Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
1e bachelor Algemene anatomie
› 1 Termen die ik nog moet leren
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
1e bachelor Algemene anatomie
1 Termen die ik nog moet leren
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Schouderblad (scapula) = groot, plat been met driehoekige vorm, de lengteas is cranioventraal gericht Sleutelbeen (clavicula)= verbindt het borstbeen met de scapula Ravenbeksbeen (coracoid) = vormt samen met scapula en clavicula de schoudergordel Opperarm (brachium) = wordt gevormd door de humerus Onderarm (antebrachium)= wordt gevormd door radius en ulna Voorvoet (manus)= wordt gevormd door carpus, metacarpus en digiti Handwortel (carpus) =rechthoekige stapeling van korte beenderen die gerangschikt zijn in twee horizontale rijen Pijp of middenhand (metacarpus) = lange beenderen die op dwarse doorsnede een ovaal, dorsopalmair afgeplat profiel hebben Tenen (digiti) = iedere is opgebouwd uit drie kootjes of falangen, er komen ook verschillende sesambeenderen voor Kootbeen (phalanx proximalis, os compedale)= is dubbel zo lang als breed. De palmaire zijde vertoont V-vormige beenlijsten Kroonbeen (phalanx media, os coronale) = is even breed als lang Hoefbeen (phalanx distalis, os ungulare)= heeft de typische hoefvorm en bestaat uit 3 vlakken, die door 2 scherpe randen van elkaar zijn afgeleid Schouderkraakbeen (cartilago scapulae) = zit op de bovenrand (margo dorsalis) van de scapula Collum scapulae = zondert de onderste hoek van de scapula een beetje af van de rest Cavitas glenoidalis = ondiepe gewrichtskom waarin de kop van de humerus past Tuberculum supraglenoidale = zware beenknobbel craniodorsaal van de gewrichtskom gelegen Processus coracoideus = zwak uitsteeksel op het tuberculum supraglenoidale (restant van het ravenbeksbeen) Spina scapulae = lange beenkam die de buitenvlakte van het schouderblad indeelt in 2 ruime groeven Fossa supraspinata, fossa infraspinata = groeve op de buitenvlakte van het schouderblad Acromion = puntig uitsteeksel op de scapula Caput humeri = halfbolvormige kop op proximale epifyse van de humerus Tuberculum majus = zware kamvormige beenknobbel op de craniolaterale zijde van de epifyse Tuberculum minus = zware kamvormige beenknobbel op de craniomediale zijde van de epifyse Sulcus intertubercularis = diepe groeve die de tuberculum majus en minus scheidt Tuberositas deltoidea botkam = voor spieraanhechting ventraal van het tuberculum majus Tuberositas teres major= gelegen ventraal van het tuberculum minus Corpus humeri= diafyse van de humerus Condylus humeri = de distale epifyse van de humerus die cilindervormig is Strekknobbel humerus (epicondylus lateralis) = hierop ontspringen de strekkers van de voet Buigknobbel humerus (epicondylus medialis) = hierop ontspringen de buigers van de voet Spaakbeen (radius) = vormt samen met de ulna het skelet van de onderarm en is craniocaudaal afgeplat Caput radii proximale = epifyse van de radius Epicondylus lateralis/medialis = uitpuilende bandknobbels zijdelings van het caput radii Tuberositas radii = duidelijke beenknobbel dorsomediaal op het caput radii Planum cutaneum = mediale rand van de radius, goed voelbaar bij het levende dier Trochlea radii = distale epifyse van de radius, is onregelmatig en aangepast aan de verschillende beentjes van de carpus Processus styloideus radii = mediale epicondyl van de crista transversa Processus styloideus ulnae = laterale epicondyl van de crista transversa Ellepijp (ulna) = ligt aan de achterzijde van de radius Olecranon = zwaar uitsteeksel van de ulna dat ver proximaal voorbij het caput radii uitsteekt Processus anconeus = proximale eindpunt van de incisura trochlearis dat past in de fossa olecrani van de humerus Processus coronoideus medialis = craniomediaal uitstekend beenpunt (proximaal op de ulna) Processus coronoideus lateralis= craniolateraal uitstekend beenpunt (proximaal op de ulna) Os carpi radiale = is gelegen onder het mediale deel van de radius Os carpi intermedium = ligt onder de radius Os carpi ulnare = ligt