Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
1e bachelor Algemene anatomie
› 4 Splanchnologie termen deel 3
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
1e bachelor Algemene anatomie
4 Splanchnologie termen deel 3
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Dorsale neusgang/reukgang Meatus nasi dorsalis = Ligt boven de dorsale neusschelp en wordt ook reukgang genoemd, omdat hij caudaal uitloopt op de zeefbeenschelpen waar het reukslijmvlies voorkomt Middenste neusgang/sinusgang Meatus nasi medius = Begrensd door de dorsale en ventrale neusschelpen, de paranasale sinussen monden hier uit Ventrale neusgang/ademgang Meatus nasi ventra = Gelegen tussen de ventrale neusschelp en de neusholtebodem (gehemelte). Het is de ruimste gang, die uitloopt op de choanae , rechtstreekse weg voor de luchtpassage voor de ademhaling De gemeenschappelijke neusgang Meatus nasi communis = Hoge maar spleetvormige lumen van de neusholte dat langs het neusseptum gelegen is en reikt van de neusrug tot op de neusbodem zeefbeengangen Meatus etmoidales = Komen voor tussen de zeefbeenschelpen Neusbijholten / Neusnevenholten / Sinus nasales = Grote uitzakkingen die uitpuilen in de schedelbeenderen . Met lucht gevulde ruimten in de schedelbeenderen. Orgaan van Jacobson Organum vomeronasale = Primitief reukorgaan, bevindt zich in het rostrale deel van de neusbodem Vocalisatie -= Vorming van het geluid en de stem Larynxwand = Bestaat uit vijf larynxkraakbeenderen, die onderling verbonden zijn door middel van gewrichtjes, ligamenten en talrijke dwarsgestreepte spiertjes. Binnenzijde is bekleed door een slijmvlies met talrijke klieren en lymfefollikels Cartilago epiglottica = Onpaar, klepvormige structuur die het rostroventrale deel van de larynx vormt en die zowel ventraal als dorsaal met slijmvlies overtrokken is. Het schildkraakbeen/ thyroïd Cartilago thyroidea = Onpaar kraakbeen dat bestaat uit twee ruime zijplaten die ventraal samenkomen in een stevig verbindingsstuk of corpus. Dit is het grootste kraakbeen van het strottenhoofd zijplaten van strottenhoofd Lamina dextra & Lamina sinister =Hebben dorsaal een rostrale hoorn, die gewricht vormt met het thyrohyoïd en een caudale uitloper die een gewricht vormt met het cricoïd. Tussen de rostrale hoorn en de voorrand van de zijplaat Ringkraakbeen / cricoïd / Cartilago cricoidea = Stevige kraakbeenring die niet vervormbaar is en een grotere diameter heeft dan de tracheaalringen. Heeft de vorm van een zegelring. Ring arcus = Deel van het ringkraakbeen (deel zonder de bovenplaat) bovenplaat Lamina = Breder dan de rest van het ringkraakbeen, draagt een kam, en een paar craniale gewrichtsvlakken voor articulatie met de arykraakbeenderen bevindt zich een kleine spleet. De arykraakbeenderen / arytenoïd / Cartilagines arytaenoideae = Komen parig voor en hebben onderling geen rechtstreeks contact Processus vocalis = Ventrale hoek van de arykraakbeenderen, hierop ontspringen de stembanden Processus corniculatus = Hoornvormige uitlopers op de rostrodorsale hoek van de arykraakbeenderen Processus muscularis = Zware spierkam op de caudodorsale hoek van de arykraakbeenderen. Draagt mediaal een gewrichtsvlak voor articulatie met het cricoïd Larynxholte Cavum laryngis = Limiterend voor de passage van lucht en is bepalend voor de geluidsvormig. Wordt opgedeeld in 3 compartimenten : vestibulum laryngis, rima glottidiis en cavum infraglotticum Vestibulum laryngis = Vormt de toegang tot de larynx, en wordt begrensd door de larynxkroon Larynxkroon = Begrensd de toegang tot de larynx, bestaat uit epiglottis, de arykraakbeenderen en de beiderzijdse mucosaplooi Glottisspleet / stemspleet / Rima glottis = Nauwste punt van de ademhalingsweg en heeft een ruitvormig lumen Stembanden = Omsluit de onderste helft van de glottis. Naar mediaal uitstulpende mucosaplooien die elk een bandje en een spiertje omsluiten. Beginnen op de arykraakbeenderen en convergeren V-vormig naar ventraal om vast te hechten op het corpus van het schildkraakbeen Echte stemband Plica vocalis = Bestaat (van mediaal naar lateraal) uit een slijmvliesplooi, een ligamentum vocale en een m. vocalis Valse stemband Plica vestibularis = Omvat een licht uitpuilende mucosaplooi, het ligamentum vestibulare en de m. ventricularis. Ligt meer rostraal bij het paard Zakje van Morgagni Ventriculus laryngis = Zakvormige uitstulping