Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Manuel de Francais 2013-2014
› 23 Liste de Vocabulaire 2 & 3
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Manuel de Francais 2013-2014
, deel 3
23 Liste de Vocabulaire 2 & 3
Jaar 3 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Liste de vocabulaire 2 La famille= 1. le mariage= het huwelijk 2. s’occuper de= zorgen voor 3. mes ancêtres= mijn voorouders 4. la naissance= de geboorte 5. la génération= de generatie 6. l’aîné= het ouste kind 7. le gosse/ la gosse= het kind/jochie/meisje 8. quel est votre état civil?= wat is uw burgerlijke staat ? marié, sans enfants. = getrouwd, zonder kinderen. 9. l’héritage= de erfenis 10. le ménage= het huishouden 11. la belle-mère= de schoonmoeder, de stiefmoeder 12. le beau-père= de schoonvader, de stiefvader 13. l’éducation= de opvoeding 14. les petits-enfants= de kleinkinderen 15. je vais coucher les enfants= ik ga de kinderen naar bed brengen Acheter un ordinateur = 16. l’ordinateur= de pc 17. l’émission de télévision = de tv uitzending 18. le graveur= de brander 19. le logiciel= de software 20. le matériel informatique= de hardware 21. l’ écran de mon ordinateur = het beeldscherm van mijn pc 22. cependant= toch, echter 23. jusqu’à= tot 24. car= want 25. le réseau= het netwerk 26. imprimer= afdrukken, printen 27. tu dois appuyer sur ce bouton= je moet op die knop drukken 28. les données= de gegevens, de data 29. je ne comprends pas le= ik begrijp de werking van dit fonctionnement de cet appareil apparaat niet 30. la liaison= de verbinding 31. tu as un message, ton portable a sonné = je hebt een berichtje, je mobieltje ging 32. numérique= digitaal 33. puisque= aangezien, daar, immers 34. à l’aide de= met behulp van 35. il y a trop de publicité à la télé= er is teveel reclame op de t.v. 36. enregistrer= opnemen 37. la chaîne= de zender 38. parmi= te midden van, onder, tussen 39. cliquez sur le menu que vous voulez sélectionner= klik op het menu dat u wilt selecteren 40. le magazine apparaît 4 fois par an= het tijdschrift verschijnt 4 x per jaar 41. j’ai enregistré la musique sur le disque dur = ik heb de muziek opgenomen op de harde schijf 42. exécuter= uitvoeren 43. taper= typen, intikken 44. l’onde= de golf 45. tu es déjà en liaison avec internet?= heb je al verbinding met internet ? Les loisirs = 46. avoir envie de= zin hebben in 47. avoir besoin de= behoefte hebben aan/nodig hebben 48. se distraire= zich vermaken, zich ontspannen 49. durant= gedurende 50. sortir en boîte= naar de disco gaan 51. se promener dans la forêt= in het bos wandelen 52. sa passion c’est de jouer de la guitare= zijn passie is gitaar spelen 53. un joueur de foot s’est blessé= een voetballer is gewond geraakt 54. peindre= schilderen 55. ma fille fait de la danse= mijn dochter doet aan dans 56. la pêche= vissen 57. l’occupation= de bezigheid, het tijdverdrijf 58. dessiner= tekenen 59. le ballon= de bal 60. la comédie musicale= de musical Les sentiments = 61. un chagrin d’amour= een liefdesverdriet 62. la colère= de woede 63. l’ennui= de verveling 64. malheureux (se)= ongelukkig 65. la crainte= de vrees 66. d’après= volgens 67. son plus grand désir= zijn grootste wens 68. pleurer= huilen 69. sourire= glimlachen 70. malgré= ondanks 71. tranquille= rustig, stil 72. la tristesse= de bedroefdheid 73. je me sens bien= ik voel me goed 74. la peur= de angst 75. si= of, indien, als 76. détester = een hekel hebben aan 77. donc= dus 78. la larme= de traan 79. il regrette de ne pas pouvoir venir= hij vindt het jammer dat hij niet kan komen 80. le soulagement= de opluchting 81. grâce à= dankzij 82. la haine= de