Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Sprachstadt Duits
› 1234567891 alle Situationen Sprachstadt
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Sprachstadt Duits
, deel per4
1234567891 alle Situationen Sprachstadt
Jaar 3 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Sollen wir heute Abend in die Disko gehen?= zullen we vanavond naar de disco gaan? Ich nehme meine Jacke. =ik pak mij jas. Wo ist die Garderobe?= waar is de garderobe? Darf ich diesen Hocker benutzen?= mag ik deze barkruk hebben? Darf ich deinen Personalausweis sehen?= mag ik je identiteitskaart zien? Was für Musik magst du?= van welke muziek hou je? Darf ich dir etwas zu trinken anbieten?= mag ik je wat te drinken aanbieden? Hast du Lust zu tanzen? =heb je zin om te dansen? Welche Band kommt heute Abend?= welke band komt vanavond? Wie viel kostet ein Getränk?= hoeveel kost een drankje? Ich mag Rockmusik= ik hou van rockmuziek. Ober, zwei Bier bitte!= ober, twee bier graag! Was sollen wir heute Abend tun?= wat zullen we vanavond doen? Die Tanzfläche ist auf der linken Seite.= de dansvloer is aan de linker kant. Diese Musik ist toll.= deze muziek is leuk. Ich war noch nie da. =ik ben daar nog nooit geweest. Lass uns ein Taxi anrufen.= Laten we een taxi bellen. Die Rechnung bitte. =De rekening alstublieft Ich gehe nach Hause, es ist schon spät= Ik ga naar huis, het is al laat Ich bleibe noch, es ist so toll= Ik blijf nog, het is zo leuk Wörter: heute Abend= Vanavond die Tanzfläche= De dansvloer der Personalausweis= de identiteitskaart Mindestalter= minimumleeftijd Der Eintritt= het Entrée Sperrstunde= Het laatste rondje ausgehen= Uit gaan Früh/ spät= Vroeg, laat Der Türstehe= De uitsmijter Die Telefonnummer= het telefoonnummer der Ober, der Kellner= De ober langweilig= Saai müde= Moe Kleidungsvorschriften= dresscode laut, leise= Hard , zacht Haben Sie einen Tisch für uns ?= Heeft u een tafel voor ons ? Ein Tisch für zwei bitte.=Een tafel voor twee graag. Kann ich die Speisekarte haben ? =Mag ik de menukaart hebben ? Wo sind die Toiletten?= Waar zijn de toiletten ? Ober, kann ich bestellen?= Ober, mag ik bestellen ? Zwei Cola, bitte.= Twee cola, graag. Kann ich bar/ mit Pin./ Karte zahlen?= Kan ik contant betalen/ pinnen ? Für mich die Nudeln, bitte.= Voor mij de pasta, graag. Ich möchte nur etwas trinken, geht das ?= Ik wil alleen iets drinken, is dat in orde? ? Ich habe reserviert.= Ik heb gereserveerd. Gibt es einen freien Tisch ?= Is er een vrije tafel ? Gibt es ein Tagesmenü? =Is er een daghap? Kann ich für heute Abend reservieren ?= Kan ik voor vanavond reserveren ? Darf ich Ihr Wifi-Passwort haben =? Mag ik uw wifi wachtwoord hebben ? Ist diese Mahlzeit vegetarisch ? =Is deze maaltijd vegetarisch ? Kann ich diese Tische aneinander =schieben? Mag ik deze tafels aan elkaar schuiven ? Darf ich Pommes nachbestellen ? =Mag ik frietjes bijbestellen ? Können Sie das aufwärmen ? =Kunt u dit opwarmen ? Diese Mahlzeit ohne den Käse, bitte. =Deze maaltijd zonder de kaas, graag. Es schmeckt mir sehr gut, danke. =Het