Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
WO Natuur
› 1 Plantenrijk
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
WO Natuur
, deel 1
1 Plantenrijk
Jaar 4 (hbo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
hoofdgroepen plantenrijk = wieren en algen, mossen, paardenstaarten, varens, zaadplanten in elke plantengroep kenmerk = bladgroen wieren en algen = meest eenvoudige bouw, geen wortels, stengels en bladeren, fotosynthese eencellige wieren = alleen met de microscoop zichtbaar boomalgen = in vochtige omgeving meercellige wieren = lange draden en bladachtige vormen draadwier = kenmerkend voor goede waterkwaliteit zeewieren = blaaswier (bruin) en zeesla (groen) zoetwaterwieren = kranswieren en flap kranswieren = in schone sloten en plassen flap = overbemesting in sloten soorten korstmossen = korst-, blad- of struikvormig korstmossen zijn symbioses = samenlevingsvorm van alg en schimmel functie van alg in korstmos= levert voedingsstoffen functie van schimmel in korstmos = zorgt voor vocht en mineralen korstmossen zijn... = natuurlijke graadmeten van de mate van luchtverontreiniging mossen = in vochtige omgevingen, hebben geen vaatbundels en wortels, dunne eenvoudige blaadjes ruststand = mossen ljiken dood bij te weinig vocht voortplanting mossen = sporendragers of sporenkapsels sporen = bevatten alleen erfelijk material paardenstaarten = wortels, stengels, bladeren en houtachtig materiaal wasachtige laag paardenstaarten = beschermt tegen uitdrogen vaatbundels paardenstaarten = transporteren voedingsstoffen paardenstaarten bestaan uit = leden met kransen heermoes vind je in = tuinen, bermen en slootkanten varens = veernervige bladeren veernervige bladeren = zijn vertakt in kleinere deelblaadjes varenbladeren = komen opgerold uit de grond, onderkant zitten sporendragers zaadplanten = vaatbundel, wasachtige laag en houtachtige laag zaadplanten vaatbundel = vervoeren water en voedingsstoffen wasachtige laag zaadplanten = beschermt tegen uitdrogen houtachtige Stengel zaadplanten = zorgt voor stevigheid zaden van zaadplanten bevatten = embryonaal plantje, na verspreiding barst de zaadhuid, embryo ontwikkelt zich tot kiemplantje categorieën zaadplanten = naaktzadigen en bedektzadigen naaktzadigen = houtachtige schubben bedektzadigen = loofbomen, struiken en kruidachtige planten voortplanting bedektzadigen = bestuiving van bloemen, bevruchting in vruchtbeginsel en vrucht groeivoorwaarden planten = licht, koolstofdioxide, zuurstof, water, voedingszouten en warmte wortels van zaadplanten = verankeren in de grond, nemen water en voedingszouten, slaan reservevoedsel op voor uitloop wortels nemen water op voor = fotosynthese en stevigheid voedingszouten = in water opgeloste zouten stengels van zaadplanten = transport van water en voedingsstoffen door vaatbundels, dragen de bladeren, zorgen voor stevigheid en soms fotosynthese vaatbundels van zaadplanten = buisachtige cellen bastvaten = suiker, gaat naar buiten houtvaten = water en zouten, gaat naar binnen cambium = zit tussen de vaten en maakt nieuwe cellen aan opbouw van de stengel zaadplanten = opperhuid met daarin steunweefsel (ribbels), schors met bastvaten, houtvaten, merg hoofd- en zijnerven van een blad = vervoeren water naaldbomen = spar, den, lariks spar = solo den = duo lariks = naalden in groepjes (legio) loofbomen = eik/wilg en es/paardenkastanje eik/wilg = enkelvoudig blad es/paardenkastanje = meervoudig blad ongeslachtelijke voortplanting = een deel van de plant groeit uit tot een nieuwe plant welke planten doen aan ongeslachtelijke voortplanting = bollen, knollen en uitlopers bollen = uien , tulpen bollen bolrokken = slaat