haat 83. ce film m’a ému (émouvoir)= die film heeft me ontroerd 84. la tentation= de verleiding 85. jusqu’à= tot 86. le mépris= de minachting 87. avoir pitié de = medelijden hebben met 88. la confiance = het vertouwen 89. s’inquiéter = ongerust zijn 90. admirer= bewonderen Liste de vocabulaire 3 Nous sommes tous différents= 1.le défaut= het gebrek 2.méfiant(e)= wantrouwend 3.se méfier de= wantrouwen 4.maîtriser= beheersen 5.incapable de= niet in staat tot/te 6.confier à= toevertrouwen aan 7.faire confiance à= iemand vertrouwen 8.l’estime= de achting 9.prendre à coeur= serieus nemen 10. chaleureux/se= hartelijk 11. disponible= beschikbaar 12. être disposé à= bereid zijn om 13. compter sur= rekenen op 14. J’ai froid, peux-tu me réchauffer?= ik heb het koud, kun je me (weer) warm maken 15. Il y avait de l’ambiance= er was sfeer 16. la dispute= de ruzie 17.apprécier= waarderen 18. le comportement= het gedrag 19. d’ailleurs= trouwens 20.s’agiter= onrustig worden 21. empêcher= beletten, verhinderen 22.le/la bénévole= de vrijwilliger/ster 23. se mêler de= zich bemoeien met 24.perdre la face= gezichtverlies lijden 25.gênant/e= storend 26. être à l’aise= op zijn gemak zijn 27. les apparences= (uiterlijke) schijn 28.incroyable= ongelooflijk 29. alors tout s’arrange= alles komt goed 30. quand le soleil brille, je chante= als de zon schijnt, zing ik. 31. la politesse= de beleefdheid 32.malpoli= onbeschoft, hufterig 33. mal élevé= slecht opgevoed 34.hésiter à= aarzelen om 35. éviter= vermijden 36. avant tout= in de allereerste plaats 37.convenable= net, fatsoenlijk 38. déplorable= betreurenswaardig 39.étonnant/e= verbazend/opmerkelijk 40. ouvrir= openen 41.à l’égard de= tegenover 42. l’équilibre= het evenwicht 43. le rapport= de verhouding 44.Il a admis son erreur admettre= hij heeft zijn fout toegegeven. 45. Elle a une belle apparence= zij heeft een mooi uiterlijk La vie à la campagne= 46.le jardin= de tuin 47. les racines= de wortels 48.la vache= de koe 49.la chèvre= de geit 50. le troupeau= de kudde 51. le vétérinaire= de dierenarts 52. l’espèce= de soort 53. cultiver= verbouwen 54. arracher= eruit halen 55. la mauvaise herbe= onkruid 56. le champ= akker/veld 57. rural= plattelands- 58.Le/la campagnard/e= de plattelander 59.Leur mode de vie dépend des saisons= hun levenswijze hangt af van het seizoen 60.Manon dresse des chiens. (dresser)= M. richt honden af. 61.vendre= verkopen 62. la culture= teelt/bouw 63. cultiver= verbouwen 64.détester= een hekel hebben aan 65. quitter= verlaten 66. la récolte= de oogst 67. s’établir= zich vestigen 68. favorable= gunstig 69. l’éleveur= de fokker 70. l’élevage= de fokkerij 71.l’animal domestique= huisdier 72. le cheval= het paard 73. l’exploitation agricole= het landbouwbedrijf 74. Je me suis fixé à Lille (se fixer)= ik heb me in Lille gevestigd 75.La ferme appartient à notre famille (appartenir à)= de boerderij behoort aan onze familie La circulation= 76. circuler= (door)rijden 77. l’heure d’affluence= spitsuur 78. le bouchon= de file, de opstopping 79.l’embouteillage= de file, de opstopping 80.provoquer= veroorzaken 81. le carburant= de brandstof 82. Il y a quelque temps= een poosje geleden 83. conduire= auto rijden 84. les transports en commun = openbaar vervoer 85. glisser= glijden, slippen 86. trop près= te dichtbij 87. l’agglomération= de bebouwde kom 88. l’usager= de gebruiker 89. Il se produit beaucoup d’accidents (se produire)= er gebeuren veel ongelukken 90. Une voiture arrive en sens inverse= er komt een auto uit de tegenover gestelde richting
Ingezonden op 18-03-2014 - 1643x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!