Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Farinelli's woordenlijst Italiaans
› 1 Meest voorkomende werkwoorden
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Farinelli's woordenlijst Italiaans
, deel 8
1 Meest voorkomende werkwoorden
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
abitare = wonen accendere = aansteken accettare = aannemen, accepteren accompagnare = vergezellen accorgersi di = bemerken, opmerken addirsi = passen, horen bij addormentare = in slaap brengen aggiungere = toevoegen aiutare = helpen alzare = optillen alzarsi = opstaan amare = houden van andare = gaan annoiare = vervelen apparire = verschijnen aprire = openen arrabbiare = boos maken arrivare = aankomen ascoltare = luisteren aspettare = wachten avere = hebben baciare = kussen, zoenen ballare = dansen bere = drinken bisognare = nodig zijn cadere = vallen cambiare = ruilen, veranderen camminare = lopen cantare = zingen capire = begrijpen cenare = eten cercare = zoeken chiamare = roepen, noemen chiamarsi = heten chiedere = vragen chiudere = sluiten cogliere = plukken cominciare = beginnen comprare = kopen condurre = leiden, besturen conoscere = kennen, weten continuare = doorgaan met coprire = bedekken correggere = verbeteren, corrigeren correre = rennen costare = kosten costruire = bouwen credere = geloven crescere = groeien cucinare = eten koken cucire = naaien dare = geven decidere = beslissen desiderare = verlangen naar, wensen dimenticare = vergeten dipingere = schilderen dire = zeggen discutere = discuteren diventare = worden divertire = vermaken, amuseren divertirsi = zich vermaken, zich amuseren domandare = vragen dormire = slapen dovere = moeten entrare = binnengaan esigere = eisen espellere = wegsturen, uitwijzen essere = zijn fare = doen, maken fermarsi = stoppen finire = beeindigen fuggire = vluchten giacere = liggen, gelegen zijn, rusten (in graf) giungere = verenigen, samenvoegen godersi = genieten van guadagnare = verdienen guardare = kijken naar guidare = begeleiden, leiden, rijden in auto imparare = zelf leren incontrare = ontmoeten iniziare = beginnen, starten insegnare = onderwijzen inviare = verzenden invitare = uitnodigen lasciare = laten (hulpwerkwoord) lavare = wassen lavorare = werken leggere = lezen lodare = prijzen, roemen mancare = missen, gebrek aan mandare = sturen, zenden mangiare = eten mettere = leggen, plaatsen, zetten morire = sterven muovere = bewegen nascere = geboren worden nascondere = verbergen nuocere = schaden nuotare = zwemmen offrire = aanbieden ottenere = verkrijgen pagare = betalen parere = schijnen parlare = spreken partire = vertrekken passare = passeren pattinare = schaatsen pensare = denken perdere = verliezen permettere = toestaan pettinare = kammen piacere = bevallen piangere = huilen piovere = regenen porre = vastleggen, vaststellen, bepalen portare = dragen possedere = bezitten potere = kunnen, mogen pranzare = lunchen preferire = voorkeuren prendere = nemen preparare = voorbereiden produrre = produceren promettere = beloven proporre = voorstellen, voorstel doen provare = proberen, bewijzen pulire = poetsen, schoonmaken raccontare = vertellen raggiungere = bereiken redigere = schrijven, opstellen rendere = teruggeven restare = blijven ricevere = ontvangen, krijgen ricordare = herinneren ricordarsi = zich herinneren ridere = lachen rimanere = blijven ripetere = herhalen riposare = rusten riposarsi = uitrusten rispondere = antwoorden ritornare = terugkeren riuscire = welslagen, gelukken rompere = breken, kapot maken salire = instappen, oplopen, opstijgen saltare = springen salutare = groeten sapere = weten sbagliare = fout doen sbagliarsi = zich vergissen scegliere = kiezen scendere = afdalen sciaquare = spoelen scogliere = losmaken scolare = afgieten scoprire = ontdekken scrivere = schrijven sedere = zitten sedersi = gaan zitten, plaatsnemen seguire = volgen sembrare = lijken op sentire = horen, voelen, ruiken, vernemen servire = (be-)(op-)dienen smettere = ophouden met soccombere = bezwijken voor soffrire = lijden sognare = dromen spedire = versturen, wegsturen, sturen (brief) spegnere = blussen, doven, uitschakelen spendere = uitgeven sperare = hopen spiegare = uitleggen, verklaren sposare = trouwen, uithuwelijken sposarsi = trouwen met stare = zijn, staan, zich voelen studiare = studeren succedere = gebeuren suonare = bellen, klinken, luiden, bespelen van instrument svegliare = wekken svegliarsi = wakker worden tacere = zwijgen telefonare = opbellen, telefoneren temere = vrezen, bang zijn voor tenere = houden togliere = wegnemen, afpakken tornare = keren tradurre = vertalen trarre = trekken, sleuren trovare = vinden uccidere = doden udire = horen, vernemen (niet sentire!) usare = gebruiken uscire = uitgaan valere = waard zijn vedere = zien vendere = verkopen venire = komen vestire = kleden, aankleden vestirsi = zich aankleden viaggiare = reizen vincere = winnen visitare = bezoeken vivere = leven volare = vliegen volere = willen
Ingezonden op 07-10-2014 - 7477x bekeken.
Waardering 8 (aantal stemmen: 6)
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!