moi. Wat zegt u? = Qu’est-ce que vous dites ? Kunt u dat herhalen svp? = Vous pouvez répéter s’il vous plaît ? Wilt u iets langzamer praten svp? = Vous pouvez parler un peu plus lentement s’il vous plait ? Ik weet het (nog) niet. = Je ne sais pas (encore). Hoeveel is dat? = Ça fait combien? Waar is / zijn … ? = Où est / sont … ? Alstublieft (verzoek) = S’il vous plaît Alstublieft (iets aangeven) = Voilà Dank je / u = Merci (beaucoup) Niets te danken = De rien Bonjour, vous désirez? = Goedendag, wat wenst u? Le plat du jour c’est ……= De dagschotel is ……. Et comme dessert ..? = En als toetje …? Une boisson avec ça?= Drankje erbij? Ça fait … euros = Dat is dan … euro Bon apétit ! = Eet smakelijk ! Merci et au revoir = Bedankt en tot ziens het eten = la nourriture voorgerecht = l’entrée hoofdgerecht = le plat principal de dagschotel = le plat du jour de tomatensaus = la sauce tomate het kaasplateau = le plateau de fromage de kan water = une carafe d’eau de pauze = la récréation welke vakken = quelles matières Bonjour, je peux vous aider? = Goedendag, kan ik u helpen? Vous avez vu une belle robe ou T-shirt ? = Heb je een mooie jurk of T-shirt gezien ? Quelle taille avez-vous? = Welke maat heb je ? Je regarderai…Un moment je vous prie = Ik zal even kijken, een moment svp Nos vêtements sont de bonne qualité = Onze kleding is van goede kwaliteit J’ai le pantalon en rouge, bleu et violette = ik heb de broek in rood, blauw en paars À l'arrière du magasin, bonne chance ! = Achterin de winkel, succes ! Vous voulez essayer un(e) autre … ? = wil je een andere .. passen ? Il / Elle vous va très bien ! = Het staat je erg goed ! Non hélas, ce(tte) … n’est pas soldé(e) = Nee helaas, die … is niet in de uitverkoop Oui, la réduction est vingt pour cent = ja, de korting is 20 % Ça fait … euros = Dat is dan … euro de maat = la taille helpen = aider zoeken = chercher het merk = la marque (aan-)passen = essayer het pashokje = la cabine de etalage = la vitrine afrekenen = payer in de uitverkoop = soldé(e)(s) de broek = le pantalon / le jean de jurk = la robe de rok = la jupe de schoenen = les chaussures de kassa = la caisse het kledingstuk = le vêtement de prijs = le prix rood = rouge geel = jaune groen = vert(e) blauw = bleu(e) grijs = gris(e) zwart = noir(e) bruin = brun(e) wit = blanc(he) lelijk = moche slecht = mauvais(e) mooi = beau ( belle) groot = grand(e) klein = petit(e) Au prochain! = De volgende! Qu’est-ce que je peux faire pour vous? = Wat kan ik voor u doen ? Qu’est-ce qui s’est passé ? = wat is er gebeurd ? Ça fait mal ici? = Doet het zeer hier? Du calme! Votre jambe est cassée = Rustig aan ! Je been is gebroken Vous avez une commotion cérébrale = Je hebt een hersenschudding Il faut prendre beaucoup de repos ! = je moet lang rust houden ! Vous avez de la fièvre ? = heb je koorts ? Vous avez d’autres troubles ? = heb je nog andere klachten ? Voilà une ordonnance, = Hier is een recept, je moet naar de il faut aller à la pharmacie. = apotheek gaan A votre service, au revoir = Tot uw dienst, tot ziens de artsle = médecin een ziekenhuis = un hôpital de eerste hulp = les urgences mij helpen = m’aider een ongeluk = un accident au ! = aie ! pijn hebben = avoir mal aan m’n … = à la / à l’/ au /aux … het hoofd = la tète de arm = le bras de schouder = l’épaule het been = la jambe de voet = le pied gewond zijn = être blesse een wond = une blessure koorts hebben = avoir de la fièvre griep hebben = avoir la grippe Bonjour monsieur/ madame, qu’est-ce = Goedendag meneer/mevrouw, que je peux faire pour