Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Pourquoi Pas CHG4
› 23 Unité 2 + 3 helemaal
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Pourquoi Pas CHG4
23 Unité 2 + 3 helemaal
Jaar 4 (havo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Apprendre à = leren te Il apprend à lire = hij leert te lezen Apprendre = vernemen, horen J’apprends qu’il est malade = ik hoor dat hij ziek is Entendre = horen,met het oor waarnemen Je l’ai entendu pleurer = ik heb hem horen huilen Décrire = beschrijven, omschrijven Une description = een beschrijving Donner un conseil = een advies geven/vragen Rapporter = overbrengen Rapporter les paroles de quelque un = vertellen wat iemand gezegd heeft La parole = het woord Réagir = reageren En cours de = in de ... les Nous sommes en cours d’histoire = we zitten in de geschiedenisles Au cours de = in de loop van;1. op één of andere tijd van/ 2. tijdens Au cours de la journée = in de loop van de dag Au cours de la conversation = in de loop van het gesprek Annuler = ongedaan maken/annuleren Le témoignage = de getuigenis Témoigner = getuigen Le témoin = de getuige Être en colère contre = boos zijn op S’énerver contre = zich opwinden over (iemand) Se fâcher contre = boos worden op Se fâcher avec = breken met Se moquer de = 1. De spot drijven met/ 2. Je niets aantrekken van Crier = schreeuwen D’ailleurs = trouwens Avoir du mal à = moeite hebben om te Supporter = verdragen Insupportable = onverdraaglijk Intolérant = onverdraagzaam Être dans la lune = verstrooid zijn Être de bonne/ mauvaise humeur = in een goed/slecht humeur zijn Original = 1.origineel/2. zonderling,eigenaardig Par contre = daarentegen Solitaire = eenzaam/afgelegen Indépendant = onafhankelijk,zelfstandig Angoisser = beklemmen,beangstigen,angst aanjagen Une expérience = 1.een ervaring/2.experiment Stressé = gestrest Paniquer = in paniek raken/paniek zaaien S’entendre bien/mal avec = goed/slecht overweg kunnen met Se disputer avec quelqu’un = ruzie maken met iemand Se quereller = ruzie maken Se réconcillier = zich verzoenen Un défaut = een gebrek/tekort Préciser = duidelijk aangeven,verduidelijken Une attitude = een houding Le voisin/la voisine = de buurman/buurvrouw Timide = verlegen Peu timide = weinig verlegen Un peu timide = een beetje verlegen Assez timide= nogal verlegen Très timide/bien timide = erg verlegen/heel erg verlegen Trop timide = te verlegen Modeste = bescheiden Un travail en groupe = een groepswerk Chacun d’entre eux/elles = elk/ieder van hen Il ne lui (me) manquait que ça = dat ontbrak er nog maar aan voor hem/haar/(mij) Des photos affichées aux murs = foto’s die aan de muur hangen Un pote = een maat,makker Un pot = een kannetje Un exposé = een uitéénzetting,overzicht/een presentatie Un tour = 1.een ronde/2. Een beurt Le tour de France = de Ronde van Frankrijk C’est mon tour = ik ben aan de beurt! La tour = de toren Principal= belangrijkste,hoofd- Un plat principal = een hoofdgerecht Éteindre = doven,uitdoen,uitzetten(van apparaten) Allumer = aansteken,aandoen,aanzetten(van apparaten) Les vertébrés = de gewervelde dieren Le portable = 1.de mobiel/2.laptop La sortie de secours = de nooduitgang Sinon = anders,als je dat niet doe Capter = ontvangen,bereik hebben Une blague = een grap un blagueur = een grappenmaker sans blague = zonder gekheid Explorer = onderzoeken J’en ai marre = ik heb er genoeg van Se taire = zwijgen Une bulle =1.een luchtbel/2.een wolkje(in stripverhaal) Une araignée = een spin Se déclencher = losgaan,losbarsten Le narrateur = de verteller La guerre =de oorlog L’écran = het scherm,het witte doek La marche = de tree, het opstapje Le marché = de markt Le peureux, La peureuse = de bangerd A ta place =in jouw plaats, als ik jou was Ça ne me dérange pas = ik vind het niet erg om...te... Faire venir la police = de politie laten komen Je préfère... plutôt que de.... = ik...(ww) liever dan dat ik...