Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

wontwork: talen

4 Duits Lernliste

Jaar 4 (vwo)

I
de advertentie = die Anzeige (Anzeigen)
het artikel = der Artikel (-)
de auteur ; schrijver = der Autor (Autoren)
de avondkassa = die Abendkasse (Abendkassen)
het bericht ; verslag = der Bericht (Berichte)
de cd-speler = der CD-Player (CD-Players)
de dans = der Tanz (Tänze)
de detective = der Krimi (Krimis)
de dichter ; schrijver = der Dichter (-)
de entree = der Eintritt (Eintritte)
de feestdag = der Feiertag (Feiertage)
de fotograaf = der Fotograf (Fotografen)
de hit = der Hit (Hits)
de hoofdrolspeler = der Hauptdarsteller (-)
de ingang = der Eingang (Eingänge)
de journalist = der Journalist (Journalisten)
de musicus = der Musiker (-)
de nooduitgang = der Notausgang (Notausgänge)
de professional = der Profi (Profis)
de regisseur = der Regisseur (Regisseure)
de schilder = der Maler (-)
de schrijver = der Schriftsteller (-)
de speler = der Spieler (-)
het sportveld = der Sportplatz (Sportplätze)
de staanplaats = der Stehplatz (Stehplätze)
het televisietoestel = der Fernseher
de toeschouwer = der Zuschauer (-)
de toneelspeler ; acteur = der Darsteller
de toneelspeler ; acteur = der Schauspieler (-)
de toren = der Turm (Türme)
de trainer = der Trainer (-)
de vakantie = der Urlaub
de vereniging = der Verein (Vereine)
het voetbalveld = der Fußballplatz (Fußballplätze)
de wandeling = der Spaziergang (Spaziergänge)
het weerbericht = der Wetterbericht (Wetterberichte)
de zanger = der Sänger (-)
de zitplaats = der Sitzplatz (Sitzplätze)
de zwartwitfilm = der Schwarzweißfilm (Schwarzweißfilme)
de zwemmer = der Schwimmer (-)
de bibliotheek = die Bücherei (Büchereien)
de boekhandel = die Buchhandlung (Buchhandlungen)
de bruiloft = die Hochzeit (Hochzeiten)
de burcht = die Burg (Burgen)
de cd = die CD (CDs)
de discussie = die Diskussion (Diskussionen)
het entertainment ; de conversatie = die Unterhaltung
het evenement = die Veranstaltung (Veranstaltungen)
de galerie = die Galerie (Galerien)
de garderobe = die Garderobe (Garderoben)
de hal = die Halle (Hallen)
de literatuur = die Literatur
de oefening = die Übung (Übungen)
de openingstijd = die Öffnungszeit (Öffnungszeiten)
de reclame = die Werbung
de rij = die Reihe (Reihen)
de serie = die Serie (Serien)
de stemming = die Stimmung (Stimmungen)
de stereo-installatie = die Stereoanlage (Stereoanlagen)
het team = die Mannschaft (Mannschaften)
de tekening = die Zeichnung (Zeichnungen)
de tentoonstelling = die Ausstellung (Ausstellungen)
het verjaardagsfeest = die Geburtstagsfeier (Geburtstagsfeiern)
de boot = das Boot (Boote)
het computerspel = das Computerspiel (Computerspiele)
het doelpunt ; de poort = das Tor (Tore)
het feest = das Fest (Feste)
het gebouw = das Gebäude (-)
het instrument = das Instrument (Instrumente)
het interview = das Interview (Interviews)
het lied = das Lied (Lieder)
het monument = das Denkmal (Denkmäler)
het orkest = das Orchester (-)
het plakkaat ; de poster = das Plakat (Plakate)
het publiek = das Publikum
het resultaat ; de uitslag = das Ergebnis (Ergebnisse)
het resultaat = das Resultat (Resultate)
het stadion = das Stadion (Stadien)
het team = das Team (Teams)
het tennis = das Tennis
de training = das Training (Trainings)
het tv-toestel = das TV-Gerät (TV-Geräte)
het zwembad = das Schwimmbad (Schwimmbäder)
het nieuws = die Nachrichten
II
bekijken = sich ansehen - sah an - angesehen
bekijken = sich anschauen
bezichtigen = besichtigen
seelnemen aan = teilnehmen an - nahm teil - teilgenommen
ontwikkelen = entwickeln
plaatsvinden = stattfinden - fand statt - stattgefunden
rondtrekken = wandern
schaken = Schach spielen
sporten = Sport treiben - trieb - getrieben
staan = stehen - stand - gestanden
tekenen = zeichnen
trainen = trainieren
