Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Latijn 13-14
› 310 woordjes
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Latijn 13-14
310 woordjes
Jaar 2 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Troianus = Trojaan; Trojaans est = hij is currere = rennen fugere = vluchten {-io} non = niet senex = oude man enim = immers; want puer = jongen et = en cur = waarom timere = bang zijn bellum = oorlog saevire = woeden quoque = ook sed = maar eheu = ach, helaas cadere = vallen clamare = roepen; schreeuwen at = maar neque...neque = noch...noch; niet...en ook niet audire = horen; luisteren omnes = allen consistere = blijven staan rogare = vragen ubi = waar femina = vrouw autem = echter respondere = antwoorden iterum = weer; opnieuw tum = dan; toen tacere = zwijgen pergere = verder gaan Graecus = Griek appropinquare = naderen; dichterbij komen repetere = teruggaan errare = ronddwalen quaerere = zoeken fuga = vlucht subito = plotseling umbra = schim apparere = verschijnen dicere = zeggen; spreken patria = vaderland novus = nieuw regnum = koninkrijk manere = wachten; te wachten staan demum = pas; zo-even {bijw.} parere = gehoorzamen navis = schip mare = zee stare = staan lacrimare = huilen procul = ver weg etiam = ook dormire = slapen ludere = spelen et = en; ook sunt = zij zijn dolere = verdrietig zijn nam = want quo = waarheen nescire = niet weten servus = slaaf serva = slavin videre = zien tectum = dak; huis somnium = droom dea = godin mater = moeder desiderare = verlangen naar; missen postulare = eisen somnus = slaap interea = intussen urbs = stad cogitare = denken aan {+ acc} quid = wat facere = doen {-io} amare = liefhebben; beminnen; houden van sentire = voelen sol = zon non iam = niet meer lucere = schijnen; licht geven nubes = wolk ventus = wind statim = meteen iubere = bevelen iam = al; reeds iactare = heen en weer slingeren unda = golf urgere = in het nauw brengen in {+ nv?} = in; naar {+ acc} ad {+ nv?} = naar {+ acc} caelum = hemel tendere = uitstrekken deus = god magnus = groot tempestas = storm ita = zo servare = redden silva = bos esse = zijn ibi = daar via = weg reperire = vinden posse = kunnen puella = meisje gerere = dragen circum {+ nv?} = rondom {+ acc} caput = hoofd vocare = roepen venire = komen huc = hierheen -ne = vraagwoord niet vertalen quis = wie fortasse = misschien vos = jullie iuvenis = jongeman socius = metgezel; makker is, ea, id = hij zij het tu = jij; u dic = zeg eens terra = land; aarde regere = regeren; besturen Dido = Dido regina = koningin iuvare = helpen monstrare = tonen; wijzen; laten zien deinde = vervolgens avertere = afwenden fluere = stromen heu; eheu = ach, helaas ego = ik relinquere = verlaten exclamare = uitroepen autem = echter; maar; nu pervenire = aankomen; bereiken templum = tempel ante {+ nv?} = vóór {+ acc} sedere = zitten homo = mens; man salutare = begroeten vir = man dolus = list parare = voorbereiden; klaarmaken {+ acc} parare = zich klaarmaken om {+ inf} filius = zoon natus = zoon adiuvare = helpen fallere = bedriegen; misleiden Carthago = Carthago ire = gaan donum = geschenk ferre = brengen; dragen nunc = nu mandare = opdragen forma = vorm; gedaante; uiterlijk petere = gaan naar; opzoeken amor = liefde cor = hart excitare = opwekken parere {+ nv?} = gehoorzamen {+ dat} deponere = neerzetten; neerleggen; afleggen appropinquare {+ nv?} = naderen; dichterbij komen {+ dat} regia = paleis lectus = bed; aanligbed tollere = opheffen; optillen mons = berg inter {+ nv?