Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
na klaar!
› 1 en 2 taalvaardigheidstoets
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
na klaar!
1 en 2 taalvaardigheidstoets
Jaar 2 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
die Ferien= de vakantie die Nachricht= het berichtje nett= aardig die Schule = de school die Schwester = de zus das Tier= het dier der Bruder = de broer das Wörterbuch = het woordenboek einfach = eenvoudig, gewoonweg zum Beispiel=bijvoorbeeld reiten=paardrijden ansehen=bekijken hallo, ich bin Brit = hallo, ik ben Brit du bist also Evas Freund = jij bent dus Eva's vriend wohnst du in Berlin? = woon je in Berlijn? ja, ich wohne hier =ja, ik woon hier mein Vater hat hier seinen Job = mijn vader heeft hier zijn baan ich habe einen Bruder = ik heb een broer er heißt Alex =hij heet Alex ich habe eine Schwester = ik heb een zus wie heißt du? = hoe heet jij? ich habe ein Haustier = ik heb een huisdier et ist ein Kaninchen = het is een konijn ich habe keine Geschwister = ik heb geen broers of zussen wer ist das? = wie is dat? wohner kommt er? = waar komt hij vandaan er kommt aus Bonn = hij komt uit Bonn wie alt ist er? = hoe oud is hij? er ist vierzehn = hij is veertien null = nul eins = een zwei = twee drei = drie vier = vier fünf = vijf sechs = zes sieben = zeven acht= acht neun = negen zehn = tien elf = elf zwölf = twaalf dreizehn = dertien vierzehn = veertien fünfzehn = vijftien sechzehn = zestien siebzehn = zeventien achtzehn = achtien neunzehn = negentien zwanzig = twintig einundzwanzig = eenentwintig ich bin = ik ben du bist = jij bent er/ sie/es ist = hij/zij/het is wir sind = wij zijn ihr seid = jullie zijn sie sind = zijn zijn Sie sind = u bent ich habe = ik heb du hast = jij hebt er / sie/es hat = hij / zij/het heeft wir haben = wij hebben ihr habt = jullie hebben sie haben = zij hebben Sie haben = u heeft ich = e du = st er/sie/es = t wir = en ihr = t sie = en Sie = en die Klassenlehrerin = de klassenlerares die Stunde = het lesuur Mathe = wiskunde das Lieblingsfach = het lievelingsvak Französisch = Frans das Geschäft = de winkel der Schreibtisch = het bureau vernünftig = verstandig unbedingt = hoe dan ook die Freizeit = de vrije tijd das Tagebuch = het dagboek Sport treiben = aan sport doen fußball spielen = voetballen der Verein = de vereniging die Geschwister = de broers en/of zussen zurücklassen = achterlaten traurig = verdrietig die Mannschaft = het team spät = laat sich ansehen = bekijken der Anrufbeantworter = het antwoordapparaat erzählen = vertellen passieren = gebeuren der Zettel = het briefje bitten = verzoeken gebeten = verzocht komisch = vreemd verstehen = begrijpen erwischen = pakken, onderscheppen verrückt = gek ziemlich = tamelijk die Eifersucht = de jaloezie verknallt = verliefd befreundet = bevriend Schluss machen = het uitmaken sich trauen = durven die Mathestunde = de wiskundelerares fröhlich = vrolijk erleben = beleven die Nachrichten = het nieuws die Leute = de mensen mitmachen = meedoen der spitzname = de bijnaam das Mitglied = het lid höflich = beleefd die Erwachsenen = de volwassenen beleidigen = beledigen achten auf etwas = letten op iets verwenden = gebruiken Wie findest du das? = Hoe vind je dat? Das finde ich okay. = Dat vind ik oké. Was glaubt ihr? = Wat denken jullie? Findet Stefan das auch? = Vindt stefan dat ook? Aber ja. Ganz bestimmt. = Zeker wel. Vast en zeker. Ich habe am Wochenende gesucht. = Ik heb in het weekend gezocht. Mit Google wirst du es nicht finden. = Met Google zul je het niet vinden. Das werden wir sehen. = Dat zullen we zien. Also, ich gehe. Es wird Zeit. = Nou, ik ga. Het wordt tijd. Es kostet dreißig Euro. = Het kost dertig euro. Das wird mir zu teuer. = Dat wordt me te duur. Das brauchst du nicht selbst zu bezahlen! = Je hoeft dat niet zelf te betalen! Wie spät ist es? = Hoe laat is het? Die Uhr zeigt halb eins. = De klok wijst half een. Es ist Viertel vor zwei. = Het is kwart voor twee. Es ist Viertel nach fünf. = Het is kwart over vijf. Es ist zehn nach sechs = Es ist zehn nach sechs.
Ingezonden op 12-10-2014 - 769x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!