uitgaan = ausgehen - ging aus - ausgegangen
vangen = fangen - fing - gefangen
verliezen = verlieren - verlor - verloren
verzamelen = sammeln
werpen = werfen - warf - geworfen
winnen = gewinnen - gewann - gewonnen
winnen ; zegevieren = siegen
III
bekend = bekannt
beroemd = berühmt
geopend van... tot = geöffnet von... bis
gesloten zijn = geschlossen sein
klassiek = klassisch
komisch = komisch
op televisie = im Fernsehen
op vakantie gaan = in (den) Urlaub fahren ; in den Urlaub fahren ; in Urlaub fahren
op vakantie zijn = im Urlaub sein
op vakantie zijn = in den Ferien sein
openbaar = öffentlich
politiek = politisch
privé = privat
spannend = spannend
super = super
uitverkocht = ausverkauft
vakantie houden = Urlaub machen
wekelijks = wöchentlich
{A}
angewandt = toegepast
fertigen = produceren
einschränken = beperken
der Entwurf = het ontwerp
aufarbeiten = verwerken
das Erbe = de erfenis
überfordern = te veel vergen van
nachvollziehbar = te begrijpen ; begrijpelijk
gerecht werden {+3} = recht doen aan
errichten = oprichten ; (op)bouwen ; opbouwen ; bouwen
entsprechend = overeenkomstig
Bezug haben auf = betrekking hebben op
gewährleisten = garanderen
auf Anhieb = direct ; meteen ; onmiddellijk
der Bereich = het terrein ; gebied
der Beleg = het bewijs(stuk) ; het bewijsstuk ; het bewijs
{B}
die Vergangenheit = het verleden
unbedingt = zonder meer
aufeinanderprallen = op elkaar botsen
etabliert = gevestigd ; gesetteld
schlechthin = bij uitstek
grell = fel ; schril ; verblindend
verharmlosen = bagatelliseren
zerstören = verwoesten
heimlich = geheim
die Haftstrafe = de gevangenisstraf
verhaften = gevangen nemen
die Schlagzeile = vette (kranten)kop ; vette krantenkop ; vette kop
offenbar = blijkbaar ; klaarblijkelijk
unverkennbar = onmiskenbaar
erwischen = betrappen ; pakken
{C}
üblich = gebruikelijk
innerhalb = binnen
beteiligt = betrokken
die Leiter = de ladder
bislang = tot nu toe
die Ermittlungen = het gerechtelijk onderzoek
der Leiter = de leider ; het hoofd
erleichtert = opgelucht
zusätzlich = extra ; toegevoegd
{F}
der Verantstaltungsort = de plaats van een evenement
austragen = houden ; organiseren
die Leidenschaft = de hartstocht ; passie
der Einstieg = de start
ermutigen = aanmoedigen
angucken = aankijken ; bekijken
seitdem = sindsdien
die Leere = de leegte
sich entschließen = besluiten
fehlen = missen ; ontbreken
knapp = krap ; schaars
der Plattenbau = flat(wijken) in Oost-Duitsland ; flatwijken in Oost-Duitsland ; flat in Oost-Duitsland
es reicht = het is genoeg ; voldoende
austauschen = uitwisselen
stolz = trots
rasant = pijlsnel
deswegen = daarom
weitgehend = verstrekkend ; veelomvattend
wandeln = veranderen
vorgefertigt = voorgefabriceerd
angleichen = op elkaar afstemmen
angesagt sein = in de mode zijn
darstellen = opvoeren
das Schmuckstück = het sieraad
die Genehmigung = de vergunning
die Drogen = de drugs
unterhaltsam = onderhoudend ; amusant ; vermakelijk
{G}
veröffentlichen = publiceren ; openbaar maken
umgangssprachlich = van ; in de omgangstaal
die Öffentlichkeit = het publiek ; de buitenwereld
immerhin = desondanks ; altijd nog
gewähren = geven ; verschaffen
kündigen = opzeggen ; ontslaan
Klartext reden = zeggen waar het op staat
die Schadenfreude = het leedvermaak
lästern = roddelen
der Urheber = de veroorzaker ; aanstichter ; auteur
sich niederlassen = zich vestigen
der Hinterhof = de binnenplaats
die Inszenierung = het in scène zetten
gestalten = vormgeven
stattdessen = in plaats daarvan
erkunden = verkennen ; te weten komen
ausgefallen = ongewoon ; excentriek ; apart
der Widerstand = het verzet

Ingezonden op 23-03-2014 - 1750x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 25-03-2014.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Vakken

wontwork: talen

4 Duits Lernliste