Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
1e bachelor Algemene anatomie
› 4 2e deel splanchnologie
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
1e bachelor Algemene anatomie
4 2e deel splanchnologie
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Kant van het diafragma Facies diaphragmatica = Gewelfde, in overeenstemming met de vorm van het middenrif. Het oppervlak is effen en vertoont geen uitstulpingen Kant van de organen Facies visceralis = Lichtjes concaaf, kan afdrukken vertonen van organen (maag en de pars cranialis duodeni liggen er onmiddellijk naast) Stompe kant Margo dorsalis / margo obtusus = Afgeronde kant van de lever Impressio esphagea = Indeuking voor de slokdarm in de margo dorsalis van de lever Sulcus venae cavae = Langwerpige groeve waarin de v. cava caudalis ligt. De groeve ligt in de margo dorsalis van de lever Scherpe kant Margo ventralis / margo acutus = Is scherp en vertoont inkepingen die de lever opdelen in kwabben. Incisura ligamenti teretis = Inkeping in de margo ventralis van de lever, bevat het ligamentum teres Ligamentum teres = Dun strengetje dat vanuit de navel via het ligamentum faciforme naar de lever loopt. Overblijfsel van de v. umbilicalis Fossa vesicae felleae = Bevat de galblaas Margo dexter = Verbindt de dorsale en de ventrale leverrand Margo sinister = Verbindt de dorsale en de ventrale leverrand Rechter leverkwab Lobus dexter = Ligt rechts van de lijn die de sulcus venae cavae met de de fossa vesicae felleae verbindt. Lobus dexter lateralis = Door een supplementaire inkeping in de margo dorsalis van de lobus dexter, wordt deze in twee gesplitst (Lobus dexter lateralis & Lobus dexter medialis) Lobus dexter medialis = Door een supplementaire inkeping in de margo dorsalis van de lobus dexter, wordt deze in twee gesplitst (Lobus dexter lateralis & Lobus dexter medialis) Linker leverkwab Lobus sinister = Ligt links van de lijn die de impressio esophagea met de incisura ligamentum teretis verbindt. Lobus sinister lateralis = Door een supplementaire inkeping in de margo dorsalis van de lobus sinister, wordt deze in twee gesplitst (Lobus sinister lateralis & Lobus sinister medialis) Lobus sinister medialis = Door een supplementaire inkeping in de margo dorsalis van de lobus sinister, wordt deze in twee gesplitst (Lobus sinister lateralis & Lobus sinister medialis) leverpoort Porta hepatis / leverhilus = Ligt ongeveer centraal op de facies visceralis van het middendeel (tussen de lobus sinistris en lobus dexter). Verschillende leidingen verlaten of bereiken hier de lever (galafvoerweg, poortader, leverslagader) Lobus quadratus = deel van de lever dat ventraal ligt van de leverpoort Lobus caudatus = deel van de lever dat dorsaal ligt van de leverpoort, heeft een paar uitstulpingen ( processus caudatus & processus papillaris) Spiegelkwab Processus caudatus = deel van de lever dat gericht is naar rechts en caudodorsaal Processus papillaris = deel van de lever dat kleiner is dan de processus caudatus en gericht naar links Ligamentum triangulare dextrum = Verbindt de rechter leverkwab met het diafragma Ligamentum triangulare sinister = Verbindt de linker leverkwab met het diafragma Ligamentum coronarium = Zeer kort, verbindt de facies diaphragmatica van de lever met het diafragma Naakte zone Area nuda = Gebied waar de lever rechtstreeks vergroeid is met het diafragma en niet bedekt is met peritoneum. Deze zonde bevindt zich aan de slokdarm Ligamentum falciforme = Loopt vanaf de navel in de mediaanlijn op de ventrale buikwand en verloopt verder op de diafragmatische zijde van de lever tot tegen de slokdarm. Verbindt ventrale buikwand met het diafragma Ligamentum hepatogastricum = Verbindt de viscerale zijde van de lever met de maag. Vormt samen met het ligamentum hepatoduodenale het omentum minus ligamentum hepatoduodenale = Verbindt de viscerale zijde van de lever met het duodenum. Vormt samen met het ligamentum hepatogastricum het omentum minus Omentum minus = Ligamentum hepatogastricum & ligamentum hepatoduodenale v. cava caudalis = Ter hoogte van de sulcus venae cavae vergroeid met het leverkapsel en op dit niveau is de cranialezijde van de vene ook vergroeid met het diafragma v. portae = Loopt vanuit de leverpoort langs het omentum minus naar de darmscheilwortel en vormt een bijkomende vasthechting van de lever leverslagader) Ductus hepaticus communis = Samensmelting van de ductus hepaticus dexter & sinister. Voert het gal vanuit de leverpoort naar de ductus