Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
dahmed
› 5 scheikunde
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
dahmed
5 scheikunde
Jaar 4 (Atheneum)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
5 Evenwichten PraktijkAmmoniak en kunstmest vragen 1ade industriële revolutie bDe landbouw werd intensiever bedreven waardoor tekorten aan mineralen ontstonden. Er ontstond door de toenemende vraag naar meststoffen een competitie tussen industrie en landbouw. cBeide hadden stikstofhoudende grondstoffen nodig. 2aDuitsland kreeg geen aanvoer meer van stikstofhoudende grondstoffen waar explosieven van gemaakt werden. Er moest een proces komen om zelf stikstofverbindingen te maken. bFritz Haber heeft de synthese van ammoniak uit stikstof en waterstof ontwikkeld en daarbij de juiste katalysator weten toe te passen. cCarl Bosch heeft het proces weten op te schalen tot industrieel niveau. dHij ontving de Nobelprijs voor scheikunde vanwege zijn academische werk op het gebied van stikstofbinding. eCarl Bosch in 1931 vanwege zijn baanbrekend werk in de hogedruktechnologie. 3aDe opbrengst neemt dan toe. Het evenwicht verschuift naar de kant van de minste gasdeeltjes. bBij een hogere temperatuur zie je dat de lijn steeds lager loopt. cBij hoge druk, bij gebruik van een katalysator en bij een hoge temperatuur. Alle drie verhogen de reactiesnelheid. 4amethaan (aardgas) en water (stoom) b c duit de lucht ewater door afkoelen: condenseert tot water; koolstofdioxide leiden door kalkwater 5aWaterstof produceren uit methaan en stoom kost energie; samenpersen van stikstof en waterstof kost energie; mengsel verhitten tot 450 °C kost energie. bproductie van ammoniak zelf; afkoelen van het ontstane gasmengsel cversnellen van de reactie dJe kunt dan bij een lagere temperatuur werken met eenzelfde opbrengst. ehogere reactiesnelheid fHet evenwicht ligt minder ver rechts. 6a100 miljoen ton NH3 =100·1012 g = 100·1012/17,03 = 5,87·1012 mol. Gevormd uit 2,94·1012 mol stikstof en 8,81·1012 mol waterstof. Dat is dan 2,94 · 28,02 = 82 miljoen ton stikstof en 8,81 · 2,016 = 18 miljoen ton waterstof bnodig voor 82 miljard kg stikstof, dan 82 miljard · 35 MJ = 2,9·1012 MJ. 7aDe meeste ammoniak wordt omgezet in andere stoffen. bstap 1: ; stap 2: ; stap 3: cEen katalysator kan steeds opnieuw gebruikt worden. d8 miljoen ton = 8·1012 g = 8·1012/63,01 = 1,3·1011 mol. Dit is gevormd uit 1,5 · 1,3·1011 mol NO2 die weer gevormd is uit eenzelfde hoeveelheid NO. En die hoeveelheid is weer gevormd uit eenzelfde hoeveelheid NH3, dus 1,9·1011 mol NH3 = 1,9·1011 · 17,03 = 3,2·1012 g = 3 miljoen ton ammoniak. 8a bHet is een goed oplosbaar zout. cPlanten gebruiken heel veel stikstof bij de plantengroei: zie stikstofkringloop. dNitraationen kunnen rechtstreeks door de planten gebruikt worden, ammoniumionen moeten eerst in nitraationen worden omgezet. 