Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Farinelli's woordenlijst Italiaans
› 1 Woordenlijst taalgids Italiaans
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Farinelli's woordenlijst Italiaans
, deel 7
1 Woordenlijst taalgids Italiaans
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
(aan)komst = arrivo (be)naderen (transitief) = avvicinare (be)wonen = abitare (h)erkennen, = riconoscere (op)merken, bemerken = accorgersi di, notare (veld)slag, strijd = battaglia aanbod = offerta aandenken, souvenir = ricordo aandringen = insistere aanhoren, luisteren = ascoltare aanhouden, doorlopend = continuo aankleden = vestire aankomen (gewicht) = ingrassare aankomen (plaats) = arrivare aanraken = toccare aanschaffen = acquistare aansprakelijk = responsabile aansteken = accendere aansteker = accendino aantal = numero aanval = attacco aanvraag = richiesta aanwezig = presente aanwijzen = indicare aanwijzen = mostrare, indicare aardewerk = ceramica aardig = simpatico, gentile aarzelen = esitare, titubare absoluut = assoluto achter = dietro achterin = in fondo achteruit = indietro ademen = respirare adres = indirizzo advies = consiglio afdalen = scendere afdeling = reparto afschaffen, opheffen = abolire afscheid = congedo, addio afscheid nemen = congedarsi afspraak = appuntamento afval = rifiuti (mmv) afvragen (zich) = chiedersi afwassen = lavare i piatti afwezig = assente afzender (m/v) = mittente afzonderlijk = separato alarm = allarme (m) algemeen = generale alleen = solo alstublieft (geven) = prego alstublieft (vragen) = per favore, per piacere altijd = sempre ambassade = ambasciata ander = altro antwoorden = rispondere arm, behoeftig = povero aroma = aroma auto = macchina automaat = distributore automatico autoverhuur = noleggio automobili autoweg = autostrada avondeten = cena baan, werk = lavoro baas = padrone baddoek = telo da bagno baden = fare il bagno bagagekluis = deposito bagagli bal = palla (v), pallone (m) balpen = biro (v) bank (geld) = banca bank (zit) = banco, panchina batterij = batteria batterij = pila bed = letto bedanken = ringraziare bedankt = grazie bediening = servizio bedoeling = intenzione bedrijf = impresa beeld (afbeelding) = immagine (v) beginnen = iniziare, (in)cominciare behalve = eccetto behandelen = trattare bekende (kennis) = conoscente (m/v) bekwaam, capabel = capace belangrijk = importante beledigen = offendere Belg(isch) = belga België = Belgio bellen = suonare beloven = promettere bemerken = accorgersi di, notare beneden = giù, sotto bereiden = preparare bereiken = raggiungere bericht = notizia beroemd = famoso beroep = professione (v), mestiere (m) beschadigd = danneggiato beschermen = proteggere beslissen = decidere bestaan = esistere besteden = spendere bestellen = ordinare bestemming = destinazione betalen = pagare betekenen = significare bevestigen (akkoord) = confermare beweging = movimento bewijzen, proberen = provare bewusteloos = svenuto bezet = occupato bezichtigen = visitare bezienswaardigheid = bellezza bezoek = visita bezorgd = preoccupato bfreekbaar = fragile bij (insekt) = ape (v) bij (voorzetsel) = da, presso bijna = quasi bijvoorbeeld = per esempio bijzonder = particolare binnenkort = fra poco binnenlands = interno bitter = amaro blad (boom) = foglia blad (papier) = foglio blad (tijdschrift) = rivista blij = allegro, felice blijven = rimanere, restare blussen, doven = spegnere boeien = affascinare boodschap (bericht) = messaggio boodschappen doen = fare le spese boom = albero boos = arrabbiato boot = barca bord (eten) = piatto borrel = aperitivo borst = petto borst (boezem) = seno bos = bosco bos (bloemen) = mazzo bouwen = costruire bovenop = sopra branden = bruciare brandtrap = scala di emergenza breuk = frattura brouwen = fare la birra bruid = sposa bruidegom = sposo bruikbaar = utile bruiloft = nozze (vmv), matrimonio buigen = piegare buiten = fuori buitengewoon = straordinario buitenkant = esteriore buitenkant = esterno buitenlander = straniero buitenlucht (in de) = all'aperto burger = cittadino cadeau = regalo chauffeur = autista, conducente chequebook = libretto degli assegni chic, elegant = elegante collega = collega (m/v) collega's = colleghi (mmv) college = collegio compleet, geheel = intero condoom = preservativo correct = corretto correct = giusto corrupt = corrotto coupé = scompartimento cultuur = cultura cursus = corso daar (heen) = lì daarom = perciò dadelijk, meteen = subito dagmenu = piatto del giorno deel = parte (v) delen = dividere dief = ladro diep = profondo diepvrieskast = congelatore (m) dierenarts = veterinario dik = spesso, grosso dikwijls = spesso ding, zaak = cosa, affare (m) doden = uccidere doel = scopo dood (de) = morte (v) doof = sordo dooi = disgelo door middel van = per mezzo di doorlopend = continuo dop (van fles) = tappo dorp = paese, villaggio draaien = girare draaien, keren = girare, tornare dragen = portare dringend = urgente drinkbaar = potabile drinken = bere dromen = sognare dronken = ubriaco druppel = goccia duidelijk, helder = chiaro duivel = diavolo dun (alg.) = sottile dun (slank) = snello dun (vloeistof) = liquido durven = osare duur (prijs) = caro duur (tijd) = durata duwen = spingere dwingen = forzare eb en vloed = riflusso e flusso echt (geen namaak) = genuino eenvoudig = semplice eerder = prima eerlijk = onesto eigenaardig = curioso eigenwijs, koppig = testardo eiland = Isola einde = fine (v) eindelijk = finalmente eindigen = finire eisen = esigere ellende = miseria ergeren = irritare ervaring = esperienza etalage = vitrina eten (werkwoord) = mangiare extra = in più fabriceren = fabbricare falen = non riuscire familie (gezin) = famiglia familie (verwanten) = parenti (mmv) feest vieren = festaggiare, far festa fietser = ciclista fietspad = pista ciclabile fijn (niet grof) = delicato firma = ditta flat = appartamento flauwvallen = svenire fles = bottiglia fluisteren = sussurrare fluit (muziek) = flauto fluitje (signaal) = fischio fooi = mancia fout (bijv. nmw) = sbagliato gaan zitten = sedersi gangbaar, in omloop = corrente gapen = sbadigliare gastvrijheid = ospitalità gauw, vroeg = presto gebaar = gesto gebaren = gesticolare gebeuren = succedere, avvenire gebeurtenis = avvenimento gebied = zona geboorte = nascita gebrek = mancanza gedachte = pensiero gedicht = poema (m) gedrag = comportamento gedragen (zich) = comportarsi geduld = pazienza geduldig = paziente gedurende = durante geen = nessuno gehandicapt = andicappato geheim = segreto gek = pazzo gelegenheid = occasione gelijk (soortig) = simile gelijk, identiek = identico gelijkhebben = aver ragione gelukgewenst = auguri (mmv) gemakkelijk = facile gemeentelijk = comunale, municipale genoeg, voldoende = abbastanza getal = numero getuige = testimonio geur = odore (m) gevaar = pericolo geval = caso gevangenis = carcere (m), prigione (v) gevecht = lotta, combattimento gevoel = sentimento gewicht = peso gewond = ferito gewoon = normale gewoonte = abitudine (v), costume (m) gezicht = faccia gezond = sano glad = liscio gletsjer = ghiacciaio golf (sport) = golf golf (zee) = onda gondel = gondola gooien = gettare graad = grado graag = volentieri grappig = buffo, comico gratis = gratuito grens = frontiera groeien = crescere groeten = salutare groot = grande grot = grotta haasten (zich) = far presto, affrettarsi haastig = in fretta halen = andare a prendere halte = fermata hand = mano (v) hechtpleister = cerotto adesivo heersen = regnare heet = caldo hek = cancello helaas = purtroppo helder, duidelijk = chiaro helft = metà help! = aiuto! hemel = cielo herhalen = ripetere herinneren (zich) = ricordare (ricordarsi) herrie, lawaai = chiasso heten = chiamarsi hinderen = dare fastidio hitte = gran caldo hoek = angolo Holland = Ollanda honger = fame (v) hoofd = testa hoofd (chef) = capo hoog = alto hoogseizoen = alta stagione hoogte = altezza, altitudine hopen = sperare horen = sentire hou op! = smettila! houden = tenere huilen = piangere huren (van boot/fiets) = noleggiare huren (van huis) = affittare ijs (bevroren water) = ghiaccio ijs (consumtie) = gelato ijskast = frigorifero in plaats van = in vece di in slaap = addormentato inbegrepen (alles) = compreso (tutto) inderdaad = infatti, difatti indruk = impressione ineens, plots = di colpo, ad un tratto informeren naar = informarsi di/su ingang = entrata inhalen = sorpassare inhoud = contenuto inpakken (in papier) = incartare inschenken = versare instappen = salire integendeel = al contrario intussen = intanto invoegen = inserire ja = sÌ jammer = peccato jarig zijn = aver il compleanno jeugdherberg = ostello della gioventù jong = giovane jongen = ragazzo journaal (radio) = giornale radio journaal (tv) = telegiornale (m) juist = giusto jurist = giurista jurk = abito, vestito juweel = gioiello kaal = calvo kaars = candela kaart = carta kamer = stanza, camera kamperen = campeggiare kano = canoa kapot = guasto, rotto kast = armadio keer = volta kelder = cantina kennen = conoscere kennis (vriend) (m/v) = conocsente keren = tornare kerkhof = cimitero keuken = cucina keuze = scelta kiezen = scegliere kijken = guardare klaar = pronto klacht = reclamo klacht (bij arts) = disturbo kleden (zich) = vestire (vestirsi) kleingeld (mmv) = spiccioli kleren (mmv) = vestiti kleur (m) = colore klok = orologio knap (intelligent) = intelligente knap (mooi) = bello koel = fresco kok(kin) = cuoco/a koken (eten bereiden) = cucinare koken (water) = far bollire komen = venire kopen = comprare kopje = tazza kort (lengte) = corto kort (tijd) = breve korting = sconto kosten = costare kosten (de) = spese koud = freddo krijgen = ricevere kruk, kleerhanger = gruccia kunnen (omdat je het geleerd hebt) = sapere kunnen, mogen = potere kunst (v) = arte kurk = tappo kurkentrekker (mmv) = cavatappi kussen (bed) = cuscino, guanciale kussen (kus geven) = baciare kust = costa kwal = medusa kwetsen (beledigen) = offendere kwetsen (verwonden) = ferire laag = basso laars (m) = stivale lachen = ridere ladder (kous) = smagliatura ladder (trap) = scala lang = lungo langs = lungo langzaam = lento laten weten = avvertire leeg = vuoto leggen = mettere lekker = buono lelijk = brutto lenen = prestare leren (onderwijzen) = insegnare leren (zelf) = imparare leugen = bugia levensmiddelen (mmv) = generi alimentari leveren, voorzien van = fornire di licht (bijv. nmw.) = chiaro licht (het) (v) = luce licht (verteerbaar) = leggero lief = caro, carino liften = fare l'autostop liggen = essere sdraiato lijm = colla lijst = lista logé = ospite logeren = essere alloggiato lopen = andare a piedi losmaken = sciogliere lucht = aria luid = forte luisteren = ascoltare maan = luna maatregel = misura mager, slank = magro maken = fare make-up = trucco man = uomo markt = mercato materiaal (m) = materiale medewerking = collaborazione meedelen = comunicare meestal = il più delle volte mengen = mescolare