Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Index

1 Wie we zijn waar we wonen en werken en wat daar economisch aan is

Jaar 3 (havo/vwo)

AOW = Algemene Ouderdoms Wet. De AOW is een voorziening voor mensen van 65 jaar en ouder. De AOW wordt betaald door middel van het omslagstelsel.
arbeid = Betreft een van de vier productiefactoren naast kapitaal, natuur en ondernemerschap. Het is alle geestelijke en lichamelijke inspanning van mensen ten dienste van de productie.
arbeidskosten = De kosten die door een werkgever gemaakt worden omdat hij mensen in dienst heeft. Bijvoorbeeld loonkosten en premies voor sociale verzekeringen.
banksaldo = Tegoed aan geld wat iemand bij de bank heeft.
belastingen = Belastingen zijn verplichte betalingen aan de overheid, die hiervoor geen direct aanwijsbare tegenprestatie levert aan de individuele belastingbetaler.
belastingontvangsten = Ontvangsten die de overheid heeft door de belasting.
Bruto Binnenlands Product (BBP) = De totale productie van alle bedrijven en de overheid (de som van de toegevoegde waardes van bedrijven en de overheid).
Bruto Toegevoegde Waarde = De uitkomst van de volgende som: de omzet - de ingekochte grond- en hulpstoffen - diensten van derden.
Centraal Planbureau (CPB) = Dit is een onderzoeksbureau dat voorspellingen doet over de ontwikkelingen in de Nederlandse economie. Het CPB is een belangrijk adviesorgaan voor de regering.
concurrent = Een bedrijf of persoon die op dezelfde markt producten of diensten verkoopt als jij.
consument = Dit ben je wanneer je iets koopt. Je bent dit wanneer je naar de supermarkt gaat om een pakje boter te halen, maar je bent ook consument wanneer je je haar laat knippen bij de kapper. Het kopen van een goed of gebruiken van een dienst, maken van jou dit.
distributiekosten	 = Kosten die gemaakt worden als er een transactie plaatsvindt, dus als er iets wordt verkocht/gekocht.
economie = Dit omschrijft de sociale wetenschap die zich bezighoudt met het maken en verdelen van schaarse goederen en diensten.
failliet = Dat bedrijf of die persoon niet meer in staat om zijn schulden te betalen.
grondstoffen = Dit zijn onbewerkte materialen, die bewerkt moeten worden om er uiteindelijk een product van te maken.
inkomensverdeling = Dit laat zien op welke wijze het nationaal inkomen verdeeld is over een land.
inkoopprijs = De prijs die een handelaar moet betalen bij de inkoop van zijn producten.
jaarsalaris = Totaalsalaris van iemand per jaar. Dus twaalf keer je maandsalaris.
koopkracht = De hoeveelheid goederen die jij kunt kopen van jouw geld.
kostprijs = De totale kosten per product vormen de kostprijs.
leverancier = een persoon of een bedrijf die goederen of diensten levert in ruil voor geld.
marktmechanisme = Als de prijzen stijgen, komt er meer aanbod en minder vraag. Als de prijzen dalen, werkt het andersom.
minimumloon = Een wettelijk vastgesteld loon. Het is het loon dat mensen minimaal per uur moeten verdienen.
nationaal inkomen = Alle inkomens van de inwoners van een land samen.
opportunity cost = De kosten van het opgeofferde alternatief ofwel de kosten van het één, uitgedrukt in het ander.
prijsstijging = Een stijging van de prijs van een goed.
producenten = Mensen of bedrijven die producten produceren.
produceren = Het maken van een goederen of het leveren van diensten
producten = goederen die tastbaar zijn, zoals bijvoorbeeld een stoel.
recessie = een periode van afnemende economische groei.
rente = De beloning voor het ter beschikking stellen van kapitaal.
resultaat = Wanneer je de brutowinst van een bedrijf hebt berekend, ben je er nog niet. Daarvan moet je nog de bedrijfskosten afhalen. Dit waren de kosten van de huur, het loon, het gas, de reclame, de verzekeringen, etc. Wanneer je al deze kosten van de brutowinst hebt afgehaald, hou je het uiteindelijke resultaat over.
schaars = alleen iets kan verkrijgen door er iets anders voor op te offeren.
toegevoegde waarde = Elk bedrijf doet een stukje van de productie en voegt dus waarde toe aan het product. Het product wordt bij elke stap in de bedrijfskolom meer waard.
verkoopprijs = De prijs waarvoor een bedrijf een product verkoopt.
vraag en aanbod	 = De vraag naar producten en het aanbod van producten.
welvaart	= De mate waarin we in onze behoeften kunnen voorzien.
welvaart in enge zin = welvaart met betrekking tot geld, dus eigenlijk de koopkracht van de burgers van een land.
welvaart in ruime zin = welvaart in enge zin plus andere behoeftes als vrije tijd en een schoon milieu.
winst = De beloning voor het ter beschikking stellen van de productiefactor ondernemerschap.
winstmarge = het verschil tussen de kostprijs en de verkoopprijs.
winstpercentage	 = Percentage winst dat je ergens op hebt.

Ingezonden op 12-10-2014 - 1472x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Index

1 Wie we zijn waar we wonen en werken en wat daar economisch aan is