heeft goed gesmaakt, dank u wel. Wörter: Die Garderobe =De garderobe Das Trinkgeld=De fooi Salz und Pfeffer =Peper en zout Das Besteck =Het bestek kalt/ heiß =Koud/ heet Die Serviette =het servet Das Hauptgericht =Het hoofdgerecht Der Nachtisch =Het nagerecht Die Rechnung =De rekening Die Kreditkarte =De creditcard Lecker/ ungenießbar =Lekker, niet te eten Der Kaffee= De koffie Die Sauce =De saus versalzen =Te veel zout sauber/ schmutzig =Schoon, vies Haben Sie noch ein Einzelzimmer (frei)?= Heeft u nog een eenpersoonskamer vrij? Haben Sie ein Zimmer mit Bad und WC?= Heeft u een kamer met een bad en een wc? Wünschen Sie ein Zimmer mit Frühstück?= Wenst u een kamer met ontbijt? Wie lange bleiben Sie?= Hoelang blijft u? Kann ich bar zahlen?= Kan ik contant betalen? Wo ist die Rezeption? =Waar is de receptie? Wie lange können wir bleiben?= Hoelang kunnen wij blijven? Wo ist Zimmer Nummer 20?= Waar is kamer 20? Kann ich die Rechnung haben?= Mag ik de rekening? Wie viel kostet ein Zimmer pro Nacht?= Hoeveel is een kamer per nacht? Sind Haustiere in diesem Hotel erlaubt?= Zijn huisdieren in dit hotel toegestaan? Wo kann ich ein gutes Hotel finden? =Waar kan ik een goed hotel vinden Wo kann ich ein günstiges Hotel finden?= Waar kan ik een goedkoop hotel vinden? Warum ist dieses Zimmer nicht sauber? =Waarom is deze kamer niet schoon? Haben Sie ein Zimmer mit Meeresblick?= Heeft u een kamer met uitzicht op zee? Gibt es hier ein Schwimmbad? =Is er hier een zwembad? Gibt es einen Supermarkt in der Nähe?= Is er hier een supermarkt in de buurt? Wie spät ist das Frühstück morgen? =Hoelaat is het ontbijt morgen? Gibt es hier einen Strand in der Nähe? =Is er hier dichtbij een strand? Gibt es hier WiFi/ Wlan? =Is er hier Wifi? Das Schwimmbad =Het zwembad Das Zimmer =De kamer Das Doppelzimmer =De tweepersoonskamer Das Frühstück =Het ontbijt Die Rezeption =De receptie Die Dusche =De douche Die Badewanne= Het bad der Schlüssel= De sleutel Das Restaurant= Het restaurant der Frühstücksraum= De ontbijtkamer das Handtuch= De handdoek Der Koffer= De koffer Bettwäsche= beddengoed Die Putzfrau =De schoonmaker Der Manager= De manager Gibt es eine Apotheke in der Nähe?= Is er een apotheek in de buurt? Wo ist die nächste Apotheke? =Waar is de dichtsbijzijnde apotheek? Wie fühlst du dich?= Hoe voel je je ? Ich fühle mich nicht gut= Ik voel me niet goed Kann ich einen Termin bei Doktor … machen?= Kan ik een afspraak maken bij dokter…? Ich brauche eine Impfung= Ik heb een prik nodig Wie lange dauert es noch?= Hoe lang duurt het nog? Ich brauche ein Rezept =Ik heb een voorschrift nodig Sie können das Rezept morgen abholen= U kunt het recept morgen komen ophalen Ist es ansteckend?= Is het besmettelijk? Ich habe Kopfweh.= Ik heb hoofdpijn. Ich habe Halsschmerzen.= Ik heb keelpijn. Darum habe ich keine Krankenversicherung. =dus ik heb geen ziektekostenverzekering. Ich habe Schmerzen.= Ik heb pijn. Ich bin krank.= Ik ben ziek. Wissen Sie welche Krankheit ich habe?= Weet u welke ziekte ik heb? Haben Sie auch Sonnencreme?