van de larynxmucosa die tussen beide stembanden naar lateraal uitpuilt Rima respiratoria = Dorsale deel van de glottisspleet dat door de arykraakbeenderen begrensd wordt Stemspleet Rima vocalis = Ventrale deel van de glottisspleet dat door de stembanden wordt begrensd Cavum infraglotticum = Het diepste deel van de larynxholte dat caudaal van deglottis gelegen is, wordt begrensd door het cricoïd en sluit aan op het lumen van de trachea neusademen = De punt van de epiglottis ligt doorsaal op de caudale rand van het zachte gehemelte. Mondademen = Het zachte gehemelte wordt opgeheven zodat de nasopharynx gedeeltelijk afgesloten wordt Slikken = De aditus laryngis wordt afgesloten door de epiglottis , die door de voorwaartse beweging van de larynx tegen de tongwortel gedrukt wordt en aldus naar achter omslaat Tunica fibrocartilaginea = Bestaat uit opeenvolgende kraakbeenringen die met elkaar verbonden zijn door fibroelastisch weefsel kraakbeenringen Trachearingen = Ringen van de tunica fibrocartilagineaFibroelastisch weefsel Ligamenta anularia = Verbinden de kraakbeenringen m. trachealis = Bestaat uit glad spierweefsel, verbindt de kraakbeenuiteinden met elkaar samen met bindweefsel Tunica submucosa = Verbindt het slijmvlies met de tunica fibrocartilaginea Tunica adventitia / tunica serosa = Verbindt de tunica fibrocartilaginea met de omgevend structuren in de hals resp de borstholte halsdeel van de luchtpijp Pars cervicalis = Kan goed gevoeld worden als een stevige, licht indrukbare en matig verplaatsbare buis. Ligt ventraal van de wervelkolom. borstdeel van de luchtpijp Pars thoracica = Korter dan het halsdeel en reikt van de voorste borstingang tot boven de hartbasis, waar de luchtpijp splitst in een rechter en een linker hoofdbronchus hoofdbronchus Bifurcatio tracheae = Opsplitsing van de luchtpijp ter hoogte van de hartbasis Carina tracheae = Scherpe mediane kam die uitpuilt in het einde van de trachea longtop Apex pulmonis = Gericht naar de borstingang. Vult de cupulae pleurae en vormt de afgeronde spitse top, waar de facies costalis en facies medialis afgerond in elkaar overlopen longbasis Basis pulmonis = Gericht tegen het diaphragma, gevormd door de facies diaphragmatica (caudaal gelegen longoppervlak) Pleura pulmonalis = Stevig vergroeid met het longkapsel en veroorzaakt aldus het gladde oppervlak van de longen longwortel Radix / hilus pulmonis = Aanhechtingsplaats ter hoogte van de hartbasis waar de long vastgehecht is op het mediastinum Ligamentum pulmonale = Verbindt de long met het postcardiale mediastinum vanaf de longwortel tot nabij het diafragma Facies costalis = Gewelfd en ligt tegen de concave pleura costalis die de ribwand bekleedt Facies medialis = Is vlak en wordt ingedeeld in een facies vertebralis en een facies mediastinalis Facies vertebralis = Ligt tegen de wervellichamen en de m. longus colli Facies mediastinalis = Ligt tegen het mediastinum Facies diaphragmatica = Is concaaf en ligt tegen het gewelfde diafragma dat bekleed is met pleura diaphragmatica Margo dorsalis / margo obtusus =De zeer stompe bovenrand van de long, waar de facies costalis en facies medialis vloeiend in elkaar overgaan Margo ventralis / margo acutus = Zeer scherp, relatief korte rand die de overgang vormt tussen de facies costalis en da facies medialis en is ter hoogte van het hart duidelijk uitgehold door een incisura cardiaca Incisura cardiaca = Uitholling in de margo ventralis ter hoogte van het hart Margo basalis / margo acutus = Vormt de rand van de longbasis en bestaat dus uit de boord tussen de facies diaphragmatica enerzijds en de facies medialis en facies costalis anderzijds. Scherpe rand Recessus costodiaphragmaticus = Boord tussen de facies diaphragmatica en de facies costalis, hij is bijzonder scherp insnijdingen Fissurae interlobares = Insnijdingen in de longen, aangewend om de long in te delen in longkwabben. Het zijn diepe insnijdingen van de long, waarbij de begrenzende vlakken van de longlobben elkaar raken. Lobus accessorius = Steeds goed afgezonderd en vult de recessus mediastini Recessus mediastini = Wordt gevuld door de lobus accessorius. Bronchaalboom = Het geheel van vertakkende buizen die het transport van lucht naar en van de longalveolen moet mogelijk maken Bifurcatie = De linker en rechter hoofdbronchus ontstaan die onmiddellijk de longen binnendringen Linker en rechter hoofdbronchus