cysticus Ductus cysticus = Voert het gal naar de galblaas. Sluit aan op de galblaashals. HET GAL GAAT IN TWEE RICHTINGEN ! galblaas Vesica fellea = Peervormig, heeft een fundus (bodem), een corpus (galblaaslichaam) en een collum (galblaashals). Ductus choledochus = Voert het gal naar het duodenum Papilla duodeni major = Tepelvormige verdikken van het slijmvlies aan het einde van de ductus choledochus. Ligt in het omentum minus en verbindt de ductus cysticus met het duodenum rechterpancreaskwab lobus pancreatis dexter = ontstaat uit de dorsale pancreasknop die uitgroeit in het mesoduodenum. Ductus pancreaticus accesorius =Afvoer van de lobus pancreatis dexter naar het duodenum Papilla duodeni minor = Verdikking van het slijmvlies op het einde van de ductus pancreaticus accesorius linkerpancreaskwab Lobus pancreatis sinister = Ontstaat uit de ventrale pancreasknop die uitgroeit in het viscerale blad van het omentum majus Ductus pancreaticus = Afvoerweg van de lobus pancreatis sinister Ligamentum gastrolienale = Verbindt de milt met de curvatura major van de maag Ligamentum phrenicolienale =Verbindt de dorsale rand van de milthilus met het middenrif spiegel planum = Onbehaarde verhoornde huidzone op de neus, die een fijn veldjespatroon vertoont neusspiegel Planum nasale = Zone rond en tussen de neusopeningen en bevat de doorlopende lipgroeve. neusspiegel Planum nasolabiale = Gebied rond de en tussen de neusopeningen en het rostrale deel van de bovenlip neusschijf Planum rostrale = Schijfvormige structuur, zone rond de neusopeningen en de bovenlip neusseptum Septum nasi = Deelt de neusholte in een rechter en linker neusholte Vestibulum nasi = Voorste deel van de neusholte dat bekleed is met cutaan slijmvlies traankanaal Ostium nasolacrimale = Bevindt zich op de overgang tussen het vestibulum en de respiratorische zone mondt het uit neusschelpen Conchae = Dunne opgerolde beenplaten, die bekleed zijn met een rijk doorbloed slijmvlies Basislamel = Zit lateraal vast op de benige zijwand van de neus die naar mediaal toe spiraalvormig opkrult of opsplitst in twee en meer spiraalvormige lamellen Spiraallamellen = Omsluiten grillige ruimten die ofwel spleetvormig ofwel blaasvormig zijn. Dorsale neusschelp Concha nasalis dorsalis = Lang en slank, hecht vast op het neusbeen en loopt naar rostraal uit op een rechte slijmvliesplooi Ventrale neusschelp Concha nasalis ventralis = Korter en breder dan de dorsale neusschelp, hecht vast op de maxilla en loopt naar rostraal toe uit op een brede slijmvliesplooi die vaak uitwendig zichtbaar is ter hoogte van de neusvleugels. Middenste Concha nasalis media = Veel kleiner dan de andere neusschelpen, ligt neusschelp meer caudaal in de neusholte endicht bij de zeefbeenschelpen zeefbeenschelpen Ethmoturbinalia = Hechten caudaal vast op het zeefbeen en zijn bekleed met reukepitheel Dorsale neusgang/reukgang Meatus nasi dorsalis = Ligt boven de dorsale neusschelp en wordt ook reukgang genoemd, omdat hij caudaal uitloopt op de zeefbeenschelpen waar het reukslijmvlies voorkomt Middenste neusgang/sinusgang Meatus nasi medius = Begrensd door de dorsale en ventrale neusschelpen, de paranasale sinussen monden hier uit Ventrale neusgang/ademgang Meatus nasi ventra = Gelegen tussen de ventrale neusschelp en de neusholtebodem (gehemelte). Het is de ruimste gang, die uitloopt op de choanae , rechtstreekse weg voor de luchtpassage voor de ademhaling De gemeenschappelijke neusgang Meatus nasi communis = Hoge maar spleetvormige lumen van de neusholte dat langs het neusseptum gelegen is en reikt van de neusrug tot op de neusbodem zeefbeengangen Meatus etmoidales = Komen voor tussen de zeefbeenschelpen Neusbijholten / Neusnevenholten / Sinus nasales = Grote uitzakkingen die uitpuilen in de schedelbeenderen . Met lucht gevulde ruimten in de schedelbeenderen. Orgaan van Jacobson Organum vomeronasale = Primitief reukorgaan, bevindt zich in het rostrale deel van de neusbodem Vocalisatie -= Vorming van het geluid en de stem Larynxwand = Bestaat uit vijf larynxkraakbeenderen, die onderling verbonden zijn door middel van gewrichtjes, ligamenten en talrijke dwarsgestreepte spiertjes. Binnenzijde is bekleed door een slijmvlies met talrijke klieren en lymfefollikels Cartilago epiglottica = Onpaar, klepvormige structuur die het rostroventrale deel van de larynx vormt en die zowel ventraal als dorsaal met slijmvlies overtrokken is. Het schildkraakbeen/ thyroïd Cartilago thyroidea = Onpaar kraakbeen dat bestaat uit twee