Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Duits Idioom Cals College Nieuwegein VWO6
› 1 Alles
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Duits Idioom Cals College Nieuwegein VWO6
1 Alles
Jaar 6 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
(sich) setzen = gaan zitten ab und zu = soms abbrechen = verbreken aber = echter, maar abhanden kommen = verliezen ablehnen = afwijzen, afkeuren; afkeuren, afwijzen Abmachungen = afspraken Abseits = buitenspel absichtlich = opzettelijk absperren = afzetten, afsluiten adequat = gepast, adequaat ähneln = lijken op ähnlich = vergelijkbaar, overeenkomend Ähnlichkeit = gelijkenis, vergelijkbaarheid Albtraum = nachtmerrie allein = alleen, in je eentje allenfalls = hooguit allerdings = echter alles in allem = alles tezamen allgegenwärtig = overal aanwezig allmählich = langzamerhand als = toen also = dus Alter = leeftijd androhen = (be)dreigen met anfällig = vatbaar anfällig = vatbaar, ontvankelijk; vatbaar anfangs = in het begin Anforderungen = eisen Angaben = gegevens angelangen = bereiken, aankomen angemessen = gepast, adequaat angreifen = aanvallen anprangern = aan de kaak stellen anrufen = bellen anscheinend = vermoedelijk anstatt = in plaats van anstehen = in de rij staan anstellen = in dienst nemen, aannemen; aannemen, in dienst nemen Antritt = aanvaarding Anwalt = advocaat Anzeige = advertentie Arbeitgeber = werkgever arbeitslos = werkloos arbeitsscheu = lui, werkschuw Ärsche = konten auch = ook auf die Dauer = op den duur auffällig = opmerkelijk aufgrund = op grond van aufhalten = stoppen Aufhebung = annulering aufklären = voorlichten auflisten = opsommen, op een lijst zetten; op een lijst zetten, opsommen Auflösung = oplossing, opheffing Aufmerksamheit = aandacht aufnehmen = instellen aufrecht erhalten = vasthouden aan, handhaven aufschieben = uitstellen Aufschwung = oplveing, bloei; opleving, bloei aufwiegen = compenseren ausbaden müssen = voor iets moeten opdraaien ausbauen = uitbreiden ausführlich = uitvoerig ausgezeichnet = uitstekend ausgiebig = uitvoerig Ausland = buitenland auslösen = losmaken, veroorzaken ausreichen = voldoende zijn ausreichend = voldoende, genoeg ausruhen = rusten ausschließlich = alleen maar Aussehen = uiterlijk außer = behalve außerdem = bovendien außerhalb = buiten äußern = uiten ausstellen = tentoonstellen Ausweisung = expulsie, verjaging Auswirkung = effect bar = contant beabsichtigen = van plan zijn Bedeutung = betekenis bedingt sein = bepaald zijn bedrängen = lastig vallen, in het nauw brengen Bedrohung = bedreiging beeinträchtigen = belemmeren Beeinträchtigung = belemmering befürchten = vrezen begeistert = enthoustiast; enthousiast Begeisterung = enthousiasme begründen = onderbouwen, beargumenteren beharren auf = blijven bij, volharden in behaupten = beweren beheben = herstellen, verhelpen beinah = bijna Beipackzettel = bijsluiter Beispiel = voorbeeld Bekämpfung = bestrijding bekommen = krijgen belästigen = lastig vallen beleibt = gezet, zwaarlijvig bellen = blaffen bemängeln = (be)kritiseren benachrichtigen = op de hoogte brengen, informeren Benennung = benoeming beobachten = observeren, gadeslaan; observeren Beobachtung = observatie Bereicherung = verrijking bereits = al bergab gehen = achteruit gaan berichten = verslag geven beseitigen = verwijderen besiegen = overwinnen bestätigen = bevestigen bestaunen = met verbazing bekijken bestehen = standhouden, slagen, ebstaan; standhouden, slagen, bestaan; slagen, bestaan bestimmen = bepalen betäuben = verdoven beten = bidden betonen = benadrukken betrachten = bekijken beträchtlich = aanzienlijk betreuen = zorgen voor, begeleiden betrunken = zat bevor = voordat bevorzugen = de voorkeur geven Beziehungen = relaties beziehungsweise(bzw.) = respectievelijk