Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Deutsch im Unterricht
› 1 examenbundel
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Deutsch im Unterricht
, deel 4
1 examenbundel
Jaar 4 (mavo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Absatz = alinea Zeile = regel Satz = zin Was geht aus … hervor? = Wat blijkt uit …? Aussage = uitspraak/bewering Verfasser = schrijver Zwischen = tussen Einleitung = inleiding Was kann man aus … schlieβen? = Wat kun je uit … concluderen? gemeint = bedoeld meinen (ww) = bedoelen ersetzen = vervangen Autor = schrijver Was hält der Vervasser von …? = Wat vindt de schrijver van…? beabsichtigen = bedoelen/beogen (wat je ermee wilt bereiken) andeuten = aanduiden / uitdrukken bezeichnen = aanduiden erklären = verklaren Erklärung = verklaring Gedankenstrich = gedachtenstreepje (~) Was haben … und … gemein? = wat hebben … en … gemeen? (dus wat hebben ze hetzelfde?) anschlieβen = aansluiten deshalb = daarom also = dus (vaak bij een conclusie, of korte samenvatting) indem = terwijl ehe = voordat Ehe = huwelijk Seitdem = sinds hingegen = daarentegen (tegenstelling) stattdessen = in plaats daarvan(tegenstelling) trozdem = toch (tegenstelling) jedoch = echter (tegenstelling) denn = want (oorzaak) weil = omdat (oorzaak) da = omdat (oorzaak) als = toen bis = totdat während = terwijl (op hetzelfde moment) wenn = als / wanneer es sei denn = tenzij (voorwaarde) Bedingung = voorwaarde damit = opdat/zodat geeignet sein = geschikt zijn Veranstaltung = evenement Lösung = oplossing Eintragen = invullen zusätzlich = extra entscheiden = beslissen eine Entscheidung treffen = een beslissing nemen das Gericht = de rechtbank der Fehler = de fout die Erholung = de ontspanning zwar = weliswaar/wel/ inderdaad vorerst = weliswaar / wel / inderdaad das Geschäft = de winkel / het bedrijf Geschäfte machen = zaken doen demnächst = binnenkort preiswert = goedkoop Opfer = slachtoffer Überschrift = titel Jedenfalls = in elk geval irgendwo = ergens nirgendwo = nergens irgendwann = ooit Ausnahme = uitzondering Genehmigung = toestemming klappen = lukken knap = krap aan im Grunde = in feite Fakten = feiten Beratung = voorlichting brauchen = nodig hebben Erfolg = succes Umwelt = milieu gehören = toebehoren aan vor Kurzem = kort geleden / onlangs das Mitglied = het lid (van een vereniging) Gesellschaft = maatschappij verzichten auf = afzien van drohen = dreigen insgesamt = in totaal Leistung = prestatie die Art = de soort laut … = volgens …
Ingezonden op 14-04-2014 - 1933x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
oefen de woorden door elkaar. Je hoeft ze alleen van Duits naar Nederlands te kennen. Dit zijn woorden die veel voorkomen in de examenteksten of die soms voor verwarring zorgen. Handig om te weten wat ze betekenen zonder dat je het woordenboek hoeft te gebruiken, je snapt de tekst dan beter!
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!