Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Pallas

23 ((---!Woordjes 20-23---))MartM

Jaar 3 (Gymnasium)

ἡ πατρίς (πατρίδοσ) = vaderland
τὸ ἔπος (ἔπουσ) = verhaal; uitspraak; woord
σώφρων (σώφρονοσ) = verstandig
ξένος = buitenlands; vreemd
προσέρχομαι = ergens naar toe gaan
προσῆλθον = ik ging naar {aor. bij προσῆλθον}
τὸ εἶδος (εἶδουσ) = gestalte; uiterlijk; vorm; soort
ὁ βασιλεύς (βασιλέωσ) = koning
ἐντυγχάνω = ontmoeten; tegenkomen
ἐνέτυχον = ik ontmoette {aor. van ἐντυγχάνω}
εὐμενής (εὐμενοῦσ) = welgezind; goedgezind
δέχομαι = ontvangen {aor. = ἐδεξάμην}
ἐρωτάω (+acc.) = vragen (aan); vragen
τὸ ἔθνος (ἔθνουσ) = volk
εὐρύς (εὐρέοσ), εὐρεῖα, εὐρύ (εὐρέοσ) = breed {m-v-o}
πάντως = geheel en al; volkomen
σαφής (σαφοῦσ) = duidelijk
ἀληθής (ἀληθοῦσ) = waar; werkelijk
ὁ μῦθος = verhaal; mythe; woord
ψευδής (ψευδοῦσ) = leugenachtig; onwaar
ἐπί +dat. = aan; bij; op
ἡ ναῦς (νεώσ) = schip
τὸ ψεῦδος (ψεύδουσ) = leugen
ἀναγιγνώσκω = herkennen
ὁ ἐνιαυτός = jaar
εἴσω = naar binnen
ὑπό +gen. = door (toedoen van); door
δυσμενής (δυσμενοῦσ) = vijandig; slechtgezind
πρό +gen. = voor
τρέφω, aor. ἔθρεψα = voeden; opvoeden
πρίν +inf./A.c.I. = voordat
οἴχομαι = weg(gegaan) zijn; weg zijn
ὡς = zoals; zodra als; toen
ᾐσθόμην = ik bemerkte; ik nam waar {aor. van αἰσθάνομαι}
αἰσθάνομαι = (be)merken; merken; waarnemen
ἡ ἰσχύς (ἰσχύοσ) = kracht
ἠρόμην = ik vroeg {aor. bij ἐρωτάω}
ταχύς (ταχέος ), ταχεῖα, ταχύ (ταχέος ) = snel {m-v-o}
πάλαι = lang geleden; vroeger; allang {bijwoord}
τὸ τάχος (τάχουσ) = snelheid
τὸ κράτος (κράτουσ) = kracht
τὸ βάθος (βάτους ) = diepte; hoogte
κομίζω = brengen; halen; meenemen; verzorgen
ὁ οἰκέτης = (in huis dienende) slaaf; slaaf; bediende
ὁ/ἡ ἰχθῦς (ἰχθυοσ) = vis
ποῦ: = waar?
ὁ γονεύς, οι γονεῖς = ouder(s)
ψεύδομαι = liegen
τὸ γένος (γένουσ) = geslacht; afkomst; soort
ἡ μνήμη (+gen.) = herinnering (aan)
σύν +dat. = met; in gezelschap van; met behulp van
τὸ ὄρος (ὄρουσ) = berg
πᾶς (παντόσ), πᾶσα (πάσησ), πᾶν (παντόσ) = geheel; ieder; allen {m-v-o}
τὸ κτῆμα (κτῆματος ) = bezit
οἴομαι = denken; menen
ἡδύς (ἡδέοσ), ἡδεῖα, ἡδύ (ἡδέοσ) = aangenaam; fijn {m-v-o}
που: = ergens; denk ik; misschien
τοιόσδε, τοιάδε, τοιόνδε = zodanig; dergelijk
ὁ ποῦς (ποδόσ) = voet
ταχέως = snel {bijwoord}
λευκός = wit
ἐκλήττω = verbijsteren; laten schrikken
ἐκλήττομαι = versteld staan; hevig schrikken
τὸ ἔτος (ἔτουσ) = jaar
σιγάω = zwijgen; stil zijn
οὐδείς (οὐδένοσ) οὐδεμία οὐδέν (ουδένοσ) = niemand; niets; geen enkel(e) {zelfstandig / bijvoeglijk}
μηδείς (μηδένοσ) μηδεμία μηδέν (μηδένοσ) = niemand; niets; geen enkel {bij gebiedende wijs en infinitivus}
ἐπυθόμην = ik vernam {aor. van πυνθάνομαι}
τοτε μεν ... τοτε δε = nu eens ... dan weer
αδυνατον εστι(ν) = het is onmogelijk
πειραομαι = beproeven; proberen; op de proef stellen
καθιζομαι = gaan zitten; zitten
ραδιος = gemakkelijk
δωδεκα = twaalf
αληθως = werkelijk; echt
εξεστι(ν) (+dat) = het is mogelijk om; het is geoorloofd om; het is voor iemand mogelijk om; het is voor iemand geoorloofd om
δυνατον εστι(ν) = het is mogelijk
αρχομαι = beginnen
ενειμι = erin zijn
το προσωπον = gezicht
ατε = omdat
ο χρυσος = goud
επαθον = ik leed; ik ondervond
ο θυμος = hart; gemoed
κατω = naar beneden; beneden
λογιζομαι (+acc) = overwegen; bedenken
ραδιως (bijwoord) = gemakkelijk