9a b130 miljoen ton ureum = 1,3·1014 g ureum = 1,3·1014/60,06 = 2,2·1012 mol. Dit is gevormd uit 4,3·1012 mol NH3 = 7,4·1013 g = 74 miljoen ton ammoniak cAmmoniumnitraat: ; ureum: . Klopt dus. 10aUreum bevat NH-groepen die met water H-bruggen kunnen vormen. cSCR staat voor Selective Catalytic Reduction. Het is een katalysator die selectief stikstofoxiden omzet in stikstof (= reductie) dEr wordt in de uitlaatgassen gemeten en bij hoge concentraties stikstofoxiden wordt ureumoplossing ingespoten. onderzoeksopdracht 11a cBij een hoge druk verschuift het evenwicht naar de kant van de minste gasdeeltjes dus naar rechts, de ammoniakkant. dDe vorming van ammoniak is een exotherm proces. eDan heb je toch per tijdseenheid de hoogste opbrengst aan ammoniak. fReactie 1: ΔH0 = –1,105·105 + 0,76·105 + 2,42·105 = +2,08·105 J. Reactie 2: ΔH0 = –3,935·105 + 1,105·105 + 2,42·105 = –0,41·105 J. gEr is per mol water in reactie 1 meer warmte nodig dan dat er vrijkomt in reactie 2. Bovendien kan in reactie 2 nooit meer CO worden omgezet dan wordt gevormd in reactie 1, dus er zal verwarmd moeten worden. h iAmmoniak heeft NH-groepen die onderling sterke H-bruggen kunnen vormen. Hierdoor is het kookpunt van ammoniak veel hoger dan van stikstof en waterstof. jEr ontstaat 1 mol N2 dus a mol lucht = 1/0,79 = 1,3 mol lucht. Dan tevens 0,27 mol O2, dus dan 0,54 mol O. In b mol H2O zit b mol O, in c mol CO2 zit 2c mol O. De O-balans: 0,54 + b = 2c. Dan b mol H2O bevat 2b mol H en c mol CH4 bevat 4c mol H en er wordt 6 mol H gevormd. De H-balans: 2b + 4c = 6. Beide vergelijkingen leveren dan: b = 1,23 en c = 0,89 PraktijkHet koolzuurevenwicht 1a bHet vormt H-bruggen met water omdat het veel OH-groepen bevat. 2Voor een effectieve gasuitwisseling moet er een zo groot mogelijke oppervlakte zijn. Dit bereik je niet met een bolvormige, maar wel met een platte bloedcel. 3Reactie 3 laat zien dat de zuurgraad hoger wordt wanneer de concentratie CO2 hoger is. Het evenwicht verschuift dan naar rechts. In de spieren is de concentratie CO2 het hoogst, dus ook de zuurgraad. 4Wanneer de zuurgraad stijgt verschuift evenwicht 3 naar links; de CO2-concentratie neemt hierdoor toe. Hierdoor wordt er sneller een ademprikkel afgegeven. Je ademhalingsfrequentie neemt dus toe. 5a bWanneer de concentratie O2 verhoogd wordt, verschuift evenwicht 1 naar rechts. Hierdoor neemt de concentratie vrij hemoglobine (Hb) af en wordt er minder CO gebonden. 6Trainen op grote hoogte zonder dat men al is aangepast aan de lagere zuurstofconcentratie is erg belastend. Wanneer men tijdens de rustperiodes het grootste gedeelte van de dag op grote hoogte doorbrengt, zal de hoeveelheid rode bloedlichaampjes toch wel toenemen, ook al traint men op lage hoogte. 7Bij epogebruik worden er in korte tijd een grote hoeveelheid rode bloedcellen aangemaakt. Hierdoor zijn er relatief veel jonge rode bloedcellen aanwezig. 8bloeddoping 9eigen antwoord 10 11 12 13a b1,6·10-8 – 7,2·10-9 = 8,8·10-9 mol 14Door verhoging van de CO2-concentratie neemt de H3O+-concentratie toe en de HCO3--concentratie niet (merkbaar). Daardoor verschuift evenwicht 2 naar links en neemt de concentratie CO32- af. 15a bpH 8,14: pH 7,80: 16Bij een hogere zuurgraad neemt de carbonaatconcentratie af. 17Bij hoge temperaturen is de oplosbaarheid van CO2 in water veel kleiner. In de warme zone rond de evenaar neemt het zeewater dus veel minder CO2 op dan in de koudere gebieden ten noorden en zuiden van de evenaar. Theorie 1Omkeerbare reacties cde concentratie koolstofdioxide in het water 2aEen oplossing waarbij de maximale hoeveelheid van het zout is opgelost. dHet zout NaCl lost eerst op en slaat daarna weer neer. eDe temperatuur want bij verwarmen lost er meer op en bij afkoelen weer minder. 