reservevoedsel op, verschrompeld en bolvliezen beschermen nieuwe bol klisters = nieuwe bollen, ontstaan door zijknoppen soorten knollen = stengelknollen, wortelknollen en dicotyleknollen knollen = in het voorjaar sterft de stengelknop af en wordt reservevoedsel voor nieuwe knol reservevoedsel wortelknollen = opgeslagen in verdikte wortels nieuwe uitlopers groeien in = zijknoppen, pitten en ogen uitlopers = knoppen van kruidachtige planten vormen nieuwe scheuten uitlopers die onder de grond groeien = wortelstok geslachtelijke voortplating = versmelting van het mannelijk geslachtsdeel met het vrouwelijke mannelijk geslachtsdeel = stuifmeel vrouwelijk geslachtsdeel = stempel functie van helmknop = produceert stuifmeelkorrels functie van kroonbladeren = zitten aan de buitenkant functie van kelkbladeren = beschermen de knop lipbloemigen = vervormde bladeren vormen een opstapje voor insecten tweeslachtige bloemen = stamper en meeldraden eenhuizige bloemen = mannetjes en vrouwtjes bloemen aan één plant tweehuizige bloemen = manntjes en vrouwtjes bloemen aan aparte planten bestuiving = stuifmeel overbrengen naar de stempel insectenbestuiving = stuifmeel of nectar is voedingsbron, herken je aan honingmerken windbestuiving = helmknoppen en stempel hangen buiten de bloem, veroorzaken hooikoorts zelfbestuiving = Eigen stuifmeel op stamper kelk en kroonbladeren bij insectenbestuiving = groot, aantrekkelijke kleur en geur, honingmerken kelk en kroonbladeren bij windbestuiving = klein, groen, onopvallend helmknoppen bij insectenbestuiving = binnen bloem, strategisch plek helmknoppen bij windbestuiving = buiten bloem, groot stuifmeel bij insectenbestuiving = kleverig, plat stuifmeel bij windbestuiving = glad, veel stempel bij insectenbestuiving = binnen bloem stempel bij windbestuiving = buiten bloem honingkliertjes bij insectenbestuiving = honingmerken honingkliertjes bij windbestuiving = zijn er niet stappen van bevruchting = stempel houdt stuifmeel vast, uit de stuifmeelkorrel groeit een buisje door de stempel en stijl naar het vruchtbeginsel, dringt door naar zaadbeginsel, versmelting, embryonaal plantje, zaadhuid, vruchtbeginsel groeit mee, ontkieming zaadverspreiding door = dieren, wind en plant zelf zaadverspreiding door dieren = vruchten, zaden en weerhaakjes in vruchten zaadverspreiding door wind = vrucht met parachute of zaaddoos leegschudden zaadverspreiding door plant zelf = wegschieten, rollen of stuiteren wat gebeurt er met bloemen in de lente? = windbestoven planten vormen bloemen, kruidachtigen vormen bovengrondse stengels/bladeren, voorjaarsbloemen gebruiken reservevoedsel wat gebeurt er met bloemen in de zomer? = fotosynthese, bij droogte sluiten de huidmondjes overdag, veel insecten wat gebeurt er met bloemen in de herfst? = vruchten vormen zaden, bladeren vallen, één jarige planten gaan dood de rest in winterrust wat gebeurt er met bloemen in de winter? = knoppen aan bomen, naaldbomen krijgen smalle taaie blaadjes, fijnspar kantelt de naalden naar beneden eencellige schimmels = gisten meercellige schimmels = lange vertakte draden meercellige schimmels opbouw (behalve paddenstoel) = eenvoudige bouw met onopvallende vruchtlichamen/sporendragers meercellige schimmels opbouw zoals paddenstoel = complexere bouw met opvallende vruchtlichamen parasieten = halen voedsel uit levende organismen saprofyten = halen voedsel uit dode organismen en zorgt voor afbraak in de voedselkringloop soorten paddenstoelen = plaatjeszwammen, buisjeszwammen, stuifzwammen sporen van de paddenstoel = zit in plaatjes, buisjes en luchtruimte
Ingezonden op 04-11-2014 - 1511x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!