= Heeft u ook zonnebrand? Ich habe mein Bein gebrochen beim Ski fahren.= Ik heb mijn been gebroken bij het skiën. Was ist die Telefonnummer von dem Krankenwagen?= Wat is het telefoonnummer van de ambulance? Ich habe Fieber!= Ik heb koorts. Wörter: Der Pharmazeut, Apotheker= de apotheker Der Arzt= de dokter Die Medizin=het medicijn Der Krebs=de kanker Krank= ziek Der Hausarzt=de huisarts Die Schwangerschaft=de zwangerschap Die Wartezeit=de wachttijd Die Brille =de bril Der Patient= de patiënt Das Medikament, die Tablette=het Medicijn, piletje Die Versicherung= De verzekering Der Notfall= het noodgeval (die)Paracetamol= paracetamol Die Sonnencreme=de zonnebrand Das ist mein Kennzeichen. =Dit is mijn kenteken. Ich habe meinen Pass verloren. =Ik ben mijn paspoort kwijt. Haben sie schon mehr Informationen über meine gestohlenen Sachen?= Heeft u al meer informatie over mijn gestolen spullen? Haben sie den Verdächtigen schon gefunden?= Heeft u de verdachte al gevonden? Haben sie viele Probleme mit Taschendieben?= Heeft u veel last van zakkenrollers? Bis wie spät kann ich hier kostenlos parken?= Tot hoelaat kan ik hier gratis parkeren Das buchstabiert man... =Dat spel je... Ich möchte eine Anzeige machen. =Ik kom aangiften doen Mein Handy wurde gestohlen.= Mijn mobieltje is gestolen. Haben sie schon Neuigkeiten? = Heeft u al nieuws? Haben sie den Täter schon gefunden? =Heeft u de dader al opgespoord Sie können mich unter der Adresse/ der Nummer.... erreichen.= U kunt mij bereiken onder het adres/ de nummer.... Wie lang muss ich warten =Hoe lang moet ik wachten. Was muss ich hier einfüllen? =Wat moet ik hier invullen? Kann ich die gestohlenen Sachen zurück kriegen = Kan ik de gestolen spullen terug krijgen? Mein Portemonnaie wurde gestohlen.= Mijn portemonnee is gestolen. Bei mir ist ein Fenster eingeschlagen = Er is een raam ingeslagen bij mij Mein Portemonnaie ist aus Leder, und viereckig.= Mijn Portemonnee is van leer en vierkant. Eine Person ist in unser Auto eingebrochen.= Iemand heeft onze auto ingebroken Ich bin noch minderjährig/ volljährig= Ik ben nog minderjarig/ meerderjaarig Der Verdächtige =de Verdachte Der Dieb =de Dief Die Busse =de Boete Die Polizei =dePolitie Die Sirene =de Sirene Der Führerschein=het Rijbewijs Die Verhaftung =de Arrestatie Der Anwalt =de Advocaat Die Beschreibung= De beschrijving Der Polizist =de Politieagent Das Ausland =het Buitenland Der Reisepass =het Paspoort Die Handschellen=de Handboeien Das Polizeiauto =de Politieauto Anzeige erstatten= Aangifte doen Wo ist die Skischule?= Waar is de ski school? Wo kann ich Skizeug mieten?= Waar kan ik ski spullen huren? Mein Skilehrer heißt Dominique.= Mijn ski leraar heet Dominique. Ich bin gefallen im Schnee.= Ik ben gevallen in de sneeuw. Blaue Pisten sind die einfachsten.= Blauwe pistes zijn het makkelijkst. Können Sie meine Skier schleifen und wachsen?= Kunt u mijn skies slijpen en waxen? Warum sind so viele Pisten geschlossen?= Waarom zijn er zoveel ski pistes gesloten. Kann ich hier mit meiner Kreditkarte zahlen?