3a bEndotherm, want je hebt energie nodig. cknalgas d eKringloop van het element zuurstof maar ook van het element waterstof want waterstof wordt water wordt waterstof, maar ook zuurstof wordt water wordt zuurstof. fJe hebt altijd dat elementen behouden blijven en dus een kringloop doorlopen. 4akobaltchloride zonder kristalwater is blauw, met kristalwater roze gekleurd bwater dat ingebouwd is in het kristalrooster cEr staat dan altijd achteraan in de naam ‘hydraat’ vermeld. dwit kopersulfaat e fHet wordt verhit, zodat het kristalwater weer verdwijnt. g 5ade vorming en verbranding van glucose bde fotosynthese en de verbranding van glucose in onze cellen. dbrandstof e: dit is de omgekeerde reactie van vraag c. famylase is een enzym, een biokatalysator 6aHemoglobine, dat bindt zuurstof en koolstofdioxide. bDe concentratie: in de longen is de zuurstofconcentratie hoog, in de cellen de koolstofdioxideconcentratie. cKoolstofmono-oxide bindt sterk en gaat niet meer van die bindingsplaats af. Zodoende kan er steeds minder zuurstof gebonden worden. 7aOneens: er vinden nog steeds reacties plaats maar wel met dezelfde snelheid. bDit geldt alleen als er evenwicht is. cAlleen bij evenwicht verandert de concentratiebreuk niet meer (bij constante temperatuur). dOneens: de insteltijd is de tijd tot evenwicht bereikt is. 2Homogene mengsels en homogene evenwichten 9aOneens, homogeen kan ook allemaal opgeloste deeltjes zijn. bOneens, de waarde van K verandert alleen als de temperatuur verandert. cOneens, de waarde van K is alleen afhankelijk van de temperatuur. De waarde van de evenwichtsconstante kan altijd variëren. dEens: de evenwichtsvoorwaarde wordt weergegeven. eEens: dit geldt altijd als er evenwicht is. 10aBij stijgende concentratie heb je meer deeltjes in dezelfde ruimte, dus meer botsingen en meer effectieve botsingen in dezelfde tijd. bAlles is in dezelfde fase aanwezig dus je hebt geen grensvlak. cEen gasmengsel kun je samenpersen, een vloeistofmengsel niet. De vorming van ammoniak kun je versnellen door het gasmengsel samen te persen. b; 12aAlle drie de stoffen zijn in dezelfde fase aanwezig. cHet evenwicht ligt links want K ( 1. 13a, dus niet gelijk aan de waarde van K. bEr zal nog I2 omgezet gaan worden in I. 14a Het koper(II)ion wordt omgeven door watermoleculen waarbij de negatieve kant van het watermolecuul zich richt naar het positieve metaalion. cDe lichtblauwe kleur verandert in donkerblauw, want Cu2+(aq) verandert in Cu(NH3)42+. eIn Binas staat het evenwicht net andersom, dus hier geldt Kc = 1/7,1·10-14 = 1,4·1013. +15a cMolair volume is 164 dm3 dus 1,00 mol = 1/164 = 6,10·10-3 mol L-1. Ozongehalte is 2,0 volume-ppm, dus 2,0·10-6 L per L. Dan 2,0·10-6 · 6,10·10-8 = 1,22·10-8 mol L-1. . +16 +17aaan de linkerkant want K ( 1 cHet evenwicht staat net andersom dus K’c = 1/1,7·10-3 = 5,9·102. eDeze K”c is ÖKc = Ö1,7·10-3 = 4,1·10-2. +18a chomogeen evenwicht want alle stoffen in dezelfde fase. dzwaveltrioxide eDat zal teruggeleid worden zodat het opnieuw omgezet kan worden (recycling). f +19aEr worden H-bruggen gevormd tussen de zuurgroepen van twee azijnzuurmoleculen: bStel dat x% van het azijnzuur is omgezet in dimeren. Dan (100-x)% niet omgezet. Dan Ingevuld in levert dit op x = 97%. cde H-bruggenbinding tussen de azijnzuurmoleculen dDe [dimeer] neemt af (en dus neemt de [monomeer] toe) waardoor de waarde van Kc daalt. 