ruime zijplaten die ventraal samenkomen in een stevig verbindingsstuk of corpus. Dit is het grootste kraakbeen van het strottenhoofd zijplaten van strottenhoofd Lamina dextra & Lamina sinister =Hebben dorsaal een rostrale hoorn, die gewricht vormt met het thyrohyoïd en een caudale uitloper die een gewricht vormt met het cricoïd. Tussen de rostrale hoorn en de voorrand van de zijplaat Ringkraakbeen / cricoïd / Cartilago cricoidea = Stevige kraakbeenring die niet vervormbaar is en een grotere diameter heeft dan de tracheaalringen. Heeft de vorm van een zegelring. Ring arcus = Deel van het ringkraakbeen (deel zonder de bovenplaat) bovenplaat Lamina = Breder dan de rest van het ringkraakbeen, draagt een kam, en een paar craniale gewrichtsvlakken voor articulatie met de arykraakbeenderen bevindt zich een kleine spleet. De arykraakbeenderen / arytenoïd / Cartilagines arytaenoideae = Komen parig voor en hebben onderling geen rechtstreeks contact Processus vocalis = Ventrale hoek van de arykraakbeenderen, hierop ontspringen de stembanden Processus corniculatus = Hoornvormige uitlopers op de rostrodorsale hoek van de arykraakbeenderen Processus muscularis = Zware spierkam op de caudodorsale hoek van de arykraakbeenderen. Draagt mediaal een gewrichtsvlak voor articulatie met het cricoïd Larynxholte Cavum laryngis = Limiterend voor de passage van lucht en is bepalend voor de geluidsvormig. Wordt opgedeeld in 3 compartimenten : vestibulum laryngis, rima glottidiis en cavum infraglotticum Vestibulum laryngis = Vormt de toegang tot de larynx, en wordt begrensd door de larynxkroon Larynxkroon = Begrensd de toegang tot de larynx, bestaat uit epiglottis, de arykraakbeenderen en de beiderzijdse mucosaplooi Glottisspleet / stemspleet / Rima glottis = Nauwste punt van de ademhalingsweg en heeft een ruitvormig lumen Stembanden = Omsluit de onderste helft van de glottis. Naar mediaal uitstulpende mucosaplooien die elk een bandje en een spiertje omsluiten. Beginnen op de arykraakbeenderen en convergeren V-vormig naar ventraal om vast te hechten op het corpus van het schildkraakbeen Echte stemband Plica vocalis = Bestaat (van mediaal naar lateraal) uit een slijmvliesplooi, een ligamentum vocale en een m. vocalis Valse stemband Plica vestibularis = Omvat een licht uitpuilende mucosaplooi, het ligamentum vestibulare en de m. ventricularis. Ligt meer rostraal bij het paard Zakje van Morgagni Ventriculus laryngis = Zakvormige uitstulping van de larynxmucosa die tussen beide stembanden naar lateraal uitpuilt Rima respiratoria = Dorsale deel van de glottisspleet dat door de arykraakbeenderen begrensd wordt Stemspleet Rima vocalis = Ventrale deel van de glottisspleet dat door de stembanden wordt begrensd Cavum infraglotticum = Het diepste deel van de larynxholte dat caudaal van deglottis gelegen is, wordt begrensd door het cricoïd en sluit aan op het lumen van de trachea neusademen = De punt van de epiglottis ligt doorsaal op de caudale rand van het zachte gehemelte. Mondademen = Het zachte gehemelte wordt opgeheven zodat de nasopharynx gedeeltelijk afgesloten wordt Slikken = De aditus laryngis wordt afgesloten door de epiglottis , die door de voorwaartse beweging van de larynx tegen de tongwortel gedrukt wordt en aldus naar achter omslaat Tunica fibrocartilaginea = Bestaat uit opeenvolgende kraakbeenringen die met elkaar verbonden zijn door fibroelastisch weefsel kraakbeenringen Trachearingen = Ringen van de tunica fibrocartilagineaFibroelastisch weefsel Ligamenta anularia = Verbinden de kraakbeenringen m. trachealis = Bestaat uit glad spierweefsel, verbindt de kraakbeenuiteinden met elkaar samen met bindweefsel Tunica submucosa = Verbindt het slijmvlies met de tunica fibrocartilaginea Tunica adventitia / tunica serosa = Verbindt de tunica fibrocartilaginea met de omgevend structuren in de hals resp de borstholte halsdeel van de luchtpijp Pars cervicalis = Kan goed gevoeld worden als een stevige, licht indrukbare en matig verplaatsbare buis. Ligt ventraal van de wervelkolom. borstdeel van de luchtpijp Pars thoracica = Korter dan het halsdeel en reikt van de voorste borstingang tot boven de hartbasis, waar de luchtpijp splitst in een rechter en een linker hoofdbronchus hoofdbronchus Bifurcatio tracheae = Opsplitsing van de luchtpijp ter hoogte van de hartbasis Carina tracheae = Scherpe mediane kam die uitpuilt in het einde van de trachea longtop Apex pulmonis = Gericht naar de borstingang. Vult de cupulae pleurae en vormt de afgeronde spitse