} = tussen; te midden van {+ acc} flos = bloem intrare = binnengaan sedes = zetel Tyrius = Tyriër; Carthager convenire = samenkomen vestis = kledingstuk; kleren; kleed tegere = bedekken ubique = overal -que = en cena = maaltijd centum = 100 hospes = gast excipere = ontvangen {-io} alii...alii = sommigen...anderen mensa = tafel vinum = wijn implere = vullen distribuere = uitdelen adire = gaan naar dare = geven et...et = zowel...als; ...en ook movere = bewegen; ontroeren accipere = ontvangen; aannemen {-io} memoria = herinnering animus = hart; geest paulatim = langzamerhand expellere = verdrijven; verjagen post {+ nv?} = na {+ acc} convivium = feestmaal carmen = lied recitare = voordragen lumen = licht nox = nacht fugare = verjagen bibere = drinken sermo = gesprek multa = veel (dingen) postremo = tenslotte nos = wij insidae = hinderlaag narrare {+ acc} = vertellen over fatum = lotgeval error = zwerftocht oculus = oog habere = hebben; houden pater = vader sic = zo; als volgt incipere = beginnen {-io} dolor = verdriet renovare = hernieuwen praeterire = voorbijgaan sidus = ster suadere = aanraden cognoscere = leren kennen; vernemen cupere = begeren; willen; wensen {-io} vix = nauwelijks tamen = toch annus = jaar decimus = tiende nondum = nog niet capere, = innemen; pakken itaque = dus; daarom primo = eerst auxilium = hulp equus = paard clam = in het geheim aedificare = bouwen complere = vullen ceteri = overige; overigen nocte = 's nachts a / ab = vanaf; vandaan ora = kust navigare = varen occultare = verbergen insula = eiland in = in; op relinquere = verlaten; achterlaten de = vanaf; van ... af murus = muur spectare = kijken nec ... nec = noch ... noch; niet ... en ook niet castra = legerkamp laetus = verheugd; blij porta = poort aperire = openen an = of flamma = vlam; vuur urere = verbranden intra = binnen ducere = voeren; leiden; brengen sacerdos, sacerdotes = priester cum = samen met ; met e / ex = uit credere = geloven; vertrouwen numquam = nooit carere = missen; zijn zonder miles, milites = soldaat certe = zeker; ongetwijfeld timere = vrezen; bang zijn voor hasta = lans haerere = blijven steken; vast zitten ecce = kijk! rex, reges = koning trahere = trekken; slepen nomen, nomina = naam sine = zonder per = over; door ... heen sanguis, sanguinem = bloed lingua = tong petere = gaan naar; opzoeken; aanvallen primum = eerst invadere = binnenvallen; aanvallen corpus, corpora = lichaam dens, dentes = tand venenum = vergif necare = doden temptare = proberen clamor, clamores = geschreeuw frustra = tevergeefs mors, mortes = dood horrere = huiveren modus = manier; wijze punire = straffen arma=wapens;wapenuitrusting ponere=plaatsen;zetten filia=dochter fata=lotsbeschikkingen aperire=openen;openbaren;bekendmaken ornare=versieren surgere=oprijzen;opstaan umbra=schim;schaduw;duisternis liberare=bevrijden coniunx, coniuges=echtgenoot;echtgenote custos, custodes=bewaker;wachter caedere=doden;afslachten omnia=alle;alles maestus=bedroefd plurimi=zeer veel vulnus, vulnera= wond pes, pedes=voet fidus=trouw;betrouwbaar salut, salutes=redding;heil multus=veel funus, funera=begrafenis;dood varius=verschillend;allerlei labor, labores=inspanning;arbeid tandem=eindelijk ascipere=zien;aanschouwen ille=hij eripere=ontrukken aan hostis, hostes=vijand altus=hoog ruere=instorten defendere=verdedigen satis=genoeg;voldoende Penates=Penaten;huisgoden magis=meer atque=en;en ook pugna=strijd excitare=wekken;opwekken undique=aan/van alle kanten