20a cEvenwicht 1 ligt meer naar rechts dan evenwicht 2. Je hebt dus minder mol Na3NTA nodig dan Na3Cit om dezelfde hoeveelheid Ca2+ te binden (verlaging van [Ca2+]) te bewerkstelligen. of (Wanneer K1 groter is dan K2 ligt evenwicht 1 meer rechts dan evenwicht 2). Door NTA3- wordt (dus) meer Ca2+ gebonden dan door dezelfde hoeveelheid Cit3-. Om dezelfde hoeveelheid Ca2+ te binden, kan hij dus het beste Na3NTA gebruiken. d[CaCit-] = 2,0·10-3 − 1,0·10-5 = 2,0·10-3 mol L-1; . eEen juiste berekening leidt tot de uitkomst 8,8 g. –Berekening van het aantal mol citraat dat per liter reageert (is gelijk aan het aantal mol Ca2+ dat reageert): 2,0·10-3 – 1,0·10-5. –Berekening van het aantal mol natriumcitraat dat per liter moet worden toegevoegd: [Cit3-] in de ontstane oplossing (is het antwoord op de vorige vraag) plus het aantal mol citraat dat per liter reageert. –Notie dat een citraation 6 C atomen, 5 H atomen en 7 O atomen bevat. –Berekening van de massa van een mol natriumcitraat: de massa van een mol citraat conform de gevonden formule plus 3 · 22,99. –Berekening van het aantal gram natriumcitraat dat moet worden toegevoegd: aantal mol natriumcitraat dat per liter moet worden toegevoegd vermenigvuldigen met de massa van een mol natriumcitraat. 3Heterogeen evenwicht 21a 22a 23asuspensie b; c x·(2x)2 = 1,2·10-5 levert dit [Pb2+(aq)] = 1,4·10-2 mol L-1. dKs = 1,9·10-4 · (3,8·10-4)2 = 2,7·10-11. eNee, want de oplosbaarheid in de reeks PbCl2, PbBr2, PbI2 neemt alleen maar af, dus als het in de reeks had gepast zou de waarde groter moeten zijn dan de waarde van PbCl2. 24a; bV2O5 wordt wel gebruikt maar niet verbruikt, na afloop heb je weer dezelfde stof terug. cHet zijn verbindingen van metaal- en niet-metaalatomen. dV2O5: vanadium(V)oxide; V2O4: vanadium(IV)oxide. eBeide stoffen zijn niet in dezelfde fase aanwezig. +25a ; bLood(II)sulfaat: Ks = 1,8·10-8 = 0,010 · [SO42-], dus [SO42-] = 1,8·10-6 mol L-1. Ingevuld in Ks = 1,1·10-10 = [Ba2+] · [SO42-] levert dit [Ba2+] = 6,1·10-5 mol L-1. c1 m3 afvalwater bevat 10 mol Ba2+. Dan ook nodig 10 mol sulfaationen. Dus nodig 10 L 1,0 M natriumsulfaatoplossing. dVoeg zo veel natriumsulfaatoplossing toe dat alleen bariumsulfaat neerslaat. Filtreer de oplossing en voeg dan aan het filtraat overmaat natriumsulfaatoplossing toe. Alle lood(II)ionen zullen dan als lood(II)sulfaat neerslaan. +26aOplosbaarheid is Ö1,8·10-10 = 1,3·10-5 mol L-1. bIn Binas staat het evenwicht net andersom weergegeven. cK3 = K1 · K2 = 1,8·10-10 · 1,7·107 = 3,1·10-3 +27aWater is polair, tetra is apolair (hydrofoob) blichtgeel tot lichtbruin cOnderste laag want tetra heeft een grotere dichtheid dan water. e1,5 mg I2 = 1,5·10-3/253,8 = 5,9·10-6 mol. [I2(tetra)] = 85,0 · [I2(aq)]. Stel x mol I2(aq) in 5,0 mL en dan (5,9·10-6 – x) mol I2(tetra) in 10 mL tetra. Invullen levert: (5,9·10-6 – x)/0,010 = 85,0·x/0,005, dus x = 1,4·10-7. [I2(aq)] = 1,4·10-7/0,005 = 2,7·10-5 mol L-1 en [I2(tetra)] = 85 · 2,7·10-5 = 2,3·10-3 mol L-1. 