top, waar de facies costalis en facies medialis afgerond in elkaar overlopen longbasis Basis pulmonis = Gericht tegen het diaphragma, gevormd door de facies diaphragmatica (caudaal gelegen longoppervlak) Pleura pulmonalis = Stevig vergroeid met het longkapsel en veroorzaakt aldus het gladde oppervlak van de longen longwortel Radix / hilus pulmonis = Aanhechtingsplaats ter hoogte van de hartbasis waar de long vastgehecht is op het mediastinum Ligamentum pulmonale = Verbindt de long met het postcardiale mediastinum vanaf de longwortel tot nabij het diafragma Facies costalis = Gewelfd en ligt tegen de concave pleura costalis die de ribwand bekleedt Facies medialis = Is vlak en wordt ingedeeld in een facies vertebralis en een facies mediastinalis Facies vertebralis = Ligt tegen de wervellichamen en de m. longus colli Facies mediastinalis = Ligt tegen het mediastinum Facies diaphragmatica = Is concaaf en ligt tegen het gewelfde diafragma dat bekleed is met pleura diaphragmatica Margo dorsalis / margo obtusus =De zeer stompe bovenrand van de long, waar de facies costalis en facies medialis vloeiend in elkaar overgaan Margo ventralis / margo acutus = Zeer scherp, relatief korte rand die de overgang vormt tussen de facies costalis en da facies medialis en is ter hoogte van het hart duidelijk uitgehold door een incisura cardiaca Incisura cardiaca = Uitholling in de margo ventralis ter hoogte van het hart Margo basalis / margo acutus = Vormt de rand van de longbasis en bestaat dus uit de boord tussen de facies diaphragmatica enerzijds en de facies medialis en facies costalis anderzijds. Scherpe rand Recessus costodiaphragmaticus = Boord tussen de facies diaphragmatica en de facies costalis, hij is bijzonder scherp insnijdingen Fissurae interlobares = Insnijdingen in de longen, aangewend om de long in te delen in longkwabben. Het zijn diepe insnijdingen van de long, waarbij de begrenzende vlakken van de longlobben elkaar raken. Lobus accessorius = Steeds goed afgezonderd en vult de recessus mediastini Recessus mediastini = Wordt gevuld door de lobus accessorius. Bronchaalboom = Het geheel van vertakkende buizen die het transport van lucht naar en van de longalveolen moet mogelijk maken Bifurcatie = De linker en rechter hoofdbronchus ontstaan die onmiddellijk de longen binnendringen Linker en rechter hoofdbronchus Bronchus principalis Splitst in de longwortel in secundaire bronchen Secundaire bronchen Bronchi lobares = Afsplitsing van de hoofdbronchus (splitsing in de longwortel) Segmentale bronchen Bronchi segmentales = Afsplitsing van de secundaire bronchen Craniale nierpool Extremitas cranialis = Zorgt voor een impressio renalis in de lobuscaudatus van de lever. bovenzijde Facies dorsalis = Ligt retroperitoneaal en raakt aan de diafragmapijlers, zodat de nieren iets meebewegen met het ademhalingsritme onderzijde Facies ventralis = Welft uit de naar de buikholte toe en is bedekt met peritoneum Caudale nierpool Extremitas caudalis = deel van de nier dat afgerond en vrij ligt Laterale rand Margo lateralis = deel van de nier die mooi afgerond is Mediale rand Margo medialis = deel van de nier die een indeuking vertoont indeuking Hilus renalis = Indeuking in de mediale rand van de nier Sinus renalis Uitholling tot diep in de nier aan de hilus renalis. Hij bevat : • nierbekken • arteria en vena renalis • lymfevaten en nierlymfeknopen • zenuwtakjes • vetweefsel nierbekken Pelvies renalis = Intrarenale verzamelruimte van de urine waar de ureter op aansluit Vetkapsel Capsula adiposa = Uitwendige vetlaag waarvan de dikte varieert naargelang de diersoort en voedingstoestand nierkapsel Capsula fibrosa = Dunne maar stevige bindweefsellaag die bedekt is door het vetkapsel en die het nierweefsel volledig omgeeft. Bevat talrijke bloedvaten en kapselvenen. nierlobben Lobi renales = Elke nier bestaat uit verschillende nierlobben Schorszone / nierschors / Cortex renis = Bruinrood van kleur en heeft een gekorreld uitzicht dat wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van de duizenden speldenkop-grote nierlichaampjes Mergzone / niermerg Medulla renis= Deel van een nierlob. Hierin liggen de afvoerwegen. Piramis renalis= De mergzone van iedere nierlob is piramidevormig nierpapillen Papilla renalis = Top van de mergzone puilt tepelvormig uit Ductus papillares = Afvoerbuizen, waarlangs de urine het nierweefsel verlaat nierkelken Calices renales = Kelk- of bekervormige uitstulpingen van de verzamelruimte Meerlobbige nieren Multilobaire