Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Trabitour A
› 2 12.2 + 13.3 + 6.3 + 14.3 + 3.4
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Trabitour A
, deel 1
2 12.2 + 13.3 + 6.3 + 14.3 + 3.4
Jaar 2 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
ich bin = ik ben du bist = jij bent er ist = hij is sie ist = zij is es ist = het is wir sind = wij zijn ihr seid = jullie zijn sie sind = zij zijn Sie sind = u bent ich habe = ik heb du hast = jij hebt er hat = hij heeft sie hat = zij heeft es hat = het heeft wir haben = wij hebben ihr habt = jullie hebben sie haben = zij hebben Sie haben = u heeft (ich bin) gewesen = (ik ben) geweest (ich habe) gehabt = (ik heb) gehad ich werde = ik word du wirst = jij wordt er wird = hij wordt sie wird (ev) = zij wordt (ev) es wird = het wordt wir werden = wij worden ihr werdet = jullie worden sie werden (mv) = zij worden (mv) Sie werden = u wordt (ich bin) geworden = (ik ben) geworden maken = machen ik maak = ich mache jij maakt = du machst hij maakt = er macht zij maakt (ev) = sie macht (ev) het maakt = es macht wij maken = wir machen jullie maken = ihr macht zij maken (mv) = sie machen (mv) u maakt = Sie machen gemaakt = gemacht Guten Tag = dag, hallo Entschuldigung = sorry, pardon Ich heiße Jens. = Ik heet Jens. Mein Name ist Jessica. = Mijn naam is Jessica. Ich bin dreizehn Jahre alt. = Ik ben dertien. ich wohne = ik woon ich komme aus = ik kom uit Ich spiele Fußball. = Ik voetbal. warum = waarom besuchen = bezoeken ich möchte = ik zou graag willen gern(e) = graag wieder = weer auch = ook in den Ferien = in de vakantie im Sommer = in de zomer im Juli/ im August = in juli/ in augustus nach Holland fahren = naar Nederland gaan Spaß machen/ toll sein = leuk zijn Das macht mir Spaß. = Dat vind ik leuk Radfahren macht Spaß = Fietsen is leuk. Deutsch sprechen = Duits spreken suchen = zoeken Hbf. (Hauptbahnhof) = CS (Centraal Station) am Bahnhof = op het station ankommen = aankomen abholen = ophalen bis dann = tot dan tschüs = dag, doei auf Wiedersehen = tot ziens einkaufen gehen = boodschappen doen das Obst = het fruit der Apfel, die Äpfel = de appel die Birne/-n = de peer die Orange/-n = de sinaasappel die Banane/-n = de banaan die Erdbeere/-n = de aardbei essen = eten das Gemüse = de groente der Spinat = de spinazie die Bohne/-n = de boon die Karotte/-n = het worteltje der Blumenkohl = de bloemkool der Rosenkohl = de spruitjes die Kartoffel/-n = de aardappel der Kunde/-n = de klant kochen = koken das Fleisch = het vlees die Wurst, die Würste = de worst die Dose/-n = het blikje das Frühstück = het ontbijt frühstücken = ontbijten zum Frühstück = bij het ontbijt das Ei/-er = het ei das Butterbrot/-e = de boterham das Brötchen = het broodje die Butter = de boter aufs Brot schmieren = op je brood smeren die Tasse/-n = het kopje die Milch = de melk der Tee = de thee der Kaffee = de koffie trinken = drinken
Ingezonden op 30-09-2014 - 554x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
01-10-2014
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!