28Antwoord B is juist. Het oplosbaarheidsproduct Ks = 6,8·10-6. [Mg2+(aq)] = [CO32-(aq)] = Ö6,8·10-6 = 2,6·10-3 mol L-1. Volumeafname is 380 mL, dus 0,38 · 2,6·10-3 = 9,9·10-4 mol. Dat komt overeen met 9,9·10-4 · 84,32 = 0,084 g. 29Antwoord C is juist. 30In 1 liter zit 0,0050 mol AgNO3, NaCl en NaBr. Slaan beide zouten AgBr en AgCl wel neer? Stel: het slechtst oplosbare AgBr slaat neer: [Ag+] = [Br-] = 5,4·10-13 = 7,4·10-7 mol L-1. [Cl-] = 5,0·10-3 mol L-1, dus [Ag+] · [Cl-] = 7,4·10-7 · 5,0·10-3 = 3,7·10-9 ) 1,8·10-10; dus ook neerslag AgCl. In de oplossing geldt Ks(AgCl) = [Ag+] · [Cl-] en Ks(AgBr) = [Ag+] · [Br-]. [Cl-] = 1,8·10-10/[Ag+] en [Br-] = 5.4·10-13/[Ag+]. Dus [Cl-] = 333 · [Br-]. Verder: ionenbalans [Ag+] + [Na+] = [Br-] + [Cl-] + [NO3-]. Na invullen: [Ag+] + 0,010 = [Br-] + 333 · [Br-] + 0,0050. Hierbij is [Ag+] « 0,010, dus verwaarloosbaar ten opzichte van 0,010. Dit levert dan: 0,0050 = 333 · [Br-], dus [Br-] = 1,5·10-5 mol L-1. En met [Cl-] = 333 · [Br-] levert dat [Cl-] = 5,0·10-3 mol L-1. En dan [Ag+] = 3,6·10-8 mol L-1. 4Veranderingen aan het evenwicht 31aDrukverhoging laat het evenwicht verschuiven naar de kant van de minste gasdeeltjes, dus naar rechts. bnaar de kant van de minste gasdeeltjes dus naar links cnaar de kant van de minste gasdeeltjes dus naar links 32aEen katalysator heeft geen invloed op de ligging van een evenwicht, maar laat het evenwicht alleen sneller instellen. bBij temperatuurverhoging verschuift het evenwicht naar de endotherme kant, dus naar links. cBij drukverhoging verschuift het evenwicht naar de kant van de minste gasdeeltjes, dus naar rechts. dJe verhoogt dan de CO2-concentratie, dus zal de reactiesnelheid naar links enige tijd groter zijn dan de reactiesnelheid naar rechts dus verschuift het evenwicht naar links. eJe verhoogt dan de druk maar de botsingen met neon leveren niets op. De concentraties zullen niet veranderen, dus de ligging van het evenwicht ook niet. 33aEen katalysator zorgt ervoor dat het evenwicht zich sneller instelt. cBij hoge druk verlopen de reacties sneller en verschuift het evenwicht naar de kant van de minste gasdeeltjes, dus naar rechts. dHet voordeel is dat bij een hogere temperatuur de reacties sneller verlopen; het nadeel is dat het evenwicht naar de endotherme kant, dus naar links verschuift. 34aBismuth is een metaal, zuurstof en chloor zijn niet-metalen, dus is het een zout. cToevoegen van water verlaagt de concentraties van alle opgeloste stoffen. De concentratiebreuk zal daardoor afnemen. Gevolg: het evenwicht zal naar rechts verschuiven totdat de concentratiebreuk weer gelijk is aan de waarde van K. dAls geconcentreerd HCl wordt toegevoegd, verhoog je de HCl-concentratie sterk waardoor het evenwicht sterk verschuift naar links en (vrijwel) alle BiOCl omgezet wordt. 35a bΔH0 is de som van de vormingswarmte van methanol(l), de verdampingswarmte van methanol(l) en de ontledingswarmte van CO. Dus ΔH0 = -240 + 38 + 110,5 kJ = - 91 kJ mol-1. cBij temperatuursverhoging verschuift het evenwicht naar links, de endotherme kant, dus een lagere opbrengst. dBij samenpersen verschuift het evenwicht naar rechts, de kant van de minste gasdeeltjes, dus een hogere opbrengst. eEen katalysator heeft geen invloed op de ligging van het evenwicht, dus een even grote opbrengst. 