nieren = Bestaan uit een conglomeraat van nietgefusioneerde nierlobben, waarbij de nier in haar totaliteit een druiventrosvormig uitzicht heeft Multipapillaire nieren met een effen oppervlak = Alle oorsponkelijke nierlobben zodanig met elkaar versmolten, dat het cortexweefsel een aaneensluitend perifeer gebied vormt zonder inkepingen Unipapillaire nieren (met effen oppervlak) = Al het cortexweefsel van tussen de mergpiramiden wordt naar perifeer weggedrukt, de piramiden versmelten tot één geheel Crista renalis = Enkelvoudige kam, gevormd door de versmolten nierpapillen Multipapillaire nieren met oneffen oppervlak = Clusters die van elkaar gescheiden zijn door diepe groeven. In de groeven wel versmelting van de nierschors en het niermerg van de aan eenpalende clusters, maar de nierpapillen van de verschillende clusters blijven apart. aa. arcuatae & vv. arcuatae = Interlobaire bloedvaten in de grenszone tussen nierschors en niermerg apex vesicae / vertex vesicae = Voorrand van de urineblaas die afgerond is. er kan er litteken aangetroffen worden als overblijfsel van het urachuskanaal, dat bij de geboort dichtgroeit Corpus vesicae = Het middendeel van de urineblaas, kan zeer volumineus zijn blaashals Cervix vesicae = Loopt zonder duidelijke grens over in de buisvormige urethra, is smaller dan het corpus. Columnae ureticae = Ontstaan door het inwendig uitpuilen van de ureters in de blaaswand Plicae uretericae = Kleine slijmvliesplooien waar de ureters uitmonden Driehoekige zone Trigonium vesicae = Wordt afgelijnd door de plicae uretricae Mediane slijmvliesplooi / Crista urethralis = De plicae uretericae lopen hier caudaal in uit, hetis een mediane slijmvliesplooi, die nog een eind te volgen is in de urethra m. detrusor vesicae = Spierwand van de urineblaas, zorgt voor het ledigen van de blaas bij de mictio m. urethralis = Dwarsgestreept, en omgeeft de urethra Ligamentum vesicae laterale = De blaas is beiderzijds opgehangen aan dit ligament Ligamentum vesicae medianum = De blaas is ventraal opgehangen aan dit onpare ligament Ligamentum teres vesicae = Deze fijne streng versterkt het vesicae laterale Urethra feminina = Vormt bij de vrouwelijke huisdieren de korte verbindingsbuis tussen de urineblaas en het vestibulum vaginae Ostium urethrae externum = Op deze plaats ( ventrale wand van het vestibulum vaginae) mondt de urethra uit. Bevindt zich onmiddellijk caudaal van de overgang tussen de eigenlijke vagina en het vestibulum vaginae, en is bereikbaar voor sondage van de blaas Urethra masculina = Bestaat uit een gedeelte in het bekken en een deel dat in de penis omsloten wordt Pars pelvina = Deel van de urethra in het bekkengedeelte Pars penina = Deel van de urethra in de penis Isthmus urethrae = Vernauwing van de urethra masculina in de ventrale bocht op de arcus ischiadicus bijbalrand Margo epididymalis = De rand van de testis waarop de bijbalgelegen is.Dorsale rand bij reu en hengst, caudale rand bij herkauwers Vrije rand Margo liber = Tegenovergestelde boord van de margo epididymalis en heeft geen vergroeiingscontact met andere structuren koppool Extremitas capitata = Verbonden met de kop van de epididymis door de ductuli efferentes testis. staartpool Extremitas caudata = Verbonden met de staart van de epididymis door een kort ligamentum testis proprium Dikke bindweefselkapsel /Tunica albuginea = Is niet uittrekbaar en plaatst het parenchym onder druk Testisparenchym = Is geelbruin en zacht, ligt in de lobuli zaadbuisjes Tubuli seminiferi contorti Ligt in de lobuli Rechte buisjes Tubuli siminiferi recti = De zaadbuisjes sluiten hierop aan Rete testis = Rechte buisjes van de testis vormen hier verbinding met elkaar Mediastinum testis = Hierin ligt het rete testis afvoerbuisjes Ductuli efferentes testi = Afvoerbuisjes (10 à 20) die uit het rete testis vertrekken Kop van de bijbal Caput epididymidis = Omgrijpt de extremitas capitata van de testis en ligt er stevig met verbonden Ductuli efferentes testis = Dringt vanuit de testis in de bijbal op de plaats waar deze vergroeid zijn Corpus epididymidis = Langwerpig, smallere deel van de epididymis en strekt zich uit langs de testis Bursa testicularis = Spleetvormige ruimte tussen het corpus epididymidis en de testis Ductus epididymidis Meterslange buis die opgekruld ligt in het corpus en cauda epididymidis Cauda epididymidis = Dikker dan het corpus en is stevig vergroeid met de extremitas caudata van de testis Ligamentum testis proprium =Kort ligamentum dat de cauda