Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Kontext Duits
› 1 Informatie over personen
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Kontext Duits
1 Informatie over personen
Jaar 1 (hbo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
het adres = die Adresse oud = alt de leeftijd = die Alter het gegeven = die Angabe het beroep = der Beruf de dame, de mevrouw = die Dame de volwassene = der Erwachsene de vrouw, de mevrouw = die Frau geboren = geboren de geboorteplaats = der Geburtsort gescheiden = geschieden heten = heißen de heer, de meneer = der Herr de jeugd = die Jugend de jongen = der Junge ongehuwd = ledig het meisje = das Mädchen de man = der Mann de mens = der Mensch de achternaam = der Nachname de naam = der Name de persoon = die Person de handtekening = die Unterschrift getrouwd, gehuwd = verheiratet de voornaam = der Vorname wonen = wohnen de woonplaats = der Wohnort de buitenlander = der Ausländer buitenlands = ausländisch het buitenland = das Ausland België = Belgien de Belg = der Belgier Belgisch = belgisch Brits = britisch de Bondsrepubliek Duitsland = die Bundesrepublik Deutschland Duits = deutsch de Duitser = der Deutsche Engeland = England de Engelsman =der Engländer Engels = englisch Europa = Europa Europees = europäisch de Vlaming = der Flame Vlaams = flämisch Vlaanderen = Flandern Frankrijk = Frankreich de Fransman = der Franzose Frans = französisch Griekenland = Griechenland Grieks = griechisch Groot-Brittannië = Großbritannien de hoofdstad = die Hauptstadt het vaderland = die Heimat binnenlands, nationaal = heimisch de herkomst, de afkomst = die Herkunft de Hollander, de Nederlander = der Holländer Italië = Italien de Italiaan = der Italiener Italiaans = italienisch het land, de staat = das Land de nationaliteit = die Nationalität Nederland = die Niederlande Nederlands = niederländisch Oostenrijk = Österreich Oostenrijks = österreichisch Polen = Polen de Pool = der Pole Pools = polnisch Rusland = Russland Russisch = russisch Zwitserland = die Schweiz Zwitsers, uit Zwitserland = Schweizer Zwitsers = schweizerisch Spanje = Spanien de Spanjaard = der Spanier Spaans = spanisch de oorsprong, de herkomst = der Ursprung oorspronkelijk = ursprünglich het familielid = der Angehörige opgroeien = aufwachsen de baby = das Baby de broer = der Bruder het huwelijk = die Ehe de echtgenote = die Ehefrau de echtgenoot = die Ehemann de ouders = die Eltern de kleinzoon = der Enkel de kleindochter = die Enkelin het kleinkind = das Enkelkind de opvoeding = die Erziehung de familie, het gezin = die Familie de geboorte = die Geburt de broers en zussen = die Geschwister de grootouders = die Großeltern de grootmoeder = die Großmutter de grootvader = der großvater trouwen = heiraten het kind = das Kind de mama = die Mama de moeder = die Mutter de oma = die Oma de opa = der Opa de oom = der Onkel de papa = der Papa de partner (mannelijk) = der Partner de partner (vrouwelijk) = die Partnerin (gaan) scheiden = scheiden lassen de scheiding = die Scheidung de zus = die Schwester de zoon = der Sohn de tante = die Tante de dochter = die Tochter de vader = der Vater het familielid, de verwant = der Verwandte eruitzien = aussehen blond = blond de bril = die Brille dik = dick dun = dünn eenvoudig, gewoontjes = einfach het figuur, het postuur = die Figur het gezicht = das Gesicht groot = groß het haar = das Haar lelijk = hässlich knap, mooi = hübsch jong = jung klein = klein kort = kurz lang = lang normaal = normal perfect = perfekt enorm = riesig slank = schlank mooi, leuk = schön sterk = stark geweldig, fantastisch = toll attent, vriendelijk = aufmerksam het gedrag (B) = das Benehmen naïef, stom = blöd boos = böse braaf = brav het karakter = der Charakter dom = dumm verward, in de war = durcheindander eerlijk = ehrlich jaloers = eifersüchtig gevoelig = empfindlich serieus = ernst lui = faul laf = feige ijverig = fleißig brutaal = frech vriendelijk = freundlich blij = froh vrolijk = fröhlich het geduld = die Geduld gierig = geizig gemeen = gemein handig = geschickt het gedrag (G) = die Gewohnheit hartelijk = herzlich beleefd = höflich verstandig, slim, knap = klug grappig, komisch, vreemd, gek = komisch levendig = lebendig lief = lieb vrolijk, grappig = lustig merkwaardig, vreemd = merkwürdig aardig = nett nieuwsgierig = neugierig open(hartig) = offen rustig = ruhig slim, sluw = schlau verlegen = schüchtern sportief = sportlich trots = stolz streng = streng sympathiek, aardig = sympathisch trouw = treu het type = der Typ typerend, kenmerkend = typisch onzeker = unsicher het gedrag = das Verhalten zich gedragen = sich verhalten het verstand = die Vernunft verstandig = vernünftig gek = verrückt voorzichtig = vorsichtig de wil = der Wille actief = aktiv de activiteit, de bezigheid = die Aktivität enthousiast worden = sich begeistern het enthousiasme = die Begeisterung zich bezighouden met = sich beschäftigen mit zich ontspannen = sich entspannen tv kijken = fernsehen de vrije tijd = die Freizeit bevallen, leuk vinden = gefallen graag = gern de hobby = das Hobby het instrument = das Instrument de interesse = das Interesse zich interesseren, geïnteresseerd zijn = sich interessieren het concert = das Konzert liever = lieber zin hebben = Lust haben de muziek = die Musik regelmatig = regelmäßig zingen = singen het plezier, de lol = der Spaß het spel, de wedstrijd = das Spiel spelen = spielen de sport = der sport het talent = das Talent zich voornemen, van plan zijn = vornehmen bidden = beten de bijbel = die Bibel de christen = der Christ het christendom = das Christentum christelijk = christlich de dom(kerk), de kathedraal = der Dom protestants = evangelisch het gebed = das Gebet de geest = der Geist de (geloofs)gemeente = die Gemeinde het geloof = der Glaube geloven = glauben de god = der Gott de hulp = die Hilfe de hemel = der Himmel de islam = der Islam islamitisch, moslim- = islamisch de jood = der Jude joods = jüdisch katholiek = katholisch de kerk = die Kirche het klooster = das Kloster de Koran = der Koran het kruis = das Kreuz de moskee = die Moschee de moslim = der Moslem de plicht = die Pflicht de dominee, de pastoor = der Pfarrer religieus, gelovig = religiös de religie, het geloof = die Religion de schuld = die Schuld de synagoge = die Synagoge de traditie = die Tradition traditioneel = traditionell de waarheid = die Wahrheit
Ingezonden op 03-11-2014 - 1647x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!