= Kan ik hier met mijn pinpas betalen? Wie spät öffnen die Pisten? Wann ist die letzte Talabfahrt?= Hoe laat gaan de pistes open? Hoe laat dicht? Verkaufen Sie auch Skipässe?= Verkoopt u ook ski passen? Sind Helme obligatorisch hier?= Zijn helmen verplicht hier? Kann ich auf dem Berg auf die Toilette gehen?= Kan ik op de berg naar de toilet? Warum stoppt die Gondel?= Waarom stopt de gondel? Ich habe mein sieben jähriges Kind auf der Piste verloren.= Ik ben mijn 7-jarige kind op de piste kwijt geraakt. Gibt es auch eine Fackelabfahrt?= Is er ook een vakkeltocht? Gibt es auch eine Schlittelbahn?= Is er ook een sleebaan? Ich habe Ski fahren lieber als Snowboard fahren.= Skieën is leuker dan snowboarden. Ich habe meinen Skistock verloren.= Ik ben mijn ski stok kwijt. Wie warm ist es auf dreitausend Meter Höhe?= Hoe warm is het op 3000m hoogte? Außerhalb der Piste ist es ganz gefährlich.= Buiten de pistes is het gevaarlijk. Die blaue Piste= De blauwe piste Die rote Piste= De rode piste Die schwarze Piste= De zwarte piste Die Gondel= de gondel Der Bügellift= de sleeplift Der Tellerchenlift= de schoteltjeslift Der Skilehrer= de Ski leraar Das Snowboard= de snowboard Die Sesselbahn/ der Sessellift =de Stoeltjes lift Der Helm= de Helm Der Handschuh de handschoenen Die Skihose= de Ski broek Der Skischuh= de Ski schoenen Die Skibrille= de ski bril Die Größe= de maat Wo kann ich einchecken? =Waar kan ik inchecken? Wo kann ich mein Gepäck hinstellen?= Waar moet ik mijn bagage laten? Wie spät fliegt das Flugzeug ab, hat es keine Verspätung? =Hoe laat vertrekt het vliegtuig, heeft het geen vertraging? Wo ist das Gate?= Waar is de gate? Wo ist der Sitz 5a?= Waar is plaats 5a? Ich habe meinen Reisepass verloren, was muss ich jetzt tun?= Ik ben me paspoort verloren, wat nu? Mein Gepäck ist nicht angekommen, können Sie mir helfen?= Mijn bagage is niet aangekomen, kunt U mij helpen? Wo ist das Gepäckband vom Flug LX 203?= Waar is de bagageband van vlucht LX 203? Was ist das Limit für Handgepäck? =Wat is de limiet voor handbagage? Wo ist das WC/ die Toilette? =Waar is de WC? Wo muss ich umsteigen?= Waar moet ik overstappen? Gibt es an Bord etwas zu essen? Oder muss man etwas kaufen?= Kan men iets te eten krijgen in het vliegtuig of moet men iets kopen? Wo ist die Erste Hilfe?= Waar is EHBO? Wo ist der Ausgang?= Waar is de exit? Wo ist der Notausgang? =Waar is de nooduitgang? Kann ich von hier ein Taxi bestellen?= Kan ik vanuit hier een taxi bestellen? Kann ich hier einfach umsteigen auf Züge nach…?= Kan ik hier makkelijk overstappen op treinen naar …? Wo ist der Souvenir-Shop?= Waar is de souvenirwinkel? Gibt es hier noch freie Plätze in einem Hotel?= Zijn er hier nog hotels vrij? Darf ich mein Haustier mitnehmen?= Mag ik mijn huisdier meenemen? Der Reisepass und Identitätskarte= Paspoort en identiteitskaart Die Security =De Beveiliging Die Reiseklasse= De Travel clas Das Visum= De visum Die Buchung= De Boeking Die Reiseversicherung= De Reisverzekering Das Langzeitparken= De Lange termijn parkeren Ankunft und Abflug= Aankomst en vertrek Die Schwimmweste= het zwemvest Die Tourenplanung= De Reisplanning Die Angst vor dem Fliegen= De Vliegangst Das Ticket= Het Ticket Der Reiseführer= De Reisgids Der Flugtarief= De Vliegtarieven Das Handgepäck= De Handbagage Darf ich Sie etwas fragen? =Mag ik U wat vragen? Gibt es diese Kette auch mit Rabatt?