caedes=bloedbad;slachting bonus=goed pulcher=mooi Romanus=Romein;Romeins medius=middelste ara=altaar miser=ongelukkig impellere ad=drijven naar;aanzetten tot quo=waarheen vadere=gaan tempus, tempora=tijd egere=nodig hebben cedere=gaan;komen ad=naar;bij unus=één telum=wapen instare=achternazitten capere=innemen;pakken;grijpen;vangen tenere=vasthebben;vasthouden gladius=zwaard percutere=doorboren vita= leven cum=samen met;tegelijk met fundere=uitstorten iratus=woedend meus=mijn orare = bidden, smeken omen, omina = voorteken secundus = gunstig supra +acc = boven noster = ons ; onze iam = al ; reeds ; nu nullus = geen mora = oponthoud ; uitstel hic, haec, hoc = deze ; dit signum = teken vester = jullie ; uw parvus = klein post +acc= na ; achter pars, partes v = deel ; kant hora = uur extra +acc= buiten deese = ontbreken 9.B Venus grijpt in (24) lux, luces (v) = licht dextra = rechterhand continere = in bedwang houden, tegenhouden os, ora (o) = mond, gezicht tantus = groot ira = woede quid = wat, waarom curare (+ nv?) = zorgen voor {+ acc.} culpa = schuld perdere = te gronde richten hic = hier, daar concutere, -io = hevig doen schudden fundamentum = fundament evertere = omverhalen tenere = (vast)houden, bezet houden saevus = woest arx, arces (v) = burcht summus = hoogst ipse, ipsa, ipsum = zelf virtus, virtutes (v) = moed, dapperheid pugnare = vechten desinere = ophouden suus = zijn, haar, hun 9.D De vlucht uit Troje (17) omen, omina (o) = voorteken supra (+ nv?) = boven {+ acc.} noster = ons, onze iam = al, reeds, nu mora = oponthoud, uitstel hic, heac, hoc = deze, dit vester = jullie, uw post (+ nv?) = na, achter {+ acc.} pars, partes (v) = deel, kant extra (+ nv?) = buiten {+ acc.} deesse = ontbreken 9.E Creüsa (19) crinis, crines (m) = (het) haar vox, voces (v) = stem carus = lief quid iuvat (+ nv?) = wat helpt het te {+ inf} insanus = onverstandig, dwaas numen, numina (o) = (goddelijke) wil evenire = gebeuren abire = weggaan vetare = verbieden longus = lang Graecia = Griekenland vale = vaarwel conservare = bewaren verbum = woord deserere = verlaten, in de steek laten ter = driemaal circumdare (+ nv?) = leggen om {+ dat.} effugere, -io = ontvluchten, ontsnappen media nocte = midden in de nacht cura = zorg vultus = gezicht pectus, pectora = borst placidus = vredig quies, quietes = rust membra = ledematen donare = geven, schenken primus = eerst, eerste soror, sorores = zuster, zus terrere = bang maken quot = hoeveel divinus = goddelijk genus, genera = geslacht, afkomst maritus = echtgenoot, man solus = alleen vestigium = (voet) spoor leadere = stoten, kwetsen tuus = jouw, uw violare = schenden adhuc = nog steeds, tot nu toe sepulcrum = graf lacrima = traan maerere = bedroefd zijn, rouwen num {?}= toch niet? semper = altijd liberi = kinderen vitam agere = een leven leiden umquam = ooit matrimonium = huwelijk cingere = omgeven, omringen frater, fratres = broer conubium = huwelijk, verbintenis gens, gentes = volk, stam duo, duae = twee gloria = roem modo = slechts causa = reden, oorzaak fingere = vormen, verzinnen spes (acc. spem) = hoop, verwachting dubius = weifelend mens, metes = geest, verstand pudor, pudores = (gevoel van) schaamte inugere = verbinden
Ingezonden op 30-03-2014 - 996x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
11-06-2014
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
dit zijn woordjes 3-6, ik weet niet of dit voor jullie helpt maarja. kisses -K
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!