36aNiets, want een vaste stof heeft geen invloed op de ligging van een evenwicht. bDan verhoog je de OH–concentratie waardoor het evenwicht naar links verschuift. cFe3+ bindt CN- ionen tot een complex ion. Dit evenwicht (zie Binas tabel 47) ligt zeer sterk aan de kant van het complexe ion dus de CN–concentratie wordt zeer laag waardoor het goud-evenwicht naar links aflopend wordt. 37Antwoord A is juist. Volumetoename betekent verlaging van de concentraties. Het evenwicht verschuift dan naar de kant van de meeste deeltjes in de gasfase. 38Antwoord C is juist. Bij constante druk neemt door toevoegen van helium het volume toe dus minder gasdeeltjes per liter. Gevolg is dat het evenwicht verschuift naar kant met de meeste gasdeeltjes dus naar rechts, dus meer PCl3. 39Antwoord B is juist. Bij temperatuurverhoging verschuift het evenwicht naar de endotherme kant dus naar links. Bij volumevergroting verschuift het evenwicht naar de kant met de meeste gasdeeltjes, dus naar rechts. Bij samenpersen verschuift het evenwicht naar de kant van de minste gasdeeltjes dus naar links. Een katalysator heeft geen invloed op de ligging van een evenwicht. 40Antwoord B is juist. Verhogen van de druk heeft geen invloed want links en rechts evenveel gasdeeltjes; bij verhoging van de temperatuur verschuift het evenwicht naar de endotherme kant, dus naar rechts. 5Entropie 41aOneens, reactiesnelheid staat los van het feit of een reactie al dan niet spontaan verloopt. bOneens, bij een spontaan verlopend proces neemt de totale entropie wel toe maar kan de entropie van het systeem toch afnemen. cEens, niet spontaan betekent dat je die reactie moet dwingen. Dat betekent dat de teruggaande reactie wel spontaan verloopt als die reactie eenmaal gestart is. 42aNiet spontaan: water bevriest bij 273 K, dus zal niet spontaan bij 275 K bevriezen bSpontaan: ijzer roest spontaan als het in contact komt met water en zuurstof al zal de reactiesnelheid laag zijn. cSpontaan, want de entropie neemt dan sterk toe. dSpontaan, want de deeltjes krijgen dan veel meer mogelijkheden van plaats en beweging eNiet spontaan, want de entropie neemt daardoor af. 43aΔSsysteem (0 want bij bevriezen neemt het aantal mogelijkheden van plaats af. bΔSsysteem (0 want ijzerroest heeft minder mogelijkheden van plaats dan de afzonderlijke stoffen. cΔSsysteem )0 want het aantal mogelijkheden van plaats neemt door het oplossen sterk toe. dΔSsysteem )0 want het aantal mogelijkheden van plaats neemt toe. eΔSsysteem (0 want de vaste stof heeft minder mogelijkheden van plaats dan de stof in oplossing. 44Niet juist, het gaat om de totale entropieverandering van systeem en omgeving. 45aΔSomgeving = ΔSsysteem - ΔH/T bJe kunt berekenen bij welke temperatuur Gibbs vrije energie de waarde 0 oplevert want dan is er evenwicht. 46a bVoor de reactie naar rechts geldt dat ΔSsysteem ) 0 maar dat -ΔH/T ( 0 is want de reactie naar rechts is endotherm. cΔS0systeem = S0CaO + S0CO2 – S0CaCO3 = 40 + 198 – 93 = 145 J K-1 ΔH0 = – 6,36·105 – 3,935·105 + 12,07·105 J = + 1,775·105 J Nu moet gelden dat: ΔG0 ( 0 dus ΔG0 = ΔH0 –TΔS0 =·+1,775 105 – T · 145 (0, dus: T ) 1224 K. 47ΔG0 = ΔH0 –TΔS0 en ΔS0totaal = ΔS0systeem - ΔH/T . Uit de tweede vergelijking is af te leiden: TΔS0totaal = TΔS0systeem - ΔH = - ΔG0 +48aJa, een katalysator verhoogt de