merken (van merk voorzien) = marcare meten = misurare middel = mezo minder = meno misschien = forse moe = stanco moed = coraggio moeten = dovere moment, ogenblik = attimo, momento, istante monteur = meccanico mug = zanzara muis = topo munt = moneta na = dopo naaien = cucire naakt = nudo naast, ernaast = accanto nadeel = svantaggio nadenken = riflettere naderen, dichterbij komen (wdkd) = avvicinarsi namens = a nome di, da parte di nat = bagnato Nederland = i Paesi Bassi Nederlands = olandese nemen = prendere nergens = da nessuna parte niemand = nessuno nieuw = nuovo nieuws = notizie (vmv) nodig hebben = aver bisogno di noodgeval = emergenza nu = adesso, ora nummerbord = targa automobilistica oefening = esercizio oever, waterkant = riva omdat = perché omgeving = dintorni (mmv) omhelzen = abbracciare omlaag = giù onaamgenaam = spiacevole onder = sotto onderdak = alloggio ongelofelijk = incredibile ongerust = preoccupato ongetwijfeld = senza dubbio onkosten = spese (vmv) onlangs = poco tempo fa onmiddellijk (bijw.) = immediatamente onschuldig = innocente ontbreken = mancare ontdekken = scoprire ontkennen = negare ontmoeten = incontrare ontvangen = ricevere oordelen = giudicare oorzaak = causa op geen enkele plaats = in nessun luogo op prijs stellen = apprezzare openen = aprire openingstijden = orario d'apertura ophouden = smettere opnieuw = di nuovo overal = dappertutto overdag = di giorno overeenkomst, akkoord = accordo overlijden = morire oversteken = attraversare overstroming = inondazione paar = paio paleis, flatgebouw = palazzo papier = carta pardon = mi scusi pardon (passeren) = permesso park = parco parkeermeter = parchimetro parkeerplaats = parcheggio pasfoto = foto d'identità passeren = passare periode = periodo pijn doen = far male pils (tap) = birra (alla spina) plaag = piaga plaats = posto, luogo poging = tentativo post = posta posten (brief0 = impostare, imbucare potlood = matita potloodslijper = temperamatite praten = parlare proberen = provare probleem = problema (m) proeven = assaggiare punaise = puntina da disegno raadgeven = consigliare raadplegen = consultare raam = finestra radio = radio (v) ramp = disastro reageren = reagire realiseren = realizzare rechter (juridisch) = giudice rechtstreeks = direttamente redden = salvare redelijk = ragionevole reden = ragione, motivo reisbureau = agenzia viaggi reischeque = assegno per viaggiatori reizen = viaggiare retourtje = andata e ritorno richting = direzione rijbewijs = patente (v) rijden = guidare ritssluiting = chiusura lampo roeien = remare roepen = chiamare rolstoel = sedia a rotelle rondom = intorno a rook = fumo rots = roccia rugpijn = male alla schiena rugzak = zaino ruiken = sentire ruilen = cambiare rust = riposo ruzie = litigio ruzie maken = litigare salaris = stipendio samen = insieme samenstellen = comporre schaatsen = pattinare schade = danno schijnen (lijken) = sembrare, parere schijnen (zon) = brillare schilderij = quadro schilderkunst, het schilderen = pittura schip = nave (v) schoon = pulito schreeuwen = gridare schrijven = scrivere schrikken = spaventarsi schroevendraaier = cacciavite (m) sinds = da skilift = sciovia slaan = battere slaap = sonno slaap (aan het hoofd) = tempia slaapzak = sacco a pelo slachtoffer = vittima (m/v) slang = serpente slapen = dormire smaak = gusto smerig = sporco snel = rapido, veloce, presto snelheid = velocità snijden = tagliare snijden (in plakken) = affettare soms = qualche volta speelgoed = giocattoli (mmv) spel = gioco splinter = scheggia spoedgeval = caso di emergenza spreekuur = ora di visita staan = stare in piedi stad = città standbeeld = statua statiegeld = deposito per vuoto stekker = spina sterk = forte sterven = morire stil = silenzioso stinken = puzzare stoel = sedia stoomboot = battello a vapore stoplicht = semaforo stoppen = fermarsi storen = disturbare straffen = punire student = studente studente = studentessa studeren = studiare taai = duro taak = compito talrijk = numeroso te koop = vendesi, da vendere tegenover = di fronte a tekenen (handtekening) = firmare tekenen (tekening) = disegnare tellen = contare terecht = giusto terugbetalen = restituire terugbrengen = riportare teruggaan = ritornare terugreis = viaggio di ritorno terugvinden = ritrovare tevreden = contento toegang = accesso toen = allora, quando toepassen = applicare toevoegen = aggiungere tol = pedaggio tot straks = a presto, a fra poco trouwen = sposarsi tussen = tra, fra twijfel = dubbio uitgaan = uscire uitgang = uscita uitleggen = spiegare uitnodigen = invitare uitrusten (zich) = riposarsi uitzonderlijk = eccezionale vaak = spesso vader = padre vakantie = vacanza, ferie (vmv) val = caduta vallen = cadere vasthouden = tenere veel = molto veiligheidsgordel = cintura di sicureza veranderen = cambiare verantwoordelijk = responsabile verbandkist = cassetta di pronto soccorso verbod(en) = divieto verdienen = guadagnare verdwijnen = sparire verfrissen = rinfrescare vergelijken = comparare vergeten = dimenticare vergif = veleno vergunning = permesso verhuizen = trasferirsi verkeer = traffico verkeersopstopping = ingorgo verkopen = vendere verkrijgen = ottenere verlichten = illuminare verliezen = perdere vermijden = evitare veroorzaken = causare verplaatsen = spostare verplichten = obbligare verschil = differenza vertalen = tradurre vertellen = raccontare vertraging = ritardo vertrekken = partire vervelen = annoiare vervoer, transport = trasporto verwachten = aspettare verwarming = riscaldamento verzekeringspolis = polizza d'assicurazione vissen (de) = pesci vissen (hengelen) = pescare vlek = macchia vloed = flusso, marea alta voelen = sentire volgen = seguire vooraan, voorin = davanti voorbehoedsmiddel = anticoncezionale (v), preservativo voorstel = proposta voorzichtig = prudente vragen = domandare, chiedere vreemd(e) = straniero vroeg = presto vuilnisemmer (bak) = secchio della spazzatura, patumiera waar, echt (bijv. nmw.) = vero waarde(vol) = (di gran) valore (m) waarschijnlijk = probabile waarschuwen = avvisare wachten = aspettare wandelen = passeggiare wanhopig = disperato wasmachine = lavatrice (v) wasmiddel (poeder) = detersivo in polvere wassen = lavare waterdicht = impermeabile wegnemen = togliere weinig = poco wekken = svegliare wekker = sveglia wereld = mondo werkelijk = davvero, veramente werken = lavorare winkel = negozio winkelen = fare le spese wintersport = sport invernale wisselgeld = spiccioli (mmv) woord = parola woordenboek = dizionario wreed = crudele zacht = morbido zakdoek = fazoletto zand = sabbia zeggen = dire zeilboot = barca a vela zenden = spedire, mandare zenuwachtig = nervoso zich misdragen = comportarsi male zich ongerust maken = preoccuparsi zich vergissen = sbagliarsi zichtbaar = visibile ziek = malato ziekte = malattia zijn (werkwoord) = essere zijstraat = via laterale zingen = cantare zitten = sedere zoeken = cercare zonder = senza zonnebaden = prendere il sole zonnebrand = scottatura zonnesteek = colpo di sole zorgen voor, verzorgen = aver cura di zwaar = pesante zwak = debole zwanger = incinta zweepslag, whiplash = colpo di frusta zwellen = gonfiare zwemmen = nuotare zwijgen = tacere
Ingezonden op 07-10-2014 - 1209x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!