bezüglich = met betrekking tot, betrekkelijk bieten = bieden bisher = tot nu toe bislang = tot nu toe bisweilen = soms bitten = vragen, verzoeken; vragen blau = zat blöd = stom Bonbons = snoepjes brutal = gewelddadig bügeln = strijken cool = stoer dagegen = daarentegen daher = daarom damalig = toenmalig damals = toen damit = zodat danach = daarna daraus geht hervor = daaruit blijkt darlegen = uiteenzetten, verklaren darstellen = presenteren darstellen = weergeven, beschrijven das Abitur = het VWO-eindexamen; het VWO-examen/diploma das Abitur = VWO-diploma/examen; het VWO-examen/diploma das Abkommen = de overeenkomst, het verdrag; verdrag das altsprachliche Gymnasium = het gymnasium; gymnasium das Anliegen = het verzoek, de wens; wens das Ballungsgebiet = dichtbevolkte gebieden; dichtbevolkte gebied das Beispiel = voorbeeld das Blut = bloed das Bundesverfassungsgericht = de Hoge Raad das Büro = kantoor das Darlehen = het krediet, de lening; lening das Defizit = het tekort das Diplom = diploma (universiteit) das Ereignis = gebeurtenis das Ergebnis = resultaat das Examen = universitair examen das Frühjahr = voorjaar das Gatter = hek das Gericht = gerecht; het gerecht das Gericht = rechtbank das Gitter = hek das Gutachten = rapport das Gymnasium = het VWO das Haus = huis (gebouw) das heißt = dat betekent das Hemd = overhemd das Kissen = kussen das Kleid = jurk das Kleinkind = een klein kind das Komitee = het comité, de commissie; comité, commissie das Meer = zee das Merkmal = het kenmerk das Milieu = sociale milieu das Pfand = statiegeld das Revier = terrein, erf das Rind = rund das Sofa = de bank (in je woonkamer); bank das Stipendium = de studiebeurs; studiebeurs das Streitgespräch = de gedachtewisseling, discussie; gedachtewisseling, discussie das Übel = het probleem, de kwaal; probleem, kwaal das Unterhemd = hemd das Verbrechen = misdaad das Verfahren = het proces, de methode; het proces das Verhalten = gedrag das Verhältnis = verhouding das Verständnis = begrip das Viertel = wijk, kwart; kwart, wijk das Vorbild = idool das Vorjahr = vorige jaar; het vorige jaar das Wachstum = de groei das Ziel = doel, bestemming; het doel das Zuchthaus = huis van bewaring Daten = gegevens denn = want der Abgeordnete = de afgevaardigde, de parlementariër der Absatz = alinea; de alinea der Absturz = het neerstorten der Angestellte = medewerker; de medewerker der Anlass = aanleiding; de aanleiding der Anreiz = de stimulans, de prikkel; de prikkel, de stimulans der Artenschwund = het uitsterven van sommige diersoorten; de uitsterving van sommige diersoorten der Ausgleich = de compensatie der Ausschuss = het comité, de commissie der Auszubildene = stagiair voor een bedrijfsinterne opleiding der Azubi = stagiair voor een bedrijfsinterne opleiding der Beauftragte = de commissaris, de gecommiteerde der Bedarf = behoefte; de behoefte der Befürworter = de vorostander, de pleitbezorger; de voorstander, de pleitbezorger der Besuch = visitie, bezoek; visite, bezoek; de visite, het bezoek der Boden = grond; de grond der Bundesrat = de 1e kamer in Duitsland der Bundestag = de 2e kamer in Duitsland der Cousin = neef (zoon van je oom/tante); de neef(zoon van je oom/tante) der Dozent = docent(universiteit, HBO) der Dreck = vuil der Enkel = kleinzoon der Erfolg = succes der Erzeuger = de producent der Etat = het budget, de begroting der Fachbereich = het vakgebied der Fluss = de rivier; rivier der Fortschritt = de vooruitgang der Grenzwert = de grenswaarde der Grund = reden der Hersteller = de producent der Karton = doos der Kasten = kist, kast, krat der Knöchel = enkel der Konkurs = het faillissement der Kuchen = cake, taart der Kunde = klant der Lehrer = docent (school), leraar der Leistungskurs = het intenieve (intensieve) keuzevak der LKW = vrachtwagen der Mangel = tekort, gebrek der Meinungsaustausch = de gedachtewisseling, discussie der Nahverkehr = het lokale verkeer der Neffe = neef (zoon van je broer/zus) der Nutzen = het nut, het profijt der PKW = auto der Praktikant = de stagiair der Produzent = de producent der Protest = het protest; protest der Prozentsatz = het percentage der Rahmen = het kader, de lijst der Reichstag = parlementsgebouw in Berlijn der Rücken = de rug der Rücktritt = het ontslag nemen, het aftreden der Sarg = doodskist der Satz = de zin; zin der Schmutz = vuil der Schrank = (kleding)kast der Schreibtisch = bureau der Schweiß = zweet der See = meer der Seufzer = zucht der Sonnenschirm = parasol der Teppich = kleed, tappijt der Tisch = tafel der Umweltschutz = de milieubescherming der Verband = bond der Verfasser = auteur der Verriss = de afbrekende kritiek der Versuch = poging, proefje der Verzicht = afzien van der Vorbehalt = het voorbehoud der Vorwurf = het verwijt der Widerspruch = het protest; protest der Zaun = hek der Zerfall = het uiteenvallen, het verval der Zins = de rente; rente der Zweck = doel, zin derart = zo, dusdanig derartig = dergelijk, zulk deshalb = daarom die Anleitung = (gebruiks)aanwijzing die Annäherung = het naderen, de toenadering die Anordnung = aanwijzing die Ansprache = de toespraak die Anzeichen = de aanwijzingen die Arroganz = de arrogantie, de aanmatiging die Art = de soort die Aufmerksamkeit = de aandacht die Aufzeichnung = de aantekening, de opname die Aushilfe = invalkracht, hulp die Aussage = de uitspraak, de verklaring die Auswertung = de evaluatie die Autobahngebühren = tol op de autosnelwegen die Bahn = de spoorwegen die Bank = de (houten/plastic) bank die Bar = bar die Beachtung = de aandacht die Bedingung = de voorwaarde die Behörde = de overheid, de instantie die Bequemlichkeit = de gemakzucht die Berechtigung = het recht, de bevoegdheid die Berwerbung = sollicitatie die Beschleunigung = de acceleratie, versnelling die Bevormundung = de betutteling, de bevoogding die Bewährung = de voorwaardelijke straf, de beproeving die Bilanz = de balans die Bildung = onderwijs, vorming die Bitte = het verzoek die Bluse = blouse (voor vrouwen!) die Botschaft = ambassade die Brücke = brug die Brutalität = de wreedheid die Couch = de bank (in je woonkamer) die Cousine = nicht (dochter van je oom/tante) die Darbietung = de vertoning, de uitvoering die Darstellung = beschrijving die Debatte = de gedachtewisseling, discussie; gedachtewisseling, discussie die Diskussion = de gedachtewisseling, discussie die Dokumente = de stukken, de bescheiden die Eifersucht = jaloesie die Emission = de uitstoot, de emissie die Entsorgung = het verwijderen, het opruimen die Erörterung = de toelichting, discussie die Facharbeit = profielwerkstuk die Fachberatung = het deskundige advies die Fahrbahn = baan (autoweg) die Fakten = feiten die Familie = gezin die Filmkritik = filmrecensie die Förderung = de steun, de bevordering die Fortbildung = de bijscholing; bijscholing die Freilichtbühne = het openluchttheater die Frist = de termijn die Garage = de garage(naast je huis) die Gattung = de klasse, de soort die Gebühr(en) = de bijdrage, de kosten die Gefährdung = het gevaar, de bedreiging die Gleichberechtigung = de gelijkstelling, de rechtsgelijkheid; gelijkstelling, rechtsgelijkheid; rechstgelijkheid, gelijkstelling die Grausamkeit = de wreedheid die Gründung = de stichting, de oprichting die Grünen = de Groenen (Groen-Links) die Hecke = haag die Heizung = kachel, verwarming die Hemmung = de remming, scrupules die Hose = broek die Interessen vertreten = belangen vertegenwoordigen die Jalousie = vensterluik, blind die junge Frau = de jonge vrouw die Jungfrau = maagd die Kachel = tegel