(ww) Je préfère avoir faim plutôt que de demander à manger = ik heb liever honger dan dat ik om eten ga vragen Un immeuble = een flatgebouw L’école primaire = de basisschool Des meubles anciens= antieke meubels Un ancien ministre = een oud-minister Une ancienne copine= een ex-vriendinnetje Il y a 6 mois = 6 maanden geleden Une odeur = een geur Une époque = een tijdperk,periode Une invention = een uitvinding Inventer = uitvinden Un sentiment = een gevoel ,genegenheid Une sensation = een gewaarwording,sensatie Sentir = 1.voelen/2.ruiken Se connaître = 1.elkaar kennen/2. zichzelf kennen Une dispute / une querelle = een onenigheid, twist Chercher querelle à quelqu'un = ruzie zoeken met iemand Un ton agressif = een ruzieachtige toon C’est le coup de foudre = het is liefde op ‘t eerste gezicht Elle a l’air gentille = zij ziet er vriendelijk uit L’amitié = de vriendschap Confier à = toevertrouwen aan Franchement = echt, eerlijk gezegd Avoir tort = ongelijk hebben Avoir raison = gelijk hebben Donner raison à quelqu'un = iemand gelijk geven Tu as bien raison! = Gelijk heb je! Être vert de rage/de jalousie= groen van nijd, jaloezie zien Rire jaune = lachen als een boer die kiespijn heeft Se fâcher = kwaad worden Être fâché = kwaad zijn Elle est fâchée = zij is kwaad Ressentir une grande peur = een grote angst ervaren Rire forcé =gemaakt lachen Être rouge de honte =rood zien van schaamte Se sentir mal à l’aise/ embarrassé= zich slecht op z’n gemak voelen Être fleur bleue = erg sentimenteel zijn Voir tout en rose = alles rooskleurig inzien Avoir une peur bleue = een hevige angst hebben Un clin d’oeil sur = een snelle blik op Un clin d’oeil = een knipoog Étudier = studeren Augmenter = vermeerderen Mettre en scène = regisseren Une mise en scène = 1.een opstelling/2.regie Des milliers de = duizenden Étonnant = verbazend Se diversifier = meer verscheidenheid tonen À tel point que = zozeer,zodanig dat Un site = 1.een plaats/2.website Renverser = omgooien Le produit se renverse = het product valt om Entre eux = onderling,onder elkaar Se réconcillier avec quelqu'un = zich met iemand verzoenen Être rancunier/rancunière = haatdragend zijn La haine = de haat L’humour = de humor L’humeur = het humeur La note = 1.het cijfer/2.de aantekening Noter = noteren Exploser = exploderen,ontploffen Une explosion = een ontploffing Une explosion de colère = een woede uitbarsting Complémentaire = aanvullend,bij elkaar passend Opposé = tegengesteld Consulter = raadplegen Consulter un médecin = een dokter raadplegen Demander conseil à qn sur qch = iemand over iets raadplegen Sensible = gevoelig Agréable = aangenaam,prettig Sincère = oprecht,open Spontané,impulsif/impulsive = spontaan Intransigeant = star,ontoegeeflijk Sûr de lui même = zelfverzekerd Incertain = onzeker Il est égoïste = hij is egoïstisch Généreux = vrijgevig Orgueilleux = trots Inexpressif = uitdrukkingsloos/mat C’était noté = het was voor een cijfer Vous n’y êtes pour rien = jullie kunnen er niets aan doen Périmé = niet meer goed/verlopen/niet meer geldig Votre abonnement est périmé = uw abonnement is verlopen C’est marrant = dat is geinig C’est dégoûtant = dat is walgelijk,smerig Pas de chance! = Pech! Quelle chance = wat een geluk! Wat een bof! Ça fait mal = dat doet pijn Ma jambe est plâtrée = mijn been zit in het gips Devine quoi? = Raad eens? Un mensonge = een leugen Un menteur,une menteuse = een leugenaar Un pieux mensonge = een leugentje om bestwil Pieux = vroom Un pieux/une pieuse = een vrome man/vrouw Se perdre =verdwalen Un escargot = een slak Une émission de cuisine = een kookprogramma Affamé = hongerig Un loup affamé = een hongerige wolf à tort ou à raison = terecht of ten onrechte ( lett : ten onrechte of terecht) un désaccord = een onenigheid justifier = aantonen, bewijzen, rechtvaardigen argumenter = beargumenteren, argumenten aanvoeren être en désaccord avec qn. sur qch.= het niet met iemand eens zijn over iets exprimer = uitdrukken un mouvement = een beweging une locution de lieu =een uitdrukking van plaats La mise en scène = de enscenering, de regie, de toneelschikking se passer = zich afspelen, voorvallen commettre une erreur= een vergissing begaan à côté de = naast ….. à côté= ernaast un coussin =een (sier)kussen un cousin/une cousine =een neef/nicht,zoon/dochter van oom of tante un neveu/une nièce= een neef/nicht, zoon/dochter van broer of zus orange= oranje une pile =1 een batterij, 2 een stapel, 3 achterzijde v/e munt pile ou face?