vous? = wat kan ik voor u doen? D’où venez-vous? = Waar komen jullie vandaan? Qu’est-ce qui s’est passé? = wat is er gebeurd ? Votre Nom et prénom svp = Uw achter- en voornaam svp Lieu et date de naissance? = Geboorte-plaats en datum ? C’était où et quand exactement? = Waar en wanneer was het precies ? Qu’est-ce qui est volé exactement? = Wat is er precies gestolen ? Vous pouvez donner une description du voleur? = Kunt u een beschrijving van de dief Cheveux, yeux, vêtements? = Haren, ogen, kleding ? A quel numéro de téléphone on peut vous joindre? = Op welk telefoonnummer kunnen we u bereiken A votre service monsieur/madame = Tot uw dienst meneer/mevrouw J’espère à bientôt = Ik hoop tot binnenkort het politiebureau = le commissariat de police de politieauto = la voiture de police politieman = l’agent de police / le policier de aangifte = la déclaration de achternaam = le nom de voornaam = le prénom de geboorteplaats = le lieu de naissance de woonplaats = le domicile stelen = voler de dief = le voleur beschrijven = décrire de tas = le sac vluchten = s’enfuir een arrestatie = une arrestation een verhoor = une interrogatoire de pistool = le pistolet arresteren = arrêter het rijbewijs = le permis de conduire het mobieltje = le portable identificeren = identifier Bonjour monsieur/ madame, vous désirez? = Goedendag meneer/mevrouw, wat zal het zijn? Vous êtes combien? / Combien de billets? = Met hoeveel zijn jullie/hoeveel kaartjes? Le film commence à … heures ... = de film begint om … u … acteur/de actrice = l’acteur/l’actrice actiefilm = le film d’action romantische film = le film romantique comedy = le film comique (een film) zien/kijken = voir (un film) de pauze = la pause de zitplaats = la place voorin = à l'avant achterin = à l'arrière in het midden = au milieu Bonjour monsieur/ madame, vous désirez?= Goedendag meneer/mevrouw, waarmee kan ik u van dienst zijn? Voici une liste d’hotels et d’auberges = Hier is een lijst met hotels en herbergen Celui=ci est très sympa et près du centre = Deze is heel leuk en dichtbij het centrum Voici un dépliant avec toutes les activités culturelles de cette semaine = Hier is een folder met alle culturele activiteiten van deze week Vous cherchez dans quel genre de musique? = welke genre muziek zoekt u? Voulez=vous un plan de la ville? = Willen jullie een plattegrond van de stad? Voulez vous une carte de cette région ? = Wilt u een kaart van deze regio ? D’où êtes vous? = Waar komt u vandaan ? Quand est=ce que vous êtes arrivé? = Wanneer bent u aangekomen ? Nous espérons que votre visite vous plaira = Wij hopen dat uw bezoek prettig zal verlopen A votre service /De rien monsieur/madame = Tot uw dienst / niets te danken meneer/mevrouw aanraden = conseiller een slaapplaats = un endroit ou dormir een entreebewijs = un billet d'entrée een pinautomaat = un distributeur de billets verdwaald zijn = s’ (être) perdu de route = l’itinéraire de bezienswaardigheid = la curiosité uitgaan = sortir de stadsplattegrond = le plan de ville de openingstijden = les heures d’ouverture de toegangsprijs = le prix d’entrée Vous avez vu une belle robe ou T-shirt? = Heb je een mooie jurk of T-shirt gezien ? À l'arrière du magasin, bonne chance! = Achterin de winkel, succes ! de broek = le pantalon / le jean de kassa = la caisse Mannelijk: ce of cet = Mannelijk Vrouwelijk: cette = Vrouwelijk Meervoud: ces = Meervoud
Ingezonden op 12-01-2014 - 2291x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Zinnen alleen FR - NL
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!