die Kerzen = kaarsen die Kippe = peuk die Kirschen = kersen die Kiste = krat die Kompensation = compensatie die Konten = de bankrekeningen die Küche = keuken die Lage = ligging, situatie die Lärmbelästigung = geluidsoverlast die Lehrer = de leraren, docenten die Leistung = prestatie die Magd = dienstmeisje die Markise = zonnescherm die Musterung = keuring, inspectie die Nachricht = boodschap die Nichte = nicht (dochter van je broer/zus) die Note = het cijfer die öffentlichen Verkehrsmittel = het openbaar vervoer die Ortschaft = de plaats die Prüfung = examen, toets die Rate = de termijn (bij betaling) die Rede = speech die Rede sein von = sprake zijn van die Rente = pensioen die Ruhe = stilte die Sachbeschädigung = de materiële schade die Sache = zaak, kwestie, spullen die Schachtel = doos die Schicht = de laag die Schlussfolgerung = conclusie die Schöpfung = de schepping die Schweiz = Zwitserland die See = zee die Seele = ziel die Spalte = kolom die Spesen = onkosten die Staatsanwaltschaft = het openbaar ministerie die Stelle = baan(beroep) die Stellung = baan, positie die Steuererklärung = belastingaangifte die Steuerhinterziehung = de belastingfraude die Stunde = uur (duur), les die Subvention = de subsidie die Sucht = verslaving die Tafel = reep die Tafel = schoolbord die Tapete = behang die Tasche = de tas die Tasse = het kopje; kopje die Tatsachen = feiten die These = de stelling die Überheblichkeit = de arrogantie, de aanmatiging die Uhr = uur (tijdstip), klok, horloge die Umfrage = enquete die Umwelt = milieu die Unterlagen = de stukken, de bescheiden die Verfassung = de conditie die Verfassung = de grondwet die Vergangenheit = het verleden; verleden die Verwandtschaft = familie die Visite = dokters bezoek bij een patient die Vorkehrungen = de voorzorgsmaatregelen die Vorlesung = hoorcollege die Währung = de munteenheid, de valuta die Werkstatt = de garage (voor reparaties) die Wohnung = huis (woning) die Zeile = de regel; regel die Zensur = het cijfer die Zielsetzung = de doelstelling die Zucht = fokkerij, teelt die Zumutung = de onredelijke eis doof = stom Dose = blikje dreckig = vies(niet schoon) drittens = ten derde durchaus = zeker, volstrekt durchschauen = doorzien Durchsnitt = doorsnee dürfen = mogen egal = maakt niet uit ehrenamtlich = als vrijwilliger eigenständig = onafhankelijk, zelfstandig ein Praktikum machen = stage lopen einbeziehen = erbij betrekken eine Auffassung vertreten = een opvatting vertegenwoordigen/verdedigen einen Kurs einschlagen = een koers inslaan einfach = gewoon, makkelijk einführen = inbrengen, invoeren einhalten = nakomen, halen einhergehen mit = gepaard gaan met einholen = inwinnen einig sein = het eens zijn einige = enkele einkaufen = boodschappen doen einschränken = beperken einstellen = in dienst nemen, aannemen einstellen = staken, beeindigen einstweilen = voorlopig eintreten für etwas = zich inzetten voor einwandfrei = foutloos Einzelne = individu einzig = (slechts) één eklig = vies (smaak) Empfänger = ontvanger, recipiënt empfindlich = gevoelig, vatbaar endgültig = definitief eng = nauw, strak entlassen werden = ontslagen worden Entschädigung = schadevergoeding entsprechend = passend, overeenkomstig entweder ... oder = of ... of entziehen = onttrekken, ontrukken Entzündung = ontsteking erblich = erfelijk Ereignisse = gebeurtenissen Erfindungen = uitvindinge; uitvindingen Erfolg = succes erforschen = onderzoeken ergänzen = aanvullen Ergebnis = resultaat erhöhen = vergroten erleben = meemaken ernähren = voeden erörtern = verkaren, uitvoerig bespreken ersichtlich = blijkbaar, duidelijk erstaunt = verbaasd ersticken = stikken, onderdrukken erstrebenswert = begerenswaardig erwähnen = (terloops) noemen erweitern = verwijden, vergroten erzählen = vertellen erzeugen = produceren es sei denn = tenzij etwas vorschlagen = voorstellen fahren = rijden, varen fahrlässig = nalatig, onachtzaam Fakten = gegevens falls = als, indien falls = indien falsch = fout fast = bijna faul = lui, werkschuw fertig = klaar fesseln = kluisteren, boeien feststellen = vaststellen, ontdekken fies = gemeen Folge = gevolg Folgen = gevolgen folgenschwer = met ernstige gevolgen folgern = concluderen, opmaken folglich = dus fordern = eisen fördern = bevorderen, steunen Forschung = onderzoek Fortbildung = bijscholing fragen = vragen frech = brutaal freilich = natuurlijk Fremdsprache = vr4eemde taal friedlich = vredig frisch = vers führende Rolle = leidende rol gang und gäbe = gebruikelijk ganz = helemaal, heel gar = zelfs geeignet = geschikt gefeuert werden = ontslagen worden gegensätzlich = tegenstrijdig gegenüber = tegenover Gehirn = hersenen geizig = gierig, krenterig gekauft = gekocht gekocht = gekookt gelegentlich = soms genau = precies genügen = voldoende zijn Geplapper = gelul gerade = juist, precies gerade = net gerecht = rechtvaardig gerichtlich = gerechtelijk gering = weinig geschickt = gestuurd geschickt = handig gesellschaftlich = maatschappelijk Gesetz = wet gesetzlich = wettelijk gestalten = uitbeelden, vormen Gestaltung = vormgeving Gewinn = winst gewohnt = gewend gierig = gulzig Glaube = geloof gliedern = indelen groß = lang (lichaam) großzügig = royaal, grootscheeps Grund = reden Gründe = redenen gründen = oprichten haftbar = aansprakelijk halten von = vinden van harmlos = onschuldig, argeloos harmlos = onschuldig, ongevaarlijk hart = hard hässlich = lelijk häufig = vaak heimisch = thuis hell = licht hemmungslos = ongeremd, onbeheerst herausfinden = ontdekken herb = hard, zuur, bitter herbeiführen = veroorzaken, aanleiding geven tot herkömmlich = traditioneel herstellen = produceren hetzen = opjagen, haasten hingegen = daarentegen hingeraten = terecht komen hinreichend = voldoende, genoeg hinreißend = meeslepend, beeldschoon hinstellen = plaatsen hinweisen = attenderen, wijzen naar Hochdeutsch = standaard Duits hübsch = knap(uiterlijk) Hühner = kippen Huren = hoeren ignorieren = negeren im Einklang mit = in overeenstemming met im Gegensatz zu = daarentegen im Grund genommen = eigenlijk im Nachhinein = achteraf immatrikulieren = inschrijven(aan een hogeschool of universiteit) immer = altijd immerhin = in elk geval in Bezug auf = met betrekking tot in dieser Hinsicht = in dit opzicht in Ermangelung = bij gebrek indem = doordat informieren = op de hoogte brengen, informeren Inhalt = inhoud innerhalb = binnen inwiefern = in hoe verre inzwischen = ondertussen irgendwann = ooit, op een gegeven moment irgendwie = op de een of andere manier irgendwo = ergens jammern = zeuren je = ooit jederzeit = altijd jedoch = echter jemanden vorstellen = iemand voorstellen jeweils = steeds, telkens kaum = nauwelijks kippen = kantelen klappen = lukken klar = helder, duidelijk klarkommen = overweg komen met, geen probleem hebben met klarstellen = duidelijk maken, een misverstand uit de weg ruimen klatschen = klappen klug = knap, slim knapp = schaars knausern = krenterig zijn knifflig = ingewikkeld, lastig kochen = koken kommen = klaarkomen kommunal = gemeentelijk kompliziert = ingewikkeld, lastig konnten = konden Körper = lichaam kostspielig = duur Kraft = kracht kraftlos = slap, zwak Kreis = kring Krieg = oorlog kritisieren = bekritiseren, aan de kaak stellen kühl = fris künftig = toekomstig kurzweilig = vermakelijk küssen = zoenen Laie = leek lang = lang lang = voor langfristig = op de lange termijn langweilig = saai, vervelend (zelf verzonnen, tegenovergestelde van kurzweilig) lassen = laten Lastkraftwagen = vrachtwagen laut = hard (geluid) laut werden = bekend worden lediglich = slechts, enkel (en alleen) legen = leggen leicht = licht, makkelijk leisten = permitteren Leistung = prestatie lernen = leren, studeren letztendlich = uiteindelijk leugnen = ontkennen Licht = het licht liegen = liggen locken = verleiden, lokken lückenhaft = gebrekkig, onvolledig Lüge = leugen lügen = liegen manche = sommige manchmal = soms Mangel = gebrek, tekort mangelhaft = onvoldoende Maß = maat merkwürdig = vreemd, merkwaardig mieten = huren mir ist übel = ik ben misselijk Missverständnis = misverstand mit einem Schlag = ineens mittlerweise = ondertussen mitunter = onder meer mögen = houden van Mühe = moeite Müllmann = vuilnisman mundtot machen = iemand de mond snoeren Muße = vrije tijd Mutprobe = uitdaging nach wie vor = nog altijd nachhaltig = blijvend, duurzaam nahezu = bijna Narbe = litteken Nerven = zenuwen nett = aardig neulich = onlangs niedrig = laag Noten = cijfers(school), noten(muziek) nur = alleen maar nur = alleen, slechts, enkel (en alleen) Nüsse = noten Nutten = hoeren obwohl = hoewel öffentlich = in het openbaar oft = vaak ohne = zonder onanieren = rukken (sich runterholen) Opfer = slachtoffer passieren = gebeuren pauken = hard leren, blokken peinlich = genant permanent = altijd Personenkraftwagen = auto plädieren = pleiten, een pleidooi houden platzen = ontploffen pleite = blut Pleite machen = failliet gaan plötzlich = plotseling prägen = een stempel drukken op Pralinen = bonbons produzieren = produceren Prositutuierte = hoeren Pullover = trui Quelle = bron quer = dwars, schuin rau = ruw, ruig rechtfertigen = verantwoorden, goedpraten reden = praten reibungslos = zonder strubbelingen reichen = voldoende zijn rein = zuiver reißen = rukken (kleding van lijf af bijv.) reiten = paardrijden reizen = irriteren, prikkelen Rentner = gepensioneerde, 65-plusser reparieren = herstellen Rheuma = reuma riesig = reusachtig, enorm roh = rauw Römer = Romeinen Rücksicht nehmen auf = rekening houden met ruhen = rusten rühren = roeren rund = rond Sachen = dingen satt = vol, genoeg gegeten Satz = zin sauber = schoon Schach = schaken schaffen = maken, scheppen scheinen = lijken scheißen = lassen scheitern = mislukken Schicht = laag schlau = slim schließen = opmaken, concluderen schließen aus = concluderen schließlich = ten slotte schlimm = erg Schlussfolgerung = concluderen; conclusie Schlussfolgerung = conclusie schmerzhaft = pijnlijk schon = al schön = mooi schrumpfen = dalen, krimpen schützen = beschermen schwanken = aarzelen, weifelen schwerfällig = traag, onbeholpen schwierig = ingewikkeld, lastig schwitzen = zweten schwul = homo (voor mannen) schwül = zwoel, benauwd Seiten = kanten seitens = van de kant van selbstständig = onafhankelijk, zelfstandig selbstverständlich = vanzelfsprekend selten = zeldzaam seltsam = vreemd, merkwaardig senken = verlagen sich anstellen = in de rij gaan staan sich befassen mit = zich bezighouden met sich begnügen = genoegen nemen sich bemühen = inspannen sich einmischen = zich bemoeien sich heimisch fühlen = op zijn gemak (als thuis) voelen sich herausstellen = blijken sich leisten = zich veroorloven sich offenbaren = zich uiten, openbaren sich rentieren = rendabel zijn, winst opleveren sich selbst verwirklichen = ontwikkelen sich sträuben = zich verzetten, tegensputteren sich sträuben gegen = zich verzetten tegen sich trauen = durven sich überschneiden = elkaar overlappen sich veranlasst sehen = zich genoodzaakt zien sich zurechtfinden = aan iets wennen, de weg vinden sich zurückziehen = zich terugtrekken Silbe = lettergreep sitzen = zitten soeben = net sogar = zelfs sollen = moeten sondern = maar sondern = maar, echter Spaltung = splijting, afscheiding spießig = bekrompen Sprache = taal statt = in plaats van steigern = vergroten stellen = zetten stolz = trots Straftat = misdaad streiken = staken studieren = studeren (universiteit) stufenweise = geleidelijk, stap voor stap stumm = stom (niet pratend) stur = koppig subventionieren = subsidiëren, financieel steunen tagen = vergaderen tatenlos = passief, zonder iets ertegen doen Tatsache = feit taub = doof tilgen = aflossen, afbetalen treu = trouw trotz = ondanks trotzdem = desondanks trotzdem = toch tüchtig = flink, bekwaam u.a. = onder meer überdies = bovendien überfordern = teveel eisen übergeordnet = hoger, geplaatst boven überholt = overtroffen, voorbijgestreefd überholt = verouderd, uit de tijd Überlegenheit = overmacht, superioriteit überqueren = oversteken überraschen = verrassen überstehen = te boven komen, doorstaan Überstunden = overuren überzeugen = overtuigen umweltgerecht = milieuvriendelijk unabhängig = onafhankelijk unabhängig = onafhankelijk, zelfstandig unbedeutend = onbelangrijk Unbehagen = onbehagen, ongemakkelijkheid unerfreulich = niet leuk unerlässlich = beslist nodig, onvermijdelijk unerwartet = onverwachts unfassbar = onbegrijpelijk ungeheuer = enorm unheimlich = eng unklar = onduidelijk unter anderem = onder meer unterdessen = ondertussen unterstützen = ondersteunen unwiderruflich = onherroepelijk unzumutbar = onredelijk, te veel gevraagd verabreichen = toedienen, geven Veranlagung = aanleg, talent verblassen = vervagen, verbleken verblöden = geestelijk afstompen Verbrechen = misdaad Verbündete = bondgenoten Verfolgung = vervolging, achtervolging Vergangenheit = verleden vergeuden = verkwisten, verspillen verharmlosen = bagatelliseren verheerend = dramatisch verhüllen = verbergen, versluieren verlagern = verplaatsen verlangen = eisen verlegen = kwijtraken, wegleggen vermeintlich = vermoedelijk, verondersteld, vermeend vernichten = vernietigen veröffentlichen = publiceren versagen = in gebreke blijven, falen verschieben = uitstellen verschonen = ontzien, niet lastigvallen verschwenden = verkwisten, verspillen verschwinden = verdwijnen Versprechen = beloofde (belofte?); belofte verständigen = op de hoogte brengen, informeren versteigern = veilen Verstoß = overtreding Versuch = poging; poging, proefje versuchen = proberen verwischen = vervagen, verdoezelen verzichten auf = afzien van, opgeven vielfältig = afwisselend, gevarieerd vier = viertal vierzig = veertig vobeugen = voorkomen völlig = volledig vor = geleden vorantreiben = bespoedigen vorausgesetzt, dass = aangenomen, dat, mits vorenthalten = onthouden, niet geven Vorsitzende = voorzitter vorwerfen = verwijten vorwiegend = voornamelijk, overwegend wachsen = groeien Waffen = wapens wagen = durven Wahlen = verkiezingen während = terwijl während = terwijl, ondertussen wann = wanneer weder ... noch = noch ... noch Weise = manier weiter = verder wenn = als wenn = als, indien wer (wem/wen) = wie Werbung = reclame werden = zullen weshalb = waarom Wettlauf = race widersprüclich = tegenstrijdig widmen = opdragen aan wie = hoe Wiedervereinigung = hereniging winzig = piepklein Wirtschaft = economie wo = waar Wohlstand = welstand, welvaart wütend = woedend Zahl = getal zahlen = betalen Zahlen = getallen, cijfers zählen = tellen zahlreiche = talrijk zeigen = laten zien, aantonen, vertonen ziehen = trekken zu weit = te ver zudem = bovendien zufreiden = tevreden zulässig = toegestaan zum Schweigen bringen = iemand de mond snoeren zumindest = tenminste zumuten = vergen, iets van iemand verlangen zurechtkommen = lukken, in orde komen zurechtkommen = overweg komen met, geen probleem hebben met zusprechen = toespreken, toewijzen zuständig = bevoegd, verantwoordelijk zwangsläufig = onafwendbaar, automatisch zwar = weliswaar Zweck = doel Zweifel = twijfel
Ingezonden op 24-10-2014 - 665x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!