epididymidis en de extremitas caudata van de testis verbindt Ligamentum caudae epididymis = Verbindt de cauda epididymidis met de tunica vaginalis Mesoductus deferens = Korte dubbelplooi van de tunica vaginalis die de zaadleider ophangt in de zaadstreng peritoneumplooi Plica genitalis = Korte peritoneumplooi die linker en rechter zaadleider met elkaar verbinden Ampulla ductus deferentis = Terminale gedeelte van de zaadleider die verdikt is Uterus masculinus = Kan in de plica genitalis tussen de twee zaadleiders liggen. Rudimentair restant van de baarmoederaanleg. Dun buisvormig orgaantje dat craniaal soms y-vormig opgesplitst is arteria testicularis = Ontspringt uit de aorta abdominalis in de lendenstreekt, en beschrijft in de buikholte een lang traject tot aan de anulus vaginalis. Leer kronkelig verloop in de zaadstreng Vena testicularis = Ligt naast de gelijknamige arterie. Zwaar anastomoserend netwerk van aders in de zaadstreng rondom de vele windingen van de a. testicularis Plexus pampiniformis = Compacte kluwen van venen, die de arteriële windingen zeer eng omsluiten. Belangrijke thermorregulatorisch functie Septum scroti = Deelt de balzak in. Scheiding tussen linker en rechter cavum vaginale Processus vaginalis = Uitstulpende peritoneum, groeit in het lieskanaal uit en veroorzaakt een uitzakking van huid Canalis vaginalis = Nauw kanaal, proximale deel van de uitstulping van peritoneum Anulus vaginalis = Kleine opening, verbinding tussen buikholte en lieskanaal Tunica vaginalis = De wanden van het canalis vaginalis en het cavum vaginale scrotumhuid Cutis scroti = Weinig of fijn behaard, voelt vettig door aanwezigheid van het secreet van talrijke huidklieren Tunica dartos = Beweeglijke onderhuid van het scrotum Fascia spermatica externa = Duidelijkste bindweefsellamel die continuïteit heeft met de diepe fascie van de rump Fascia spermatica interna = Dieper gelegen bindweefsellamel die de voortzetting vormt van de fascia transversalis m. cremaster = Bundel rode spiervezels die tussen de beide bindweefsellagen ligt en een uitloper is van de m. obliquus internus abdominis Lamina partietalis = Bekleedt de wand van het cavum vaginale en is vergroeid met de scrotumwand Lamina visceralis = Omgeeft de testis epididymis en zaadstreng. Zorgt voor het gladde oppervlak van deze organen Mesorchium = Verbindt de testis met de lamina parietalis van de tunica vaginalis Mesepididymis = Kort zijschot waaraan de epididymis ophangt Mesorchium distale = Vormt de bodem van de spleetvormige bursa testicularis Bursa testicularis = Gelegen tussen de testis en de epididymis. Spleetvormig Mesoductus deferens = Hangt het ductus deferens op, insereert op de mediale zijde van het mesorchium mesofuniculus = Zaadstreng is hieraan bevestigd op het niveau van de canalis vaginalis. Colliculus seminalis = Een kleine maar duidelijke inwendige verhevenheid op de dorsale wand van de urethra Stratum spongiosum = Netwerk van bloedruimten Stratum glandulare = Wordt gevormd door pars disseminata prostatae (hengst en reu hebben dit NIET) m. urethralis = Omringt urethra met circulaire spiervezels. fungeert als willekeurige blaassfincter Ampula ductus deferentis = Eindeel van de ductus deferens zaadblaasjes Glandulae vesiculares = Spoelvormige orgaantjes bestaande uit klierweefsel,omgeven door fibromusculair kapsel. Ductus excretorius = Centrale afvoerweg voor het secreet Ductus ejaculatorius = Bij hengst/herkauwers. Ductus excretorius versmelt met eindsegment vd ductus deferens , beide klieren monden uit in de gemeenschappelijke afvoerbuis,nl ductus ejaculatorius. prostaat Prostata = Bestaat uit corpus prostatae en pars disseminata prostatae Corpus prostatae = Corpus ligt craniodorsaal op de urethra en omgeeft de urethra Ductuli prostatici = Afzonderlijke kanaaltjes waardoor secreet in de urethra wordt uitgestort. Pars disseminata prostatae = Lange laag klierweefsel uitgezaaid in de rand van de urethra pars pelvina, het vormt het stratum glandulare Klieren van Cowper = Klierkwabjes omgeven door fibromusculair kapsel omgeven. Dorsaal op het caudale eindgedeelte vd pars pelvina urethrae, raken caudaal ad bulbus penis peniswortel Radix penis = Proximale deel vd penis. Crus penis = Zit stevig vast op de arcus ischuadicus Penislichaam / schacht van de penis / Corpus penis = Lange cilindrische middengedeelte van de penis en loopt onder de huis tussen de dijen naar craniaal. Flexura sigmoidea penis = S-vormige bocht bij het corpus penis van het varken Dorsum penis = Dorsale zijde vd penis Facies urethralis = Ventrale zijde vh penislichaam Pars libera penis = Vrijliggende apicale deel vd penis voorhuid Preputium = Kokervormige huidplooi op de penis Glans penis = Aanzwelling id penistop Erectieel weefsel = Weefsel bestaande uit zwellichamen Elastische bindweefsellaag Tunica albuginea = Omgeeft zwellichamen caverneuze type = Hengst/vleeseters Het aantal cavernen overweegt hier. Erectie heeft plaats door toevoer van een grote hoeveelheid bloed. zachte penis in rust Fibreuze type =Herkauwers/varken Bevat zwellichamen met veel bindweefseltrabekels,weinig bloedruimten. geringe bloedtoevoer leidt tot erectie. Penis in rust is ook hard Corpus cavernosum penis = Grootste zwellichaam vd penis Corpus spongiosum penis = Langer maar minder volumineus dan het corpus cavernosum penis. Bulbus penis = Uitpuilend zwellichaam, caudaal gelegen verdikt segment vh corpus spongiosum. Corpus spongiosum glandis = Craniale verdikking vh corpus spongiosum penis. Smegma = Ingedikte resten vab secreet en afgeschilferd epitheel preputiaalopening Ostium preputiale = Hierdoor kan de pars libera penis bij erectie uitschachten/kan men de penis manueel naar buiten brengen penishuid Cutis penis = Plaats waar binnenblad van de voorhuid aansluit op het cutane slijmvlies dat de pars libera penis bedekt Frenulum preputii = Kleine slijmvliesplooi in de ventrale mediaanlijn, tussen penishuid en binnenblad vh preputium Raphe penis = Overlangse naad op de lamina interna van het voorhuid m. ischicavernosus = Stevige,rode ,parige spier hecht vast aan de zitbeenknobbel en eindigt id tunica albuginea vd crura penis m. ischiourethralis = Klein bilateraal spiertje dat van de binnenzijde vd arcus ischiadicus naar de pars pelvina vd urethra masculina verloopt m. bulbuspongiosus = Onpare rode spier eventueel nog een raphe ontspringt op de tunica albuginea vd bulbus penis, dwars vezelverloop m. bulboglandularis = Dorsaal op de bulbourethrale klieren. alleen bij het varken als sterk afzonderlijke spier aanwezig mm. preputiales = Uitlopers van de m cutaneus trunci die uitlopen ih preputium en die het ostium preputiale kunnen afsluiten. m. retractor penis = Gladde spier !!!! ontspringt parig op de 1ste staartwervels en splits in 2 stroken die de anus omgrijpen als ligamentum suspensorium ani. eierstokken Ovaria = Parig vrouwelijke gonaden. productie van de eicellen en van de vrouwelijke geslachtshormonen Eileiders Tubae uterinae = Opvang+transport van geovuleerde eicel naar de baarmoeders. bevruchting vindt hier plaats baarmoeder Uterus = Volumineuze orgaan waarin bevruchte eicel kan uitgroeien tot foetus. Vagina schede = Vrouwelijk copulatieorgaan en geboortekanaal Voorhof van de schede / Vestibulum vaginae = Sluit caudaal aan op de vagina. in de bodem mondt de urethra feminina uit, vestibulum zorgt dan ook voor afvoer vd urine De schaam vulva = Uitwendige opening van het vrouwelijke geslachtsapparaat mesovarium = Insereert ovarium. Houdt vrouwelijke gonaden vast ad dorsale buikwand Margo mesovaricus = Hierlangs bereiken/verlaten leidingen het ovarium Hilus ovarii Zone waar leidingen ovarium verlaten/bereiken Vrije rand Margo liber = Rand tegenover margo mesoaricus zonder aanhechtigen Extremitas tubaria = Craniale pool van het ovarium, waar de eileider met haar wijde aanvangssegment tegenaan komt te liggen Extremitas uterina = Caudale pool vh ovarium Ligamentum ovarii proprium =Verbindt uterus met extremitas uterina Rood lichaam Corpus hemorrhagicum = Folikkel opgevuld met bloed Geel lichaam Corpus luteum = Rood folikkel wordt geel lichaam Luteum cyclicum = Gele lichaam involueert en verdwijnt Luteum graviditatis = Bij dracht groeit het gele lichaam uit tot luteum graviditatis dat de dracht in stand houdt. Wit lichaam Corpus albicans = Geinvolueerd corpus luteum graviditatis dat nog zichtbaar is als een witte bindweefselmassa Actieve ovaria = Vertonen verschillende stadia van folikkels /corpora lutea. relatief groot, oneffen oppervlak Inactieve ovaria = Gekenmerkt door afwezigheid van vesiculaire/rijpe folikkels van corpora lutea. Infundibulum tubae uterinae = Wijde, treachtervormige beginsegment vd eileider Vingervormige uitlopers / Fimbriae = Wand van het infundibulum tubae uterinae Fimbriae ovaricae= Fimbriae vergroeid met ovarium Ostium abdominale tubae uterinae = Fimbriae die convergeren id diepte Ampulla tubae uterinae = Licht gekronkelde , relatief wijde craniale deel van de eileider. Slijmvlies van de ampulla met verschillende