Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Maarten's lijstjes
› 2 hfst 2+3 begrippen gesteenten en reliëf
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Maarten's lijstjes
2 hfst 2+3 begrippen gesteenten en reliëf
Jaar 3 (aso)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Berg = Een hoge verheffing in het landschap met steile wanden. Dal =Een langwerpig gebied dat lager ligt dan de omgeving waardoor meestal een waterloop stroomt. Een vallei. Gebergte = Een reliëfvorm met grote hoogteverschillen en steile hellingen. Een aaneenschakeling van bergen (op een lijn -› bergketen, in groep -› bergmassief). Helling = De overgang tussen hogere en lagere delen in het landschap. Hellingsvlak = De glooiing tussen hogere en lagere delen in het landschap. Heuvel = Een koepelvormige verheffing in het landschap met steile of minder steile wanden. Een heuvel is lager dan een berg. Heuvelland = Een reliëfvorm met golvende horizonlijn en matige hoogteverschillen. Een aaneenschakeling van heuvels. Hoogland = Een gebied hoger dan 2 000 meter boven de zeespiegel. Hoogte =Het aantal meter van een plaats boven de zeespiegel. Hoogtelijn = Een lijn op de kaart die punten verbindt die op dezelfde hoogte liggen. Een grenslijn tussen twee opeenvolgende hoogtezones. Hoogtepunt = Een punt op de kaart dat de hoogt aangeeft. Hoogteverschil =Het verschil in hoogte tussen twee plaatsen. Hoogtezone = Een gebied tussen twee hoogtelijnen. Horizon = De lijn in de verte waar lucht en aarde elkaar schijnbaar raken. Laagland = Een gebied lager dan 200 meter. Middelland =Een gebied tussen 200 meter en de 2000 meter. Plateau = Een effen reliëfvorm met ingesneden valleien. Reliëf = De afwisseling van hoogten en laagten, hellende en vlakke delen in het landschap. Reliëfdoorsnede = Een zijaanzicht van het reliëf. Een lijn die voor alle punten tussen twee plaatsen de hoogteligging weergeeft. Een profiel. Vallei = Een langwerpig gebied dat lager ligt dan de omgeving en waardoor meestal een waterloop stroomt. Een dal. Vlakte =Een effen reliëfvorm zonder diepe insnijdingen. Bodem = De bovenste losse laag van de aardkorst waarin de plantenwortels groeien. Doorlaatbaarheid = Een maat voor de snelheid waarmee water door een gesteente dringt. Gesteente = Het natuurlijk materiaal waar de aardkorst is uit opgebouwd en dat mee het reliëf bepaalt. Los gesteente = Een gesteente dat bestaat uit afzonderlijke losse deeltjes. Vast gesteente = Een gesteente waarvan de deeltjes aan elkaar vasthangen. Je kan er stukken uit loshakken. Ondergrond = De gesteentenlagen onder de bodem. Er groeien geen plantenwortels. Oppervlaktegesteente =Het gesteente dat aan de oppervlakte ligt, het bovenste gesteente in de aardkorst.
Ingezonden op 27-09-2014 - 1423x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!