Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Frans Lee
› 1 werkwoordenFransNu
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Frans Lee
, deel 1
1 werkwoordenFransNu
Jaar 2 (aso)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Zingen(Indicatif présent )Je = chante Reizen (Imparfait) Il = voyageait Herhalen (Futur simple )Nous = répèterons Verdergaan (Passé récent) Elle = vient de continuer Vragen (Passé composé )Tu = as demandé Kopen( Impératif) = Achète / achetez ! Blijven (Indicatif present )Nous = restons Zijn (Futur simple )Je = serai Sluiten (Passé compose) Tu = as fermé Logeren (Imparfait) Ils = logeaient Uitleggen( Impératif pluriel) = Expliquez! Wegen (Futur simple) Elle = pèsera Afvegen (Futur proche) Nous = allons effacer Hebben (Futur simple) J’ = aurai Aankondigen (Indicatif present) Nous = annonçons Kopen (Passé compose) Elle = a acheté Verzenden (Futur simple) Vous = enverrez Wegen (Imparfait) Tu = pesais Gebruiken (Futur proche) Je = vas employer Doorbrengen (Imparfait )Elles = passaient Antwoorden (Imparfait )Elle = répondait Buitengaan (Futur simple )Je = sortirai Wachten( Futur proche) Nous = allons attendre Ruiken (Indicatif présent )Vous = sentez Slapen (Impératif (singulier) = Dors! Horen (Passé récent Ils) = viennent d’entendre Verliezen (Passé composé )J’ = ai perdu Vertrekken (Impératif (pluriel) = Partez! Verkopen (Futur simple )Il = vendra Corresponderen (Passé composé) Nous = avons correspondu Opdienen (Indicatif présent )Elles = servent Gaan (Indicatif present) Ils = vont Drinken (Imparfait) Vous = buviez Moeten (devoir) Futur simple) Tu = devras Zeggen (Indicatif présent) Vous = dites Schrijven (Indicatif présent) Elles = écrivent Zien (Futur simple) Il = verra Weten (Futur simple) Je = saurai Nemen (Indicatif présent) Ils = prennent Regenen (Futur simple) Il = pleuvra Moeten (falloir) Indicatif présent) Il = faut Gaan (Futur simple) J’ = irai Drinken (Impératif (singulier) = Bois! Moeten (devoir) Imparfait) Elle = devait Zeggen (Futur proche) Nous = allons dire Schrijven (Futur proche) Vous = allez écriver Zien (Passé recent) Je = viens de voir Weten (Impératif pluriel) = Sachez! Begrijpen (Passé compose) Tu = as compris Regenen( Indicatif présent) l = pleut Moeten (falloir) Futur simple) Il = faudra (IMP-pr)ranger(plaatsen) je = range (IMP-pr)connaître(kennen) tu = connais (IMP-pr)éteindre(doven,uitdoen) nous = éteignons (IMP-pr)mourir vous = mourez (ind-pr)finir nous =finissons (ind-pr)selaver(wassen) ils = lavent (ind-pr)nettoyer(schoonmaken) nous=nettoyons (ind-pr)appeler(roepen,bellen) vous=appelez (ind-pr)descendre il=descend (ind-pr)courir nous=courons (ind-pr)ouvrer il=ouvre (ind-pr)corriger nous=corrigeons (ind-pr)devoir nous=devons (ind-pr)boire elle=boit (ind-pr)commencer tu=commences (ind-pr)manger ils=mangent (ind-pr)fermer vous=fermez (IMp-pr)parler(spreken,praten)=parle (IMP-pr)habiter(wonen,bewonen)= habite (indimp)savoir(weten) tu=savais (indimp)dire je=disais (indimp)employer(gebruiken)vous=employiez (indimp)répéter(herhalen) ils=répétaient (indimp)acheter(kopen) il=achetait (indimp)commencer(beginnen,aanvangen) ils=commençaient (ind-P.C)demander(vragen) nous= avons demandé (ind-F.S)corriger il=corrigera (ind-F.S)pouvoir vous=pourrez ind-F.S)pleuvoir(regenen) il=pleuvra (ind-F.S)marcher(stappen) il=marchera (ind-F.S)servir(dienen,opdienen,bedienen) nous=servirons (ind-F.S)correspondre(briefwisselinghouden) il=correspondra (ind-F.S)entendre(horen) j'=entendrai (ind-F.S)perdre(verliezen) je=perdrai (ind-F.S)rendre(teruggeven,weergeven) vous=rendrez (ind-F.S)vendre(verkopen) ils=vendront (ind-F.S)laisser(achterlaten) je=laisserai (ind-F.S)marquer(aanduiden,markeren)il=marquera (ind-F.S)peser(wegen) il=pèsera (ind-F.S)apprendre(leren) nous=apprendrons (ind-F.S)comprendre(begrijpen,verstaan) vous=comprendrez (ind-F.S)inviter(uitnodigen) j'=inviterai (ind-F.S)organiser(organiseren) il=organisera (IMP-pr)ranger(plaatsen) nous=rangeons (IMP-pr)connaître(kennen) ils=connaissent (IMP-pr)éteindre(doven,uitdoen) nous=éteignons (IMP-pr)mourir (sterven) il=meurt (ind-pr)finir (eindigen) nous=finissons (ind-pr)selaver(wassen) il=lave (ind-pr)appeler(roepen,bellen) nous=appelons (ind-pr)descendre (afdalen) vous=descendez (ind-pr)courir (lopen) nous=courons (ind-pr)ouvrer ils=ouvrent (ind-pr)corriger (corrigeren) il=corrige (ind-pr)pouvoir (mogen) il=peut (indimp)dire nous=disions (indimp)employer(gebruiken) il=employait (indimp)répéter(herhalen) il=répétait (indimp)acheter(kopen) nous=achetions (indimp)commencer(beginnen,aanvangen) il=commençait (indimp)emmener(meenemen,wegbrengen) nous=emmenions (indimp)sentir(voelen) ils=sentaient Kopen( Impératif) = Achète / achetez ! Hebben (Futur simple) J’= aurai Verliezen (Passé composé )J’= ai perdu Gaan (Futur simple) J’= irai Schrijven (Futur proche) Vous = écrirez (ind-F.S)oublier(vergeten) tu=oublieras (ind-F.S)savoir(weten) nous=saurons (ind-F.S)parler(spreken,praten) ils=parleront (ind-F.S)habiter(wonen,bewonen) nous=habiterons (ind-F.S)arriver(aankomen) j'=arriverai (ind-F.S)rester(blijven) vous=resterez (ind-F.S)chanter(zingen) il=chantera (ind-F.S)travailler(werken) vous=travaillerez (ind-F.S)chercher(zoeken) vous=chercherez (ind-F.S)étudier(bestuderen,leren) j'=étudierai (ind-F.S)remarquer(bemerken,opmerken) je=remarquerai (ind-F.S)prendre(nemen) il=prendra (ind-F.S)avoir(hebben) j'=aurai (ind-F.S)aimer(houdenvan) tu=aimeras (ind-F.S)écouter(luisteren) j'=écouterai (ind-F.S)continuer(verdergaan) nous=continuerons (ind-F.S)rencontrer(ontmoeten) vous=rencontrerez (ind-F.S)répéter(herhalen) vous=répéterez (ind-F.S)trouver(vinden) nous=trouverons (ind-F.S)aller(gaan) tu=iras (ind-F.S)rouler(rijden) il=roulera (ind-F.S)aider(helpen) vous=aiderez (ind-F.S)brancher(aansluiten) tu=brancheras (ind-F.S)installer(installeren) j'=installerai (ind-F.S)marcher(functioneren,werken) il=marchera (ind-F.S)falloir(moeten)=(il=faudra) (ind-pr)pleuvoir(regenen)=(il=pleut) (ind-pr)marcher(stappen) je=marche (ind-pr)servir(dienen,opdienen,bedienen) nous=servons (ind-pr)correspondre(briefwisselinghouden) vous=correspondez (ind-pr)entendre(horen) nous=entendons (ind-pr)perdre(verliezen) vous=perdez (ind-pr)rendre(teruggeven,weergeven) il=rend (ind-pr)vendre(verkopen) nous=vendons (ind-pr)laisser(achterlaten) il=laisse (ind-pr)marquer(aanduiden,markeren)= il=marque (ind-pr)peser(wegen) vous=pesez (ind-pr)apprendre(leren) il=apprend (ind-pr)comprendre(begrijpen,verstaan) tu=comprends (ind-pr)inviter(uitnodigen) tu=invites (ind-pr)organiser(organiseren) nous=organisons ik plaats, zet = je mets jij plaatst, zet = tu mets hij plaatst, zet = il met wij plaatsen, zetten = nous mettons jullie plaatsen, zetten = vous mettez zij plaatsen, zetten = ils mettent; elles mettent ik plaatste = je mettais ik heb geplaatst, gezet = j'ai mis ik zou zingen = je chanterais jij zou voelen = tu sentirais hij zou horen = il entendrait wij zouden zingen = nous chanterions jullie zouden voelen = vous sentiriez zij zouden horen = ils entendraient; elles entendraient ik zou hebben = j'aurais ik zou zijn = je serais ik zou gaan = j'irais ik zou doen, maken = je ferais ik zou weten = je saurais ik zou willen = je voudrais ik zou komen = je viendrais ik zou zenden = j'enverrais ik zou zien = je verrais ik zou kunnen, mogen = je pourrais ik zou moeten = je devrais ik zou drinken = je boirais ik zou zeggen = je dirais ik zou schrijven = j'écrirais ik zou lezen = je lirais ik zou plaatsen, zetten = je mettrais; je placerais ik zou nemen = je prendrais het zou regenen = il pleuvrait jij krijgt = tu reçois hij krijgt = il reçoit wij krijgen = nous recevons jullie krijgen, u krijgt = vous recevez zij krijgen = ils reçoivent; elles reçoivent ik zal krijgen = je recevrai ik heb gekregen = j'ai reçu bestellen = commander samenvatten = résumer ondertekenen = signer aanduiden = indiquer ik roep, laat komen = j'appelle jij roept, laat komen = tu appelles hij roept, laat komen = il appelle wij roepen, laten komen = nous appelons jullie roepen, laten komen = vous appelez zij roepen, laten komen = ils appellent; elles appellent ik zal roepen, ik zal laten komen = j'appellerai ik werp = je jette jij werpt = tu jettes hij werpt = il jette wij werpen = nous jetons jullie werpen, u werpt = vous jetez zij werpen = ils jettent; elles jettent tekenen = dessiner zwemmen = nager; faire de la natation aan sport doen = faire du sport voetbal spelen = jouer au foot; jouer au football piano spelen = jouer du piano ik zal je daar zien = je te verrai là hij leest = il lit wij lezen = nous lisons jullie lezen, u leest = vous lisez zij lezen = ils lisent; elles lisent ik las = je lisais ik zal lezen = je lirai ik heb gelezen = j'ai lu
Ingezonden op 30-05-2014 - 707x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
01-06-2014
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!
Maak gratis account aan