μιμνησκομαι (+gen) = zich herinneren
wollah=wollah,watdenkjijzelfman
κοσμεω = ordenen; versieren met
ο αργυρος = zilver
δοκεω = toeschijnen aan; toeschijnen; denken; menen
μεμφομαι (+dat) = berispen; aanmerking maken op
ων = zijnde
τεινω = spannen; strekken
το δενδρον = boom
κοπτω = slaan
το σημα (σηματοσ) = teken
ο αθλος = wedstrijd; strijd; inspanning
το τοξον = boog
οργιζομαι (+gen) = boos worden op; boos zijn op
εαω = toestaan; toelaten
ετεκον = ik baarde; ik bracht ter wereld
η δειρη = hals; nek
δυνατος = in staat; mogelijk
ὅς, ἥ, ὅ = die; dat; wie; wat {betr. vnw.}
τοσοῦτος, τοσαύτη, τοσοῦτο = zo groot; zoveel {m-v-o}
οὔτε...οὔτε = noch...noch
πολέμιος = vijandig
κάκιστος = slechtst; zeer slecht
ὁ δαίμων ( δαίμονος ) = godheid
ἐμαυτοῦ, ἐμαυτῆς = (van) mijzelf {gen. m-v}
συνοικέω [i]+dat.[/i] = samenwonen met
ὁ/ἡ βοῦς ( βοός ) = rund; koe
ὁ τρόπος = manier
ἡ τράπεζα = tafel
τὸ στόμα ( στόματος ) = mond
ὁ φόνος = moord
τελευτάω = (be)eindigen, sterven ; beeindigen, sterven; beeindigen ; (be)eindigen ; sterven
ετυχον + gen. = ik trof, ik kreeg ; ik trof ; ik kreeg ; ik trof, kreeg
ηνεγκον (stam ενεγκ-) = ik bracht, ik droeg; ik bracht; ik droeg
οι παρόντες = aanwezigen
αι πύλαι = poort
ζήω, inf. ζην = leven
σπάω = trekken
παραινέω = aansporen, vermanen ; aansporen ; vermanen
πέλας + gen. = dichtbij
τολμάω =durven
απατάω = bedriegen
ως τάχιστα = zo snel mogelijk
ηκιστα = (aller)minst, volstrekt niet ; allerminst, volstrekt niet ; allerminst ; (aller)minst ; volstrekt niet
η ωρα = seizoen, tijd ; seizoen ; tijd
ωρα εστί(ν) + inf. = het is tijd om
ο τόπος = plaats
νικάω = overwinnen
η ερις (εριδoς, acc. εριν) = strijd, ruzie, twist
βασιλευω = koning zijn
ιδιος = eigen
μεσος = midden-, in het midden
η ακροπολις (ακροπολεωσ) = akropolis, burcht
εφηνα (aor. van φαιvω) = ik toonde, ik liet zien
ο μαρτυς (μαρτυρoσ) = getuige
αμφω = beide(n)
λυω = losmaken, beslechten
αγειρω, aor. ηγειρα = verzamelen
ηγειρα (aor. van αγειρω = ik verzamelde, ik wekte(op), ik moedigde aan
ο δικαστης = rechter
εαυτου, εαυτης, εαυτου = zichzelf
εγημα (aor.van γαμεω) = ik trouwde
η γαια = aarde
ο ουρανος = hemel
εξω (fut.van εχω) = ik zal hebben
σχησω (fut.van εχω) = ik zal hebben
η δυναμις (δυναμεωσ) = macht, vermogen, kracht
ισος (+dat.) = gelijk aan
γενησομαι (fut.van γιγνομαι) = ik zal (geboren) worden, gebeuren
η γενεσις (γενεσεωσ) = geboorte
πρατ.τω (fut. πραξω) = handelen, doen
αρπαζω (fut. αρπασω) = grijpen, roven
μαινομαι = waanzinnig zijn, buiten zichzelf zijn
εσομαι (fut.van ειμι) = ik zal zijn
εσται (fut.van εστιv) = hij zal zijn
θαρρεω = moed hebben, vol vertrouwen zijn
η ασπις (ασπιδoσ) = schild
το δορυ (δορατoσ) = speer
πανυ = zeer
βραχυς (βραχεoσ), βραχεια, βραχυ (βραχεoσ) = kort
χαριζομαι = een plezier doen, ter wille zijn
ερω (-εω) (fut. van λεγω) = ik zal zeggen
βουλησομαι = ik zal willen
ουδεν = niets, helemaal niet
μελησει μοι = het zal mij interesseren, ter harte gaan
εραω (+gen.) = verlangen, begeren, verliefd zijn op

Ingezonden op 05-11-2014 - 1386x bekeken.
Waardering 8.6 (aantal stemmen: 3)

voting system
1
2
3
4
5

Wollah deze lijst is wollah gemaakt door wollah dingen van andere mensen te wollah kopiëren.

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Pallas

23 ((---!Woordjes 20-23---))MartM