= Is deze ketting ook met korting? Haben Sie auch Fair Trade Produkte? =Hebben jullie ook fair trade producten? Ich möchte gerne mit der Ec-Karte bezahlen.= Ik wil graag pinnen. Kann ich mit einer holländischen Kreditkarte bezahlen?= Kan ik met een Nederlandse creditcard betalen? Haben Sie diese Hose noch in einer anderen Größe?= Heeft u deze broek nog in een andere maat? Kann ich Produkte mit Rabatt noch umtauschen?= Kan ik producten met korting nog ruilen? Kann ich die Quittung haben? =Mag ik de bon? Wo sind die Umkleidekabinen?= Waar zijn de pashokjes? Gibt es diese Weste noch in einer anderen Farbe? = Is dit vest er ook in andere kleuren? Kann ich dieses Armband billiger kriegen, weil es kaputt ist.= Kan ik deze armbandvoor minder geld krijgen, want hij is kapot. Ich kaufe es nur wenn es zehn Euro billiger ist.= Ik koop hem alleen voor tien euro goedkoper. Wie viel kosten die Sonnenbrillen im Angebot? = Hoeveel kosten de zonnebrillen in de aanbieding? Ist diese Rabattkarte noch gültig?= Is deze kortingsbon nog geldig? Welche soll ich kaufen?= Welke zal ik kopen? Ich möchte gern die roten Ohrringe.= Ik wil graag die rode oorbellen. Das finde ich viel zu teuer!= Dat vind ik veel te duur! Wann fängt der Ausverkauf an?= Wanneer begint de uitverkoop? Wo kann ich dies umtauschen?= Waar kan ik dit ruilen? Ich möchte gern diese lila Kappe für fünf Euro.= Ik wil graag die paarse pet van vijf euro. Das Geschäft, der Laden= De Winkel Der Markt, der Marktstand= De markt zu eng, zu gross= Te strak, te groot Der Verkäufer/die Verkäuferin= De Verkoper Das Angebot =De Aanbieding Das Erfrischungsgetränk= De Frisdrank Die Umkleidekabinen (mv)= De Pashokjes Die Spezialitäten (süss/ salzig) =De Specaliteiten (zoet/ zout) Der Kundenservice= de lantenservice … Prozent Rabatt= … Procent korting Die Bluse, das Hemd= De blouse, het overhemd Das ‘zwei für eins’ Angebot= ‘2 halen - 1 betalen’ Aanbieding Der Gürtel= De riem Eingehen beim Waschen= Krimpen bij het wassen Das Souvenir= De Souvenir Können Sie mich zum Bahnhof bringen?= Kunt u mij naar het station brengen? Ich muss diese Haltestelle aussteigen.= Ik moet deze halte uitstappen. Wie viel kostet eine Karte?= Hoeveel kost een kaartje? Gibt es einen Starttarif= Is er een starttarief? Wo kann ich die Karten kaufen?= Waar kan ik de kaartjes kopen? Wo stehen die Abfahrtszeiten?= Waar staan de vertrektijden? Können Sie mich zu … bringen? =Kunt u mij naar … brengen? Wie spät geht die nächste U-Bahn?= Hoe laat gaat de volgende metro? Entschuldigung, ich habe meine Karte verloren.= Sorry, ik ben mijn kaartje kwijt. Wo ist der nächste Bahnhof?= Waar is het volgende station? Wie lange dauert eine Fahrt?= Hoelang duurt een rit naar …? Kann ich mein Rad mitnehmen?= Kan ik mijn fiets meenemen? Dürfen Haustieren hinein kommen?