hoofdzakelijk onder de ulna en articuleert ook met het os carpi accessorium Haakbeentje (os carpi accessorium) = rekent men gewoonlijk bij de antebrachiale rij Os carpale primum = ligt het meest mediaal en is bij de huisdieren ofwel gereduceerd (Car, Su) ofwel verdwenen (eq) Os carpale secundum = articuleert in hoofdzaak met digitus II Os carpale tertium = articuleert in hoofdzaak met digitus III Os carpale quartum = ligt het meest lateraal, articuleert met de digitus IV en met de digitus V voor zover deze aanwezig is Basis middenhandsbeentje = proximale epifyse van de middenhandsbeenderen, heeft lichtjes uitgehold gewrichtsvlak voor articulatie met carpaalbeentjes Schacht (corpus) middenhandsbeentje = diafyse van de metacarpaalbeenderen die vrij lang is Trochlea middenhandsbeentje = distale epifyse met convex gewrichtsvlak, voor articulatie met een digitus middenkootje (car), kroonbeen (un) = verkleinde uitgave van de proximale phalanx, de lengte is ongeveer de helft van het proximale kootje Basis van basiskootje of kroonbeen = proximale epifyse met uitgehold gewrichtsvlak en met zijdelings bandknobbeltjes voor de aanhechting van de gewrichtsbanden Trochlea van basiskootje of kroonbeen = distale epifyse met gewelfd gewrichtsoppervlak en met zijdelingse banknobbeltjes en –groefjes Proximale sesambeentjes (ossa sesamoidea proximalia) = zijn parig en gelegen ter hoogte van het proximale (eerste) teengewricht Distale sesambeentje of straalbeentje (os sesamoideum distale) = is gelegen ter hoogte van het distale (derde) teengewricht Ossa sesamoidea dorsalia = kleine sesambeentjes aan de dorsale zijde van de tenen, ze zijn ingebed in de strekpezen van de tenen en blijven meestal kraakbenig Bekkengordel (cingulum membri pelvini) = bestaat uit 3 beenderen die samen het heupbeen (os coxae) vormen Bekken (pelvis) = gevormd door de beiderzijdse heupbeenderen en het sacrum Dij (femur, region femoris) = heeft als beenderige basis het os femoris of dijbeen Knie (genu) = vormt de overgang tussen het os femoris naar de tibia-fibula, de achterzijde van deze streek is wat uitgehold tot knieholte (poples, regio poplitea) Onderbeen of schenkel (crus) = gebied van de tibia en fibula (ossa cruris) Achtervoet (pes) = heeft als basis het achtervoetskelet, en bevat: sprong, pijp of middenvoet en teen Sprong (tarsus) =waarvan de calcaneus de basis vormt van de hiel pijp = metatarsus Teen (digitus) = met kogel, koot, kroon en hoef of klauw Heupbeenderen (ossa coxae) = zijn parig en vormen de bekkengordel Symphisis pelvina = vergroeiing van de twee heupbeenderen Acetabulum = hier komen darm-, schaam- en zitbeen samen. Ventrolateraal gerichte gewrichtskom waarin de kop van het dijbeen past Bekkeningang = (apertura pelvis cranialis) Bekkenuitgang = (apertura pelvis caudalis) Darmbeen = (os ilium) Darmbeenzuil (corpus ossis ilii) = start vanuit het acetabulum en wordt naar craniaal toe een stevig afgerond beenstuk Darmbeenvleugel (ala ossis ilii) = vervolg van de darmbeenzuil, die de sacraalvleugel bedekt Facies auricularis = oorvormig kraakbeenvlak op de onderzijde van het ilium, dat articuleert met het gelijknamig vlak op het sacrum Tuber sacrale = verdikking van de dorsomediale punt van de darmbeenvleugel Heupknobbel (tuber coxae) = verdikking van de ventrolaterale punt van de darmbeenvleugel Schaambeen = (os pubis) Corpus ossis pubis = helpt het acetabulum vormen en heeft een naar mediaal gerichte tak Pecten ossis pubis = de craniale rand van de ramus cranialis Eminentia iliopubica = knobbelige verdikking als uiteinde van het pecten Zitbeen = (os ischii) Zitbeenplaat (tabula ossis ischii) = dikke beenplaat Zitbeenknobbel (tuber ischiadicum) = zware knobbel op uiteinde van de zitbeenplaat Arcus ischiadicus = boogvormige inkeping op de achterrand van beiderzijdse beenplaten Foramen obturatum = grote opening in het ventrale deel van het bekken Dijbeen (os femoris) = lang been met cranioventraal lengteverloop en is zeer fors gebouwd omdat er talrijke zware spieren op aangrijpen Femurkop (caput ossis femoris) = halfbolvormige structuur die naar