= kop of munt? dans= in dans deux semaines= over twee weken dedans =erin au centre de= in het centrum van, midden in devant = voor(plaats) pour =voor(bestemd voor) avant =voor(tijdsaanduiding) contre = tegen en face de = tegenover …… au-dessus de = boven …… au dessus= er bovenop au centre de =midden in… au milieu de =te midden van dessus =erop, (er)boven sur =op sous =onder au-dessous= eronder, beneden au dessous de = onder..... au mur = aan de muur contre le mur =tegen de muur à gauche de la table= links van de tafel à droite de la table =rechts van de tafel à côté de la table =naast de tafel derrière la bibliothèque= achter de boekenkast partout =overal par terre =op/ over de grond sur terre =op de wereld un croquis= een schets, ontwerp un metteur en scène= een regisseur correspondre à= overeenkomen met, beantwoorden aan à partir de = vanaf ressembler à= lijken op venir de =zojuist iets gedaan hebben/zojuist zijn + voltooid deelwoord elle vient de partir= Zij is zojuist vertrokken continuer à = doorgaan met/ te détacher =losmaken un geste= een gebaar faire des efforts= pogingen doen être exaspéré= verbitterd/geërgerd zijn la poubelle= de vuilnisbak sortir la poubelle =het vuilnis buiten zetten sortir le chien =de hond uit laten Il a sorti le chien =hij heeft de hond uitgelaten être sur le point de =op het punt staan van revenir sur ses pas =op zijn schreden terugkeren équivalent= gelijkwaardig relever = verheffen,verhogen s ‘éloigner de =1. zich verwijderen van, weglopen 2.afwijken van allonger= verlengen s’allonger =gaan liggen, zich uitstrekken être accroché= hangen accrocher =ophangen traîner =liggen, rondslingeren, rondhangen en désordre =rommelig être en train de = bezig zijn te / aan het …. zijn nous sommes en train de lire= wij zijn aan het lezen un meuble = een meubel un canapé = een bank une table =een tafel une clé / une clef= een sleutel un magasin =een winkel un magazine =een tijdschrift un rideau =een gordijn un collier= een ketting je me mets debout = ik ga staan je me suis mis(e) debout = ik ben gaan staan je suis debout ik sta = En regardant le film, il réparait son vélo= terwijl hij naar de film keek repareerde hij zijn fiets. En arrivant à la gare, elle…= toen zij bij het station aankwam… Tu passeras en première en travaillant = door te werken ga je over naar 5 VWO Lent = Lentement Heureux= heureusement Patient =Patiemment Méchant =Méchamment sans dire un mot = zonder een woord te zeggen Je suis partie sans argent= ik ben zonder geld vertrokken Il est parti sans ses amis= hij is vertrokken zonder zijn vrienden être sur le point de = op het punt staan te On est sur le point de partir= we staan op het punt te vertrekken se mettre à / commencer à = beginnen te il commence à neiger= het begint te sneeuwen je me mets à faire mes devoirs= ik begin mijn huiswerk te maken continuer à = doorgaan te, verder gaan met … elle continue à parler= ze gaat door met praten/ ze praat door arrêter de = stoppen te , stoppen met les lycéens arrêtent de travailler= de scholieren houden op te werken aller = zo meteen gaan le train va partir =de trein gaat zo vertrekken nous sommes en train de regarder un film= we zijn een film aan het kijken nous venons de rencontrer notre prof= we zijn net onze leraar tegen gekomen. essayer de = proberen te relier =(weer)verbinden un noeud papillon= een vlinderdasje/strikje un escarpin= een sandaal, open schoentje un survêtement= een trainingspak à carreaux= geruit, met ruitjes à rayures= gestreept, met streepjes un imperméable= een regenjas un tailleur= een mantelpakje une canne =een wandelstok se déguiser =zich vermommen/zich verkleden un centenaire =een honderdjarige un comptable =een boekhouder être en pleine forme= in goede vorm zijn interpréter = interpreteren, vertolken fouiller =graven in, doorzoeken au moins =tenminste,vooral,toch plutôt =eerder,liever,meer