longitudinale plooien. Isthmus tubae uterinae = Dunner, korter en gekronkelder dan de ampulla. Pars uterina = Zeer korte caudale deel vd eileider dar door de baarmoederwand dringt Ostium uterinum tubae = Deel van de eileider, dat uitmondt in de baarmoeder Uterus simplex = Fusie van de parige geslachtstractus op het niveau van de baarmoeder (primaten) Uterus bicornis = Bij de huisdieren zijn de craniale delen vd baarmoeder nog parig en vormen 2 baarmoederhoornen, terwijl de centrale en caudale delen versmolten zijn tot een enkelvoudig baarmoederlichaam en baarmoederhals baarmoederhoornen Cornua uteri = Cilindrisch, buisvormige structuren die aansluiten op eileiders. lengt afhankelijk van het aantal jongen per dracht baarmoederlichaam Corpus uteri = Wanden hiervan versmelten geleidelijk aan met elkaar, maar inwendig gescheiden door middel vaneen mediaan schot baarmoederhals Cervix uteri = Stevige, volle structuur waarvan de hardheid afhankelijk is vd diersoort en vh cyclusstadium. Cervixkanaal = Kanaal vol met cervixslijmnmet een nauw en kronkelig lumen. Ostium uteri internum & ostium uteri externum = Sluit craniaal aan op cervixkanaal Portio vaginalis cervicis = Kegelvormige uitpuiling (letterlijk deel van de cervix dat in de vagina ligt) Baarmoedermond = Uitpuilende portio vaginalis met daarin centraal gelegen ostium uteri externum Uterusmelk = Secreet van baarmoederslijmvlies houdt lumen vochtig+voedingsbodem voor (bevruchte) eicellen myometrium Tunica muscularis = Inwendige circulaire en uitwendige longitudinale laag gladd spieren met daartussen een stratum vasculare perimetrium Tunica serosa = Laagje bindweefsel bekleed met peritoneum Clitoris Kittelaar = Analoge opbouw zoals penis. Omsluit alleen niet de urethra Crura clitoridis = Begin vd clitoris, crura hechten zich vast op de arcus ischiadus en zijn omgeven door spierweefsel Corpus clitoridis Crura = convergeren hier in. het bevindt zich in de ventrale mediaanlijn van de wand van het vestibulum vaginae Glans clitoridis = Caudale uiteinde vd clitoris dat verdikt is. Zorgt voor een kleine uitstulping vh slijmvlies dat juist voor de ventrale comissuur vd vulva gelegen is. Fossa clitoridis Zondert de glans clitoridis af bij de merrie Preputium clitoridis = Craniale aflijning van de glans clitoridis door een mucosaplooi Corpus cavernosum clitoridis = Erectiel weefsel van de crura,corpus en glans van de clitoris m. retractor clitoridis = Gladde spiervezels in de clitoris, afkomstig uit het ligamentum suspensorium ani Vestibulaire klieren = Grote klieren die ingebed zijn in het vestibulum vaginae Glandulae vestibulares minores = Kleine uitmondingen van de vestibulaire klieren Klieren van Bartholin Glandulae vestibulares majores = Klierpakket aan beide zijden (enkel koe en kat) Bulbus vestibuli = Gegroepeerde plexus, in de zijwanden van het vestibulum vaginae ,van veneuze bloedruimten. vgl met erectiel weefsel m. constrictor vestibuli = Zwakke dwarsgestreepte spier met circulair verloop. Sluit craniaal aan op de m.urethralis en caudaal op de m. constrictos vulvae. dorsaal kunnen uitlopers van deze spier eindigen in de m. sphincter ani externi vulvalippen Labia pudendi / labia vulvae = Begrenzing van de uitwendige vrouwelijke geslachtsopening ommissura labiorum dorsalis = Dorsale samenkomst van beide vulvalippen Commissura labiorum ventralis = Ventrale ,spitse samenkomst van beide vulvalippen ;igamentum latum uteri = Hecht vast aan het dak van de buikholte en aan de wanden van de bekkenholte. brede ophangband die eileider, ovarium en baarmoeder ophangt Mesometrium = Insereert zijdelings op de cervix, corpus en cornua uteri. ook hier komen leidingen, glad spierweefsel en bindweefsel voor die de draagkracht van de ophangband verhogen. Ligamentum intercornuale = Verbindt de 2 baarmoederhoornen bij samenkomst Ligamentum teres uteri = Kleine dubbelplooi bij paard en hond. deze plooi ontspringt nabij de top van de uterushoorn en loop op de laterale zijde van het mesometrium in de richting van de inwendige liesring. Mesovarium = Mesometrium gaat craniaal vloeiend over in het mesovarium, waar het ovarium aan ophangt Mesosalpinx = Dunnere ophangband van de eileider op de laterale zijde van het mesovarium Mesovarium proximale = Proximale kant van het mesovarium Mesovarium distale = Distale kant van het mesovarium Bursa ovarica = Diepe nis tussen tussen mesovarium distale en mesosalpinx
Ingezonden op 24-07-2014 - 4034x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!