mediaal uitsteekt. Vangt het gewicht van de achterhand op Femurhals (collum ossis femoris) = zondert de femurkop af van de diafyse Femurschacht (corpus ossis femoris) = is craniaal en zijdelings glad van uitzicht, maar de caudale zijde vertoont uitsteeksels, beenlijsten en eventueel puntjes voor spieraanhechtingen Trochanter major = zwaar beenuitsteeksel dat de laterale helft van de proximale epifyse inneemt. De trochanter major is een hefboom voor spieraanhechting Trochanter minor = iets minder duidelijke beenknobbel aan de mediale zijde van de schacht, dicht bij femurkop en –hals gelegen Trochanter tertius = zeer opvallend beenuitsteeksel dat lateraal en dicht bij de trochanter major gelegen is (enkel bij paard) Condylus lateralis/medialis = halfcilindrische structuren die overtrokken zijn met kraakbeen en van elkaar gescheiden worden door een fossa intercondylaris Epicondylus lateralis/medialis = zware beenverdikkingen op de abaxiale zijde van iedere condyl Trochlea ossis femoris = neemt het craniale deel van de distale epifyse in en is bekleed met kraakbeen. In de trochlea glijdt de knieschijf Fabella (os sesamoideum musculi gastrocnemii) = sesambeentje dat bij sommige dieren aanwezig is in de spieren rond de knie Knieschijf (patella) = is het grootste sesambeen van het lichaam en bevindt zich op het verloop van de eindpees van de strekspier van de knie Cruraalbeenderen (ossa cruris) = vormen de benige basis van het onderbeen of schenkel en omvatten tibia en fibula Scheenbeen (tibia) = lang stevig been met een brede proximale epifyse, een lange diafyse en een diep ingesneden distale epifyse Condylus medialis/lateralis = zijn bijna vlak en worden daarom in het klinische taalgebruik meestal aangeduid als ‘tibiaal plateau’ Eminentia intercondylaris = scheidt de 2 condylen Epicondylus medialis/lateralis = verdikking van de abaxiale zijde van elke condyl Tuberositas tibiae = beenverdikking craniaal tussen beide condylen. De tuberositas tibiae = loopt naar distaal kamvormig uit en vormt aldus op de voorzijde van de tibia een crista tibiae Corpus tibiae (diafyse) = lange schacht die proximaal een driehoekige doorsnede heeft en distaal eerder een rond profiel vertoont Planum cutaneum tibiae = de facies medialis die effen en vlak is en naar distaal rechtstreeks onder de huid komt te liggen Cochlea tibiae = typisch gewrichtsvlak op de distale epifyse, die bestaat uit 2 diepe sagittale groeven die in het midden van elkaar gescheiden zijn door een kam en zijdelings begrensd door kammen Enkels (malleolus medialis/lateralis) = opvallende epicondylen op de zijdelingse kammen van de cochlea tibiae Kuitbeen (fibula) = ligt langs de caudolaterale rand van de tibia en is duidelijk het zwakste been van de ossa cruris Trochlea tali = katrolvormig corpus tali, is opgebouwd uit 2 zware kammen en een middengroeve Hielbeen (calcaneus) = neemt het lateroplantaire deel van de crurale rij in Tuber calcanei = deel van het hielbeen dat ver naar proximaal uitsteekt Sustentaculum tali = deel van het hielbeen dat naar mediaal uitsteekt en articuleert met de talus door middel van meerdere gewrichtsvlakken Processus coracoideus = laterale beenpunt van het hielbeen die langs de talus in de richting van de malleolus lateralis loopt Os tarsi centrale = afgeplat bot dat de talus ondersteunt en zelf rust op het os tarsale I, II en III Os tarsale primum (TI) = ligt het meest mediaal in de metatarsale rij Os tarsale secundum (TII) = vormt vooral contact met digitus II Os tarsale tertium (TIII) = articuleert in hoofdzaak met digitus III. Het botje gelijkt goed op het os tarsi centrale (Tc) maar is kleiner Os tarsale quartum (TIV) = articuleert met digitus IV en met digitus V (voor zover deze aanwezig is). Het is merkelijk hoger dan de andere distale tarsaalbeentjes en draagt hoofdzakelijk de calcaneus Spatbeentje (TI + II) = enkel bij paard Middenvoetsbeenderen (ossa metatarsalia) = gelijken zeer sterk op de metacarpaalbeenderen Teenkootjes = (ossa digitorum pedis)
Ingezonden op 27-07-2014 - 2935x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!