= Mogen er huisdieren mee? Kann ich mit einer Theaterkarte umsonst im Zug reisen?= Mag ik met een toneelkaart gratis in de tram / trein? Wie viele Minuten haben wir Aufenthalt?= Hoeveel minuten hebben we vertraging? Kann ich mich hier setzen?= Mag ik hier gaan zitten? Können Sie Geld wechslen?= Kunt u geld wisselen? Muss ich eine Busse zahlen? =Moet ik een boete betalen. Wo muss ich umsteigen?= Waar moet ik overstappen? Kann ich hier mit meinen Abonnement fahren? = Kan ik hier met mijn abonnement reizen? links - rechts= links - rechts Schwarz fahren= zwartrijden das Gleis= het perron die Ankunftszeiten= de aankomsttijden Die Retourfahrkarte= het retourkaartje Die Einfachfahrkarte= de enkele reis Das Gleis= het spoor die Straße= de straat der Chauffeur= de chauffeur das Taxi= de taxi der Bus= de bus die Ecke =de hoek Das Trottoir/ der Bürgersteig= de stoep das Geschäft= de winkel die Tasche= de tas Gibt es einen speziellenTarif für Schüler?= Is er een speciaal tarief voor scholieren? Was sind das Öffnungszeiten?= Wat zijn de openingstijden? Wo kann ich ein Rad mieten? =Waar kan ik een fiets huren? Kann ich auch einen Stadtführer mieten?= Kan je ook een gids huren? Gibt es einen Touristenpass?= Bestaat er een kortingskaart voor toeristen? Wo gibt es ein Souvenirgeschäft. = Waar is er een souvenirwinkel? Wo ist der Schalter?= Waar is het kaartjesloket? Kann ich hier eine Fahrkarte kaufen?= Kan ik hier een kaartje kopen? Von welchem Gleiß fährt der Zug?= Vanaf welk spoor vertrekt de trein? Wie viel macht eine Rückfahrkarte / eine Einfachkarte?= Hoeveel kost een retour en hoeveel een enkeltje? Welche U-Bahn muss ich nehmen nach Berlin?= Welke metro moet ik nemen naar (:) Gibt es einen Stadtplan mit den touristischen Attraktionen darauf?= Is er plattegrond met toeristische trekpleisters erop staan? Was ist der schnellste Weg zum Polizeiamt/ Krankenhaus?= Wat is de snelste weg naar het politiebureau/ziekenhuis? Wie viel Haltestellen hat es noch bis zum Zentrum?= Hoeveel stations nog voor het centrum? Welcher Bahnhof ist das?= Welk station is dit? Geht es von diesem Bahnsteig Richtung Zentrum, oder muss ich in die andere Richtung fahren?= Is dit perron richting of vanaf het centrum? Wie viel Briefmarken muss ich haben?= Hoeveel postzegels moet ik hebben? Wo hat es einen tollen Spazierweg?= Wat is een leuke wandelroute Ist dies Einbahnverkehr?= Is dit eenrichtingsverkeer? Wo kann ich tanken?= Waar kan ik tanken? Der Erholungspark= Recreatiepark Der U-Bahnhof= het Metrostation Der Bahnhof= het Station Die Geschäftsstraßen= de Winkelstraten Die Wanderroute= de Wandelroutes Der Imbiss / das Restaurant/ die Bar/ das Café= de Snackbar/ het restaurant/de bar/het café das Museum= het Museum die Galerie= de Galerie Das Taxi= de Taxi Der Schalter= het Loket Das Fremdenverkehrsamt= De VVV Der Fahrradabstellplatz= de Fietsenstalling Das Schwimmbad= het Zwembad/waterpark. Das Bed & Breakfast= de Bed & Breakfast
Ingezonden op 14-04-2014 - 1325x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!