Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Woordenschat hoofdstuk 2
› 2 Woordenschat nieuwnederlands
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Woordenschat hoofdstuk 2
2 Woordenschat nieuwnederlands
Jaar 4 (havo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Amper = Nauwelijks Associëren = In verband brengen met Beducht = Bang Blijkens = zoals blijkt uit Cruciaal = heel belangrijk Dynamisch = veranderlijk Esthetisch =kunstig Expliciet = in duidelijke woorden Gedogen = toestaan Hiërarchie = rangorde Intrinsiek = wezenlijk Meewarig = met een beetje medelijden Offensief = aanval Oneigenlijk = voor iets anders dan waar het voor bedoeld is Pragmatisch = uitgaand van de mogelijkheden die er zijn Randvoorwaarden = absolute noodzaak Steevast = iedere keer weer Ten spijt = ondanks Uitwijzen = aantonen Vergen = eisen. Arsenaal = Verzameling Begiftigd = in het bezit van Derhalve = daarom Eenduidig = voor slechts één uitleg vatbaar Evenzeer = in dezelfde mate Exponentiële = zeer sterk Gestaag = onophoudelijk en in een vast tempo Idealiter: in het beste geval Invalshoek = manier om een probleem te bekijken Karikatuur = belachelijke voorstelling van iets Memoreren = in herinnering brengen Ogenschijnlijk = zoals het lijkt Ontaarden = uitlopen op iets wat slechter is Preventie = maatregel om iets vervelends te voorkomen Relaas = verslag van iets wat je hebt meegemaakt Taboe = onbespreekbaar onderwerp Teloorgang = ondergang Uniform = helemaal gelijk Verloedering = achteruitgang Weerzin = hekel Anderszins = op een andere manier Bejegenen = behandelen Dimensies = afmetingen. Effect sorteren = resultaat hebben. Expanderen = groeien; uitbreiden. Fenomeen = opvallend verschijnsel. Halfslachtig = onzeker; niet krachtdadig. Ideologie = gebaseerd op politieke overtuiging of geloof. Inventiviteit = vindingrijkheid. Kennelijk = blijkbaar Middels = door middel van Niet aflatend = zonder op te houden Omwille van = omdat het nodig is. Paradox = uitspraak die tegenstrijdig lijkt. Permanent = blijvend Repressieve = onderdrukkend. Ten deel vallen = krijgen Urbane = stedelijke. Vermeende = waarvan men denkt te hij … is Wezenlijk: essentieel Appelleren = een beroep doen op. Bespiegelingen = overdenkingen Doemscenario - voorspelde gang van zaken met noodlottige afloop Efficiënt = doelmatig Evident = heel duidelijk Fungeren = de taak hebben van Handzaam = handig. Impliciet = tussen de regels door gezegd Inzake = betreffende Kentering = verandering Latent = verborgen Lijdzaam = zonder verzet Naarmate = naargelang Onderkennen = onderscheiden Perceptie = waarneming Prognose = voorspelling Resistent = bestand tegen Trachten = proberen. Urgent = dringend Voorbarig = te vroeg; op de gebeurtenissen vooruitlopend. Ambitieus = eerzuchtig Arbitrair = willekeurig Authentiek = echt Elitair = niet voor de gewone man. Gedijen = groeien. Hang = verlangen Heimelijk = stiekem. Innovatie = vernieuwing Jegens = ten opzichte van Lotgevallen = belevenissen. Louter = enkel en alleen Oeverloze = zonder einde Ondermijnen = aantasten Pril = jong Prominente = belangrijke. Schaars = slechts in kleine hoeveelheden beschikbaar. Triviaal = gewoon Ultieme = allerlaatste. Vergaren = verzamelen. Voortschrijdend = verdergaand Aan de kaak stellen = duidelijk laten zien dat iets verkeerd is. De kroon spannen = de beste zijn. De schijn tegen hebben =het lijkt erop dat je schuldig bent Een hoge vlucht nemen = zich goed ontwikkelen. Afbreuk doen aan = minder goed maken. Geen hout snijden = ergens niets aan hebben. Gepaard gaan met = samen gaan met. Goede sier maken = pronken Hoog aangeschreven staan = een goede naam hebben. Met argusogen bekijken = met wantrouwen bezien. In strijd zijn met = niet samengaan met Op de koop toe nemen = een neveneffect er extra bij nemen. Over één kam scheren = op dezelfde manier beoordelen; geen onderscheid maken. Te hoop lopen tegen = protesteren. Van de hand wijzen = weigeren Aan banden leggen = beperken Bij de pakken neerzitten = moedeloos zijn. De spuigaten uit lopen = te ver gaan Een brug slaan = met elkaar in contact brengen. Gebaat zijn bij = voordeel hebben van. Geen been zien in = geen bezwaar hebben tegen; niet terugschrikken voor. Geen zoden aan de dijk zetten = geen effect hebben tegen; niet helpen. Gelijke tred houden met = zich in hetzelfde tempo ontwikkelen. Haaks staan op = totaal anders zijn. Hand in hand gaan met = samengaan In het gedrang komen = verdrukt dreigen te worden. Op zijn beloop laten = laten gebeuren. Op gespannen voet staan met =moeilijk samengaan met Te kampen hebben met = last hebben van. Zich neerleggen bij = accepteren.
Ingezonden op 29-01-2014 - 895x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!