Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Terminologie Professionnelle
› 8 travail et emploi
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Terminologie Professionnelle
, deel 8
8 travail et emploi
Jaar 6 (aso)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
travail et emploi = werk en werkgelegenheid les activités professionnelles = de beroepsbezigheden le métier = het vak la profession = het beroep les professions libérales = de vrije beroepen exercer un métier = een beroep uitoefenen le travail à la chaîne est monotone = lopendebandwerk is eentonig travailler chez Citroën = bij Citroën werken travailler dans une entreprise = bij een bedrijf werken travail à son (propre) compte = voor zichzelf werken les cols blancs et les cols bleus = hoofd- en handenarbeiders le travail manuel = de handenarbeid le travail intellectuel = de geestelijke arbeid le travail de bureau = het bureauwerk travailler à domicile = thuiswerk verrichten le travailleur, la travailleuse à domicile = de thuiswerk(st)er les conditions de travail = de arbeidsomstandigheden avoir un emploi fixe = in vaste dienst zijn, een vaste baan hebben être titularisé, être titulaire d'un poste = een vaste aanstelling hebben (bij de overheid) une situation stable, une situation assurée = een vaste betrekking avoir un travail régulier = vast werk hebben le travail temporaire = tijdelijk werk un contrat de durée limitée = een arbeidscontract voor bepaalde duur travailler comme intérimaire = als uitzendkracht werken l'agence d'intérim = het uitzendbureau remplacer quelqu'un = iemand vervangen le remplacement = de vervanging avoir un emploi à plein temps = een volledige baan hebben avoir un emploi à temps partiel = een deeltijdbaan hebben une personne travaillant à temps partiel = een part-timer travailler à mi-temps = met halve dagen werken avoir un emploi à mi-temps = een halve baan hebben le système de roulement = het ploegenstelsel le travail en équipe = de ploegendienst travailler en équipe = in ploegendienst werken le travail (au) noir = zwart werk travailler au noir = zwart werken du travail varié = afwisselend werk un employé ponctuel = een stipte werknemer être absorbé par son travail = volledig opgeslorpt worden door zijn werk être débordé de travail = tot over zijn oren in het werk zitten accomplir sa tâche = zijn opdracht vervullen négliger son travail = zijn werk verwaarlozen la durée du travail = de arbeidsduur les heures de travail = de werktijden des horaires irréguliers = onregelmatige werktijden des horaires flexibles, variables = wisselende werktijden la durée hebdomadaire du travail = de wekelijkse arbeidstijd la semaine de travail = de werkweek la semaine de 36 heures = de 36-urige werkweek le jour ouvrable = de werkdag une journée de 8 heures = een 8-urige werkdag les jours fériés et les jours chômés = feestdagen en vrije dagen une journée chômée = een verplichte snipperdag l'usine chôme = het werk in de fabriek ligt stil chômer = niet werken faire le pont = een lang weekend nemen les congés payés = de betaalde vakantie prendre des congés (non) payés = (on)betaald verlof nemen l'horaire = het werkrooster se mettre au travail = aan het werk gaan reprendre le travail = het werk hervatten la reprise du travail = de werkhervatting quitter, terminer son travail = ophouden met werken (aan het einde van de werkdag) se retirer, prendre la (sa) retraite = ophouden met werken (wegens pensionering) arrêter de travailler, cesser de travailler = ophouden met werken (om te staken) faire des heures supplémentaires = overuren maken réduire les horaires = de arbeidstijd verkorten la réduction de la durée du travail = de arbeidstijdverkorting la retraite = de pensionering prendre la (sa) retraite = met pensioen gaan il est à la retraite = hij is met pensioen un(e) retraité(e) = een gepensioneerde un fonctionnaire retraité = een gepensioneerde ambtenaar la mise à la retraite = de pensionering mettre un employé à la (pré)retraite = een werknemer (vervroegd) pensioneren la préretraite = de vervroegde uittreding la retraite anticipée = de vervroegde pensionering l'abaissement de l'âge de la retraite = de verlaging van de pensioengerechtigde leeftijd
Ingezonden op 15-03-2014 - 3555x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
30-03-2014
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!