Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
frans.
› 11 woordenboek 11.1
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
frans.
11 woordenboek 11.1
Jaar 4 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
les vacances = vakantie prendre des vacances = vakantie nemen passer ses vacances en Espagne = zijn vakantie doorbrengen in Spanje le congé = verlof, korte vakantie prendre un jour de congé = een vrije dag nemen un,e touriste = toerist(e) le tourisme = toerisme un voyage = reis partit en voyage = op reis gaan voyager = reizen un,e voyageur, -euse = reizig(st)er un tour = toer, wandeling, trip un circuit = tochtje un séjour = verblijf une agence de voyage = reisbureau un syndicat d'initiative = VVV-kantoor un office de/du tourisme = VVV-kantoor un renseignement = inlichting se renseigner sur qc = informatie geven over iets, informeren naar iets une information = inlichting s'informer de/sur = informeren naar un catalogue = catalogus un prospectus = prospectus, folder(tje) recommander qc à qn = iemand iets aanbevelen la pleine saison = hoogseizoen hors saison = buiten het seizoen, in het laagseizoen réserver = reserveren une réservation = reservering confirmer une réservation = een reservering bevestigen annuler = annuleren les bagages à main = handbagage une valise = koffer faire/défaire sa valise = zijn koffer in-/uitpakken un sac = tas un sac à dos = rugzak un guide = (reis)gids une carte routière = wegenkaart un itinéraire = route l'itinéraire bis = alternative route partir (pour) = vertrekken (naar) Elle est partie pour la Belgique = Ze is naar België (vertrokken) le départ = vertrek la destination = bestemming arriver = aankomen l'arrivée = aankomst un,e passager, -ère = passagier (m/v) un guichet = loket un billet = kaartje, ticket un train = trein un train rapide = sneltrein voyager en train = met de trein reizen rater fam/ manquer le train = de trein missen le TGV (train à grande vitesse) = TGV, HSL (hogesnelheidstrein) prendre le TGV = de TGV nemen, met de TGV la correspondance = aansluiting une gare = station la consigne = bagagedepot la classe = klas(se) voyager en première = eersteklas reizen un avion = vliegtuig prendre l'avion = het vliegtuig nemen, met het vliegtuig gaan un aéroport = luchthaven voler = vliegen un vol = vlucht un bateau = schip un ferry(-boat) = veer(boot) un port = haven une croisière = cruise avoir le mal de mer = zeeziek zijn faire escale = de haven binnenlopen/aandoen un car = touringcar, bus prendre le car pour Nîmes = de bus naar Nîmes nemen une autoroute = autosnelweg une autoroute à péage = tolweg une aire de repos = rust-/picknickplaats une aire de stationnement = parkeerplaats une carte d'identité = identiteitskaart un passeport = paspoort se présenter au contrôle des passeports = naar de paspoortcontrole gaan Votre passeport n'est pas en règle = Uw paspoort is niet in orde valable = geldig périmé,e = verlopen un visa = visum une frontière = grens la douane = douane passer la douane = door de douane gaan un douanier = douanebeamte (m/v) déclarer qc = iets aangeven Vous avez quelque chose à déclarer? = Heeft u iets aan te geven? un pays = land partir pour un pays lointain = naar een ver land vertrekken (un,e) étranger, -ère = buitenlander/-landse, buitenlands l'étranger = buitenland à l'étranger = in het buitenland visiter qc = iets bezoeken/bizichtigen une visite = bezoek, bezichtiging un,e visiteur, -euse = bezoek(st)er un souvenir = souvenir un magasin de souvenirs = souvenirwinkel la mer = zee la plage = strand le sable = zand se baigner = zwemmen la baignade = zwempartij, zwemplaats Baignade interdite = Verboden te zwemmen un bain de soleil = zonnebad un coup de soleil = zonnebrand, zonnesteek attraper un coup de soleil = verbrand zijn in de zon bronzer = bruin worden le repos = rust se reposer = uitrusten la campagne = platteland la montagne = berg, gebergte une excursion = excursie, tocht
Ingezonden op 15-05-2014 - 1304x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!