Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
frans.
› 5 woordenboek 5.1
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
frans.
5 woordenboek 5.1
Jaar 4 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
manger = eten l'appétit = trek, eetlust manger de bon appétit = met smaak eten la faim = honger avoir faim = honger hebben boire = drinken boire dans un verre = uit een glas drinken une boisson = drankje, het drinken la soif = dorst avoir soif - dorst hebben un aliment = voedingsmiddel l'alimentation = voeding la nourriture = het eten, voedsel se nourrir (de) = zich voeden (met) un repas = maaltijd, het eten servir (à) = iets (aan iemand) opdienen se servir = zichzelf bedienen, toetasten Sers-toi, je t'en prie = Alsjeblieft, tast toe le petit déjeuner = ontbijt prendre le petit déjeuner = ontbijten (le) déjeuner = lunch, het middageten, lunchen (le) goûter = vieruurtje, proeven, proberen (le) dîner = avondeten, diner, dineren le régime = lijn, dieet se mettre au régime = aan de lijn gaan doen le goût = smaak avoir du goût = smaak hebben sucré,e = zoet, gezoet salé,e = zout, gezouten La soupe est trop salée = De soep is te zout poivré,e = gepeperd amer, -ère = bitter acide = zuur brûlant,e = kokend heet chaud,e = warm, heet tiède = lauw froid,e = koud cru,e = rauw cuit,e = gekookt dur,e = hard mou, molle = zacht, slap tendre = vers, mals gras,se = vet, vettig maigre = mager lourd,e = zwaar/moeilijk te verbeteren léger, -ère = licht allégé,e = vetarm, light frais, fraîche = vers, fris pur,e = puur 100% pur jus de fruits = 100% puur vruchtensap un café = koffie un thé = thee boire un thé au citron = thee met citroen drinken le lait = melk un chocolat = chocolade(melk) le sucre = suiker le sucre en morceaux = suikerklontje(s) une baguette = stokbrood une tartine = boterham un croissant = croissant le pain = brood le pain complet/de mie = volkoren-/ witbrood une biscotte = beschuit le beurre = boter la confiture = jam le miel = honing un oeuf = ei un oeuf à la coque = zachtgekookt ei un oeuf sur le plat = spiegelei le hors-d'oeuvre = voorgerecht un entrée = voorgerecht, eerste gang une soupe = soep un pâté = pâté, pastei le jambon = ham le jambon cru/blanc = rauwe/gekookte ham le saucisson = worst une omelette = omelet les crudités = rauwkost le poisson = vis la truite = forel le saumon = zalm le saumon fumé = gerookte zalm le thon = tonijn les fruits de mer = zeebanket, zeevruchten les moules = mosselen la viande = vlees le boeuf = rund(vlees) le veau = kalf(svlees) le porc = varken(svlees) le mouton = schaap, schapenvlees l'agneau = lam(svlees) le poulet = kip le canard = eend la dinde = kalkoen le bifteck = biefstuk le steak = steak le rôti = braadvlees, gebraden vlees la sauce = saus une côtelette = karbonade une escalope = kalfsroester, dun lapje (vlees/vis/kip) une entrecôte = entrecote, (tussen)ribstuk le légume = groente(soort) les légumes = groente la pomme de terre = aardappel les (pommes) frites = patat, friet la purée = purée la carotte = wortel une tomate = tomaat la salade = salade les haricots verts = sperziebonen les petits pois = doperwten le champignon = paddestoel, zwam le champignon (de Paris) = champignon l'oignon = ui le riz = rijst les nouilles = noedels, pasta les pâtes = pasta, deegwaren les produits laitiers = zuivelproducten la fromage = kaas le framage blanc = kwark le yaourt/le yog(h)ourt = yoghurt la crème fraîche = crème fraîche, zure room les fruits = fruit, vruchten une pomme = appel une poire = peer une pêche = perzik une banane = banaan une orange = sinaasappel un ananas = ananas un melon = meloen du raisin = druif une cerise = kers une prune = pruim une fraise = aarbei une framboise = framboos le dessert = toetje, dessert un gâteau = taart(je), koek(je) une tarte = vlaai, taart des pâtisseries = gebakjes une glace = ijs une glace à la vanille = vanille-ijsje le parfum = smaak Quel parfum? Fraise ou chocolat? = Wat voor smaak? Aarbei of chocolade? l'eau (minérale) = (mineraal)water l'eau gazeuse = bronwater un jus (de fruits) = (vruchten)sap un sirop = siroop l'alcool = alcohol la bière = bier une bière blonde = licht bier une bière brune = bruin bier, donker bier le vin = wijn le (vin) blanc = witte wijn le (vin) rouge = rode wijn le (vin) rosé = rosé le champagne = champagne le cidre = cider un tire-bouchon = kurkentrekker un ouvre-bouteille = flesopener A votre santé! = Op uw/jullie gezondheid!
Ingezonden op 29-01-2014 - 1566x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!