Bronchus principalis = Splitst in de longwortel in secundaire bronchen Secundaire bronchen Bronchi lobares = Afsplitsing van de hoofdbronchus (splitsing in de longwortel) Segmentale bronchen Bronchi segmentales = Afsplitsing van de secundaire bronchen Craniale nierpool Extremitas cranialis = Zorgt voor een impressio renalis in de lobuscaudatus van de lever. bovenzijde Facies dorsalis = Ligt retroperitoneaal en raakt aan de diafragmapijlers, zodat de nieren iets meebewegen met het ademhalingsritme onderzijde Facies ventralis = Welft uit de naar de buikholte toe en is bedekt met peritoneum Caudale nierpool Extremitas caudalis = deel van de nier dat afgerond en vrij ligt Laterale rand Margo lateralis = deel van de nier die mooi afgerond is Mediale rand Margo medialis = deel van de nier die een indeuking vertoont indeuking Hilus renalis = Indeuking in de mediale rand van de nier Sinus renalis = Uitholling tot diep in de nier aan de hilus renalis. Hij bevat : • nierbekken • arteria en vena renalis • lymfevaten en nierlymfeknopen • zenuwtakjes • vetweefsel nierbekken Pelvies renalis = Intrarenale verzamelruimte van de urine waar de ureter op aansluit Vetkapsel Capsula adiposa = Uitwendige vetlaag waarvan de dikte varieert naargelang de diersoort en voedingstoestand nierkapsel Capsula fibrosa = Dunne maar stevige bindweefsellaag die bedekt is door het vetkapsel en die het nierweefsel volledig omgeeft. Bevat talrijke bloedvaten en kapselvenen. nierlobben Lobi renales = Elke nier bestaat uit verschillende nierlobben Schorszone / nierschors / Cortex renis = Bruinrood van kleur en heeft een gekorreld uitzicht dat wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van de duizenden speldenkop-grote nierlichaampjes Mergzone / niermerg Medulla renis= Deel van een nierlob. Hierin liggen de afvoerwegen. Piramis renalis= De mergzone van iedere nierlob is piramidevormig nierpapillen Papilla renalis = Top van de mergzone puilt tepelvormig uit Ductus papillares = Afvoerbuizen, waarlangs de urine het nierweefsel verlaat nierkelken Calices renales = Kelk- of bekervormige uitstulpingen van de verzamelruimte Meerlobbige nieren Multilobaire nieren = Bestaan uit een conglomeraat van nietgefusioneerde nierlobben, waarbij de nier in haar totaliteit een druiventrosvormig uitzicht heeft Multipapillaire nieren met een effen oppervlak = Alle oorsponkelijke nierlobben zodanig met elkaar versmolten, dat het cortexweefsel een aaneensluitend perifeer gebied vormt zonder inkepingen Unipapillaire nieren (met effen oppervlak) = Al het cortexweefsel van tussen de mergpiramiden wordt naar perifeer weggedrukt, de piramiden versmelten tot één geheel Crista renalis = Enkelvoudige kam, gevormd door de versmolten nierpapillen Multipapillaire nieren met oneffen oppervlak = Clusters die van elkaar gescheiden zijn door diepe groeven. In de groeven wel versmelting van de nierschors en het niermerg van de aan eenpalende clusters, maar de nierpapillen van de verschillende clusters blijven apart. aa. arcuatae & vv. arcuatae = Interlobaire bloedvaten in de grenszone tussen nierschors en niermerg apex vesicae / vertex vesicae = Voorrand van de urineblaas die afgerond is. er kan er litteken aangetroffen worden als overblijfsel van het urachuskanaal, dat bij de geboort dichtgroeit Corpus vesicae = Het middendeel van de urineblaas, kan zeer volumineus zijn blaashals Cervix vesicae = Loopt zonder duidelijke grens over in de buisvormige urethra, is smaller dan het corpus. Columnae ureticae = Ontstaan door het inwendig uitpuilen van de ureters in de blaaswand Plicae uretericae = Kleine slijmvliesplooien waar de ureters uitmonden Driehoekige zone Trigonium vesicae = Wordt afgelijnd door de plicae uretricae Mediane slijmvliesplooi / Crista urethralis = De plicae uretericae lopen hier caudaal in uit, hetis een mediane slijmvliesplooi, die nog een eind te volgen is in de urethra m. detrusor vesicae = Spierwand van de urineblaas, zorgt voor het ledigen van de blaas bij de mictio m. urethralis = Dwarsgestreept, en omgeeft de urethra Ligamentum vesicae laterale = De blaas is beiderzijds opgehangen aan dit ligament Ligamentum vesicae medianum = De blaas is ventraal opgehangen aan dit onpare ligament Ligamentum teres vesicae = Deze fijne streng versterkt het vesicae laterale
Ingezonden op 17-08-2014 - 2690x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!