Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Biologie havo 4 definities hs 1
› 2 Biologie havo 4 definities hs 2
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Biologie havo 4 definities hs 1
2 Biologie havo 4 definities hs 2
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
actief transport=transport waarvoor energie nodig is adulte stamcellen=volwassen stamcellen, bijvoorbeeld in het beenmerg die nog kunnen uitgroeien tot diverse soorten bloedcellen ATP=adenosinetrifosfaat, energierijk molecuul biopsie=een medische handeling waarbij een stukje weefsel uit het lichaam verwijderd wordt om onderzocht te worden celcyclus=opeenvolging van fasen in een zich delende cel. De celcyclus bestaat uit de mitose en de interfase. In de interfase zijn te onderscheiden de G1-, S- en G2-fase celmembraan=dun vlies rondom cel bestaande uit twee lagen fosfolipiden celwand=stevige laag om de cel bestaande uit cellulose, geen onderdeel van de cel centromeer=deel van een chromosoom, waar de twee zusterchromatiden aan elkaar verbonden zijn. Bij de kerndeling hecht aan het centromeer de spoeldraad vast centrosoom=in dierlijke cellen ligt net buiten de kernenvelop het centrosoom (spoellichaampje), dat zich bij de kerndeling verdubbelt, waarna elk centrosoom zich langzaam naar één kant van de kern beweegt. Geleidelijk ontwikkelt zich in de buurt van elk van de centrosomen een structuur van draden, het spoelfiguur chloroplasten=bladgroenkorrels, hierin vindt fotosynthese plaats cholesterol=tot de sterolen behorende vetachtige stof, die in de meeste dierlijke weefsels en lichaamsvloeistoffen voorkomt en een bestanddeel is van dierlijke celmembranen chromatide=Eén van de twee helften van een chromosoom, die bij het centromeer aan elkaar verbonden zijn. In de vroegste stadia van de celdeling zijn de chromatiden als overlangse helften van een chromosoom te zien chromoplasten=kleurstofkorrels in planten chromosoom=structuur, die in lineaire volgorde genen bevat. Chromosomen bestaan uit DNA en eiwitten en zijn te zien tijdens mitose en meiose concentratie=de hoeveelheid opgeloste stoffen cytoplasma=stroperige vloeistof in de cel die bestaat uit water met allerlei opgeloste stoffen en organellen cytoskelet=een netwerk van vezellige eiwitten in de cel; geeft vorm en langs cytoskelet worden stoffen en organellen vervoerd diffusie=verplaatsing van een stof van een hoge concentratie naar een lage concentratie DNA-synthese=replicatie van DNA; verdubbeling van het DNA tijdens de S-fase van de interfase endoplasmatisch reticulum=ingewikkeld netwerk van dubbele membranen in de cel, dienend als transportkanalen endosymbiosetheorie=theorie volgens welke oorspronkelijk vrijlevende prokaryoten als organellen (i.c. mitochondriën en chloroplasten) in andere cellen zijn gaan leven. Zo zouden eukaryote cellen zijn ontstaan epitheel=dekweefsel externe milieu=de omgeving van een organisme fagocytose=het opnemen van voedingsstoffen via blaasjes fosfolipide=bouwsteen van het celmembraan, bevat een hydrofobe staart en hydrofiele kop G1-fase=periode tussen de mitose en DNA-synthese, waarin plasmagroei plaatsvindt G2-fase=periode tussen de S-fase en de mitose golgi-systeem=organel waarin o.a. eiwitten worden opgeslagen en uiteindelijk vorm gegeven / opeenstapeling van platte blaasjes, elk omgeven door een membraan hydrofiel=waterminnend hydrofoob=waterafstotend hypertoon=de osmotische waarde van het externe milieu is hoger t.o.v. het interne milieu hypotoon=de osmotische waarde van het externe milieu is lager t.o.v. het interne milieu intercellulaire ruimte=ruimte gevuld met lucht of water die ligt tussen de celwanden interfase=de fase tussen twee celdelingen in interne milieu=de weefselvloeistof inclusief het bloedplasma isotoon=de osmotische waarde van het interne en externe milieu is gelijk kernmembraan=buitenste laag van het kernplasma kernporie=opening in het kernmembraan leukoplasten=kleurloze korrels in planten, die zich nog kunnen ontwikkelen tot chromoplasten, chloroplasten of zetmeelkorrels lysosomen=blaasjes die door het golgisysteem worden gevormd en verteringsenzymen bevatten M-fase=M-fase of mitose is de fase waarin de kerndeling plaatsvindt. De M-fase bestaat uit profase, metafase, anafase en telofase microfilament=eiwitdraad in dwarsgestreepte spiervezels, bij contractie schuiven filamenten in elkaar mitochondrium=organel waarin verbranding plaats vindt (vrij maken van energie) mitose=kerndeling waardoor twee kernen ontstaan die hetzelfde genotype hebben als de oorspronkelijke kern orgaan=deel van een organisme met een of meerdere functies organel=deel van een cel met een bepaalde functie osmose=diffusie van water door een semi-permeabel membraan osmotische waarde=totale hoeveelheid opgeloste deeltjes in een bepaalde volume-eenheid passief transport=transport waarvoor geen energie nodig is permeabel=doorlaatbaar plasmagroei=toename van de hoeveelheid cytoplasma van een cel plasmolyse=verschijnsel waarbij de cel(membraan) loslaat van de celwand plastiden=korrels in plantencellen (chloroplasten, chromoplasten en leukoplasten) porie-eiwit=membraaneiwit die stoffen van een hoge naar een lage concentratie vervoert preparaat=voorwerp dat je onder de microscoop bekijkt prokaryoot=organismen waarvan de cel(len) geen kernmembraan bevat(ten), zoals bacteriën ribosomen=bolletjes in de cel die eiwitten maken (liggen op het ER of in het cytoplasma) selectief permeabel= bepaalde stoffen gaan selectief door het membraan, andere stoffen worden tegen gehouden SEM=scanning-elektronenmicroscoop die een meer driedimensionaal beeld geeft semi-permeabel membraan=membraan dat alleen water doorlaat en geen opgeloste stoffen (half-doorlaatbaar) S-fase=periode waarin DNA-synthese plaatsvindt spoelfiguur=structuur van trekdraden en steundraden vanuit tegenover elkaar liggende delen van de cel (de polen) naar de centromeren van de chromosomen. Deze spoelfiguur ontstaat tijdens de kerndeling stamcellen=1. Cel in het rode beenmerg waaruit zich rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes ontwikkelen, 2) (Embryonale) cel, waaruit zich weefsels ontwikelen TEM=transmissie-elektronenmicroscoop tumor=zwelling of gezwel turgor=druk van de cel op de celwand tussencelstof=tussencelstof is het materiaal tussen cellen. De tussencelstof bestaat uit eiwitten en suikers die door cellen worden gemaakt en uitgescheiden vacuole=blaasje gevuld met vocht in de cel, o.a. voor stevigheid weefsel=groep cellen met dezelfde vorm en functie
Ingezonden op 31-10-2014 - 1386x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!