reactiesnelheid. bJa, een katalysator verhoogt beide reacties met eenzelfde factor. cNee, het spontaan verlopen is afhankelijk van andere factoren: totale entropie. dNee, is afhankelijk van begin en eind, niet van gevolgde weg. eNee, is afhankelijk van begin en eind, niet van gevolgde weg. fNee, is afhankelijk van begin en eind, niet van gevolgde weg. gNee, waarde is onafhankelijk van katalysator want een katalysator heeft geen invloed op de ligging van het evenwicht. hJa, want een katalysator laat reacties sneller verlopen dus eerder evenwicht. +49abenzeen: 87,2 J K-1 mol-1 tolueen: 85,2 J K-1 mol-1 tetra: 85,2 J K-1 mol-1 chloroform: 87,4 J K-1 mol-1 methanol: 105 J K-1 mol-1 Conclusie: regel geldt niet voor methanol. bHet kookpunt is een maat voor de bindingssterkte tussen de moleculen. Verdampingswarmte is ook afhankelijk van de bindingssterkte. cMethanol: methanol heeft naast de vanderwaalsbinding ook H-bruggenbinding. Hierdoor krijg je afwijkende waarden. 50Antwoord C is juist. Bij A neemt de bewegingsvrijheid af; bij B neemt de hoeveelheid gas af evenals bij D; bij C wordt uit een vloeistof een gas gevormd. 51aammoniumnitraat: NH4NO3, ofwel N2H4O3, en ureum N2H4CO bevatten beide evenveel stikstof. Mureum ( Mammoniumnitraat, dus bevat ureum een hoger massapercentage N. cDe temperatuur in reactor 2 moet hoog zijn, want de reactie naar rechts in evenwicht 1 is exotherm / de reactie naar links in evenwicht 1 is endotherm. De druk in reactor 2 moet laag zijn, want links van het evenwichtsteken staat meer mol gas dan rechts van het evenwichtsteken. dVoorbeelden van juiste antwoorden zijn NaOH en Na3PO4. 52aEen juiste berekening leidt, afhankelijk van de berekeningswijze, tot de uitkomst 2·103 of 2,1∙103. –berekening van het aantal mol omgezet Cl2: 85 delen door 100 en vermenigvuldigen met 0,100 (mol); –omrekening van het aantal mol omgezet Cl2 naar het aantal mol omgezet NO en [NOCl] (is gelijk aan het aantal mol gevormd NOCl): vermenigvuldigen met 2; –berekening van de [NO] (is gelijk aan het aantal mol aanwezig NO) en [Cl2] (is gelijk aan het aantal mol Cl2): 0,200 (mol) minus het aantal mol omgezet NO respectievelijk 0,100 (mol) minus het aantal mol omgezet Cl2; –berekening van de evenwichtsconstante: het kwadraat van de gevonden [NOCl] delen door het kwadraat van de gevonden [NO] en door de gevonden [Cl2]. b–Bij hogere temperatuur ligt het evenwicht meer aan de endotherme kant, dus meer links. Dus er is minder chloor omgezet. 53eindopdracht – Pentlandiet a bZwaveldioxide veroorzaakt zure regen. c4Fe3+ is samen 12+; 5Ni2+ is samen 10+; 8S2- is samen 16–. 22+ en 16– is niet samen 0. fEen katalysator laat de reactie sneller verlopen. hBij 330 K ligt het evenwicht uiterst rechts, bij 500 K uiterst links. Dus K330 is groter dan K500. iEvenwicht verschuift bij temperatuursverhoging naar links dus reactie naar links is endotherm, dus reactie naar rechts exotherm. jIn reactor 3 is de temperatuur 330 K, in reactor 4 500 K. In reactor 3 wordt het complexe deeltje gevormd die in reactor 4 weer ontleedt. kHet aantal gasdeeltjes neemt af terwijl de reactie exotherm is. De beide factoren in Gibbs vrije energie werken elkaar dus tegen. l
Ingezonden op 09-06-2014 - 50423x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!