nog faire confiance à =vertrouwen op par contre =daarentegen ce qui vous semble nécessaire= dat wat (je) nodig lijkt deviner =raden prévenir= waarschuwen parler fort= luid spreken parler bas =zachtjes praten la part =het deel ; de portie la partie =het gedeelte, het stuk le morceau= het stuk, het geheel fouiller =doorzoeken, wroeten embrasser= omhelzen, zoenen le goût =1. de smaak 2. de voorkeur imaginaire= denkbeeldig petit pain au fromage =broodje met kaas une tasse de café = een kopje koffie un sac de bonbons= een zak snoepjes un verre de vin= een glas wijn une tasse à café= een koffiekopj= un verre à vin =een wijnglas je suis fâché(e)/en colère contre mes parents=ik ben boos op mijn ouders il est de bonne/ mauvaise humeur=hij is goed/ slecht gehumeurd nous sommes tristes=wij zijn bedroefd elle est énervée / nerveuse=zij is zenuwachtig ils sont contents (de)=ze zijn tevreden ( met) je suis inquiet / inquiète=ik ben ongerust il n’est pas du tout optimiste =hij is helemaal niet optimistisch il est peu optimiste= hij is weinig optimistisch il est un peu optimiste= hij is een beetje optimistisch il est assez optimiste= hij is tamelijk optimistisch il est plutôt optimiste= hij is veeleer optimistisch il est très optimiste =hij is erg optimistisch il est trop optimiste =hij is te optimistisch il est beaucoup trop optimiste =hij is veel te optimistisch Je ne supporte pas cela= Dat verdraag ik niet / Daar kan ik niet tegen Cela m’agace / Cela m’énerve= Dat irriteert me Cela m’embête= Dat vind ik vervelend Cela me dérange un peu= Dat stoort me een beetje Cela ne me fait rien =Dat kan me niet schelen/ Dat deert me niet Cela m’est égal =Dat maakt me niet uit sortir le chien =de hond uitlaten se rappeler =zich herinneren s’occuper de= zich bezighouden met la responsabilité =de verantwoordelijkheid juste =rechtvaardig, eerlijk plus que= meer dan plus de=meer dan + telwoord suffisant= voldoende savoir= 1) weten 2) kunnen, weten hoe une bonne fois pour toutes= voor eens en voor altijd je n’ai pas le temps de= ik heb geen tijd om te supprimer =weglaten,afschaffen le boulot =het werk ( populair) exagérer=hopen j’ai le temps de = ik heb tijd om te un point c’est tout!= en daarmee uit, punt uit! hors de question!= geen sprake van! prévenir = waarschuwen, voorkómen ça suffit =dat is voldoende,genoeg j’en ai marre= ik heb er genoeg van il n’en est pas question= geen sprake van ! l’ouvrage = het werk,(werkstuk,boek) les oeuvres = het werk (totale productie) le narrateur= de verteller(de schrijver) le conteur =de verteller(die vertelt) se libérer = zich bevrijden un pardessus= een overjas une adaptation =een aanpassing/bewerking un chapeau mou= een slappe hoed molle= slap,zacht un cordon =een koord s’irriter à quelque chose =zich aan iets ergeren s’irriter contre quelqu’un= zich aan iemand ergeren bousculer =verdringen,opzij duwen un pleurnichard= een huilebalk se précipiter =zich haasten se précipiter sur= zich storten op à l’échancrure= bij de inham, uitholling notamment= vooral, met name peser = wegen interpeller= aanspreken, toeroepen au moyen de = door middel van l’énonciation= de uiting,verklaring faire allusion à= zinspelen op la banlieue= de voorsteden le zénith =het hoogtepunt,toppunt le trac= de plankenkoorts, examenvrees la superstition= het bijgeloof bannir= verbannen siffler =fluiten le sifflet =het fluitje auparavant= van te voren, eerst,vroeger perturber =verstoren le déroulement= het verloop, de ontwikkeling le spectacle= het schouwspel,d e opvoering un oeillet =een anjer maléfique= kwaad(aardig), noodlottig parmi =onder, te midden van acquérir = ontvangen, begroeten la notoriété= de bekendheid de notoriété publique =algemeen bekend s’en tenir à = zich houden aan, blijven bij incontournable= onontkoombaar, niet te missen fonder= stichten, oprichten le fondateur =de stichter accueillir ( verbe irrégulier)= ontvangen, begroeten contemporain= eigentijds, uit dezelfde tijd un spectacle équestre